Herkomst en groei van het Afrikaans
(1950)–G.G. Kloeke– Auteursrecht onbekendEerste hoofdstuk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soms helemaal geen Europees bloed in de aderen hebben. Kortom als er één taal is, waarbij duidelijk aan het licht komt dat ‘ras’ en ‘taal’ voorlopig nog incommensurabele grootheden zijn, dan is het wel het Afrikaans. Verband tussen ras en taal behoeft in zoverre niet te worden ontkend, dat dezelfde geschiedenis, die de lotgevallen van het ras beheerst, natuurlijk ook in de taal haar neerslag kan hebben achtergelaten. In veel gevallen zal dus een zekere mate van parallelisme tussen de geschiedenis van het ras en die van de taal kunnen worden waargenomen. Wanneer een ras ten onder gaat, zal over 't algemeen ook de taal verdwijnen. Maar het uitsterven van een taal behoeft geenszins gepaard te gaan met het uitsterven van de ras- of stamgemeenschap, die die taal oorspronkelijk gesproken heeft. Het Germaanse dialect dat in Normandië oorspronkelijk gesproken werd, is ten onder gegaan, maar de Normandiërs leven. In West- en Oost-Friesland wordt geen Fries meer gesproken, maar weinigen ontkennen het Friese karakter van de bevolking dezer gewesten. Het is niet zo, dat een ‘rasmenging’ noodzakelijk een taal‘menging’ veroorzaakt of omgekeerd. Zie ten onzent de Indo's, wier Indisch ‘accent’ zeer wel verklaard kan worden door dezelfde milieu-invloeden, die ook de nakomelingen van zuivere Europeanen in Indië ondergaan. Joden die hoofdzakelijk in niet-Joods milieu zijn opgevoed, hebben géén Joods ‘accent’, ook al zijn zij van zuiver Joodsen bloede. Uit het feit dat het Frans een sterke invloed op de meeste Europese talen heeft gehad, zal men niet willen concluderen tot een overeenkomstige Franse bloed‘menging’. En wie zou het durven bestaan om op grond van een telling der Franse en Latijnse leenwoorden in het Engels het percentage Romaans bloed bij de Britse bevolking te berekenen? Trouwens ik geloof dat moderne linguisten niet geneigd zullen zijn om alleen op grond van het registreerbare taalmateriaal enige conclusie ten aanzien van het ras te trekken. Wanneer wij uit radio of grammofoon een stem met Indisch accent horen, dan kàn die stem afkomstig zijn van een Javaan, maar evengoed van een volbloed-Europeaan die in Indonesische omgeving is opgegroeid (en zelfs van een Haagse Nederlander die in een Indisch-beïnvloed milieu is opgevoed). M.a.w. we moeten de geschiedenis van de plaat of persoon-in-kwestie kennen vóór we enige conclusie kunnen trekken. De raskwestie en de taalkwestie liggen in verschillend vlak. Wèl snijden beide vlakken elkaar (langs de historische lijn) maar voor 't overige is hier sprake van verschillende gebieden die volgens geheel verschillende methoden van onderzoek dienen te worden onderzocht. De taal als voertuig der gedachten is studie-object der geesteswetenschappen, het ras daarentegen is in de eerste plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een concrete aangelegenheid van somatische aardGa naar voetnoot3 en is als zodanig object der exacte wetenschappen. Desondanks kan zonder bezwaar worden toegegeven dat bepaalde rassen zich kenmerken door een overwegen van bepaalde geestelijke eigenaardigheden of hebbelijkheden. Maar men kan niet uitmaken of deze hebbelijkhedenGa naar voetnoot4 primaire en min of meer onveranderlijke raseigenaardigheden zijn dan wel secundaire verworvenheden die door historie en levensomstandigheden zijn bepaald. Geen dezer psychologische kenmerken (en zelfs niet een bepaald complex ervan) kan dan ook als positief ras-kenmerk op één lijn gesteld worden met somatische kenmerken als huidskleur, gelaatsvorm, schedelafmetingen enz. Wie nu eigenaardigheden van taalkundige aard als ras- of stamkenmerken bestempelt, moet wel heel sterk in zijn schoenen staan. Trouwens in zó letterlijke zin laat zelfs Van Ginneken, de schrijver van ‘Ras en Taal’ zich niet uit. Zijn theorie is in hoofdzaak gebaseerd op veronderstelde neigingen tot articulatie verandering (ronding, ontronding, mouillering enz.) die eigen zouden zijn aan bepaalde rassen of stammen en die (volgens v. G.'s mening) periodiek (om de zeshonderd jaarGa naar voetnoot5 zowat) naar boven zouden komen. Met een reeks van summiere dialectkaartjes meent hij zijn theorie aannemelijk te kunnen maken. Laat mij mijn bezwaren tegen deze methodeGa naar voetnoot6 in 't kort aanduiden. De kaartjes van Van Ginneken zijn vervaardigd op een wijze, die het de Nederlandse dialectkenner (laat staan de buitenlandse lezerskring tot welke hij zich wendt) zeer moeilijk, ja vaak onmogelijk maakt, het gebruikte materiaal, en de verwerking ervan, kritisch te controleren. Tengevolge van deze techniek komt o.a. niet uit, welke grote leemten er nog in onze dialectkennis zijn. Bovendien staat de historisch-verdiepte dialectgeografie nog in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinderschoenen. Met min of meer succes is van sommige isoglossen aannemelijk gemaakt, dat ze in een paar eeuwen aanzienlijk zijn verschoven, van andere, dat ze in de middeleeuwen ongeveer evenzo verliepen als nu. Maar over 't algemeen kan men zeggen, dat isoglossenkaartjes, die dialecttoestanden van vervlogen eeuwen weergeven, een sterk hypothetisch karakter dragen. De vermetelheid der hypothese is te groter, naarmate de tijden waarop de kaartjes betrekking hebben, verder van ons afliggen. Dat het vaststellen van rasgrenzen bezwaarlijk is, moet Van Ginneken ten slotte wel toegeven: ‘Maar tot een stringent bewijs kon ik voor Europa niet komen, omdat de rassenkaart van ons meest gemengde werelddeel [de toestanden in andere werelddelen zullen misschien alleen eenvoudiger schijnen, omdat men er nòg minder van weet] nog altijd een onbereikbaar ideaal bleek te zijn....Er bestaat namelijk van geen enkel land een volkomen vertrouwbare raskaart’Ga naar voetnoot7. Hoe men dan toch met ‘ras’, als ware het een wel-gelimiteerd wetenschappelijk begrip, kan opereren (en lijnen kan trekken die, althans voor zover het ras- of stam-kaarten betreft, toch geen werkelijke grenzen kunnen zijn) is niet duidelijk. Informatieve kaarten die op de naam wetenschappelijk aanspraak kunnen maken kan men zich voorlopig dan ook alleen voorstellen van de (vele) ras-kenmerken. Dat worden dus zuiver statistische kaarten waarop, om maar iets te noemen, de percentages blond-, bruin-, zwart- en roodharigen zijn verwerkt, zoals o.a. Bolk die in 1908 gepubliceerd heeft in de Text bij het werk van Gallée, Het boerenhuis in Nederland en zijn bewoners, blz. 124-89. In de meeste gevallen betreft het kenmerken, die aan meer dan één ras of stam eigen zijn. Maar van zulke kaarten naar ‘ras’-kaarten in de simplistische betekenis, zoals Van Ginneken zich die toch wel min of meer moet hebben voorgesteld, is nog een lange weg. Of die (nog niet aanwezige) kaarten voor het taalonderzoek wat zullen opleveren? Het klinkt niet hoopvol, wanneer Günther in zijn Rassenkunde des deutschen Volkes 1930, blz. 6 kort en bondig verklaart: ‘Sprachgrenzen sind niemals Rassengrenzen und Rassengrenzen niemals Sprachgrenzen’. Men zij ervan doordrongen dat het trekken van stamgrenzen op nog grotere bezwaren stuit. Hoe moeilijk is het, om maar iets te noemen, een scherpe grens te trekken tussen de Nederlandse gebieden met Friese en die met Saksische bevolking. Daar de complexie hier weinig houvast geeft (beide stammen zijn overwegend blond met blauwe of blauwgrijze ogen) heeft men zich in feite dikwijls beholpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de veronderstelling dat de stamgrens wel ongeveer langs de (in haar beloop nogal eens hypothetische) taalgrens zou lopen of ‘op enige afstand daarvan’ (dit laatste in verband met het feit dat onmiskenbaar Friese relicten ook in Groningen, Drente en Noord-Overijsel zijn waargenomen). De huidige grens van het Friese ‘taal’-gebied is toevallig vrij scherp gebleken (merkwaardige uitzondering in ons vaderland!), maar ze omvat een territorium dat véél kleiner is dan zelfs de meest bescheiden ‘stam’-onderzoeker, om tal van andere redenen, als oud Fries ‘stam’-gebied moet opeisen. De grens tussen Frankisch en Saksisch taalgebied is nog altijd niet getraceerd en men begint meer en meer te twijfelen of dat ooit mogelijk zal worden. Een methodische reconstructie der oude stamgrenzen (maar dan zeer in het grove) kan er m.i. desnoods mee door, wanneer men de (weliswaar summiere en elkaar tegensprekende) mededelingen der Romeinse schrijvers tot grondslag kiest. Bij het verder uitwerken van dergelijke hulpkaartjes zal echter de intuïtie al gauw een belangrijke rol moeten spelen en het staat vast, dat daarbij b.v. vaak stilzwijgend taalgrenzen te hulp zijn geroepen om de leemten in de stamgrenzen aan te vullen ‘auf die Gefahr hin, dass einmal spätere Mundartenforscher sich des Zusammenfallens ihrer festgestellten Sprachlinien mit den Stammesgrenzen freuen würden’Ga naar voetnoot8. Het is onmiskenbaar dat de moderne stamonderzoekers dan ook een zekere afkeer hebben van de exacte lijnen, zoals de kaartgebruiker die nu eenmaal pleegt te verlangen; een vijftig jaar geleden was men veel scheutiger met stamkaartjes dan tegenwoordig. Wil de lezer de zekerheid, die de moderne wetenschappelijke handboeken hem niet meer kunnen verschaffen, dan zal hij ten slotte wellicht een encyclopaedie opslaan en hij zal - voor zover dat wetenschappelijk nog eventjes (misschien ook: net niet?) geoorloofd is - naar zijn smaak bediend worden. Maar welke wetenschappelijke waarde hebben dergelijke stamkaartjes? Om een en ander te illustreren geef ik hier enerzijds de reproductie van een stamkaartje uit Brockhaus anno 1929, anderzijds een met gelijke bedoeling ontworpen kaartje van Fockema Andreae. Een onderzoek naar de legitimatie-papieren van het product van Brockhaus levert aanvankelijk niets op: geen schrijversnaam of bronnenvermelding, geen verantwoording der grenzen in de bijbehorende tekst. Toch blijkt dit kaartje bij nader onderzoek een respectabele voorgeschiedenis te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben. Het was nl. van 1889-1922 opgenomen in alle drukken van het bekende standaardwerk Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte van R. Schröder. Een verantwoording van het oorspronkelijke kaartje (of S. het zelf ontworpen heeft, blijkt niet) zal men ook bij Schröder tevergeefs zoeken. Het wordt terloops als ‘Tafel I’ geciteerd, maar meer ook niet. Curieus is echter de appreciatie van Schröder's opvolger
(naar Fockema Andreae)
Von Künszberg. Deze had het in de zesde druk (die ten dele nog door Schröder zelf ter perse gegeven was) nog opgenomen, maar in het ‘Vorwort zur siebenten Auflage’ (1932) heet het: ‘Der erfreuliche Aufschwung in der rechtsgeschichtlichen Kartenkunst liess es geboten erscheinen, die den früheren Auflagen beigegebenen Karten diesmal wegzulassen’. Moet dit mooie en duidelijke kaartje, dat niet minder dan zes drukken van een beroemd handboek heeft gesierd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu maar met stille trom verdwijnen? Een geluk, zullen sommigen denken, dat het althans in Brockhaus ook voor de opgroeiende wetenschappelijke generatie bewaard blijft. Voor ons is deze hele geschiedenis uiterst leerzaam. Ziehier een kaartje waarmee twee gehele generaties hun wetenschappelijke voorstellingen omtrent de stamverdeling hebben kunnen voeden, door de strenge wetenschap afgedankt op hetzelfde ogenblik, dat de encyclopaedie het als ‘eerste garnituur’ in gebruik heeft genomen. Misschien voorbestemd om tot voer te strekken van nog één generatie van heel- en ten slotte half-geleerden! Moet nog nader betoogd worden welk gevaar er schuilt in het taaie leven van dergelijke ‘illustratief’ bedoelde kaartjes? Men legge hiernaast nu het kaartje van S.J. Fockema Andreae zoals dat gepubliceerd is in Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, Germ. Abt. XXX, 1909 (in 1914 herdrukt in Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis door S.J. Fockema Andreae, 5de bundel). Bedoeling en strekking van dit kaartje, alsmede de tijd waarop het betrekking heeft, waren ongeveer gelijk aan die van Schröder's kaartje. F.A. zegt het uitdrukkelijk: ‘Es hat einen eigenen Reiz, den Spuren der Rechte dieser Stämme (nl. de Friezen, Saksen en Franken) in der späteren Verfassung und dem späteren Rechte nachzuforschen und so zugleich die alten Stammsitze näher zu bestimmen’ - wat hij dus op dit kaartje heeft gedaan. Zo ziet men dan de resultaten van twee geleerden (beiden corypheeën derzelfde wetenschap) met elkaar geconfronteerd. Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat dergelijke kaartjes (zelfs al zijn ze slechts als voorlopig resultaat bedoeld geweest) een volle generatie naast elkaar in ere hebben kunnen blijven? Men kan dit niet afdoen met de gemeenplaats dat ‘de geleerden het nu eenmaal niet eens zijn’ of (nog erger) ‘dat de waarheid wel in het midden zal liggen’. De oorzaak zit dieper en berust op een miskenning van het karakter der wetenschappelijke cartografie. Ik kan dit het best toelichten aan de hand van het m.i. nog meest aanvaardbare (of liever: minst onaanvaardbare) van de twee, nl. dat van F. Andreae. Schr. zegt nl. in de begeleidende tekst, op welke gronden hij zijn lijnen getrokken heeft. Hij heeft o.a. materiaal verzameld voor eigenaardigheden als rechterlijke organisatie, asega, seventuich, bodthing, bewijsrecht, getal van eden en eedhelpers, weergeldberekening, maagzoen, aanduiding der verwantschapsgraden, mondigheidstermijn, erfrecht. Had F.A. die gegevens nu op een 15-tal kaartjes afzonderlijk verwerkt, dan zou alles in orde geweest zijn en de kaartjes zouden als documentatiemateriaal tot op de huidige dag hun waarde behouden hebben. Door alles echter op één kaart te verenigen heeft het cartografisch resultaat aan objectieve waarde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingeboetGa naar voetnoot9 en schr. ziet zich dan ook genoopt, de scherpe kantjes in de tekst wat bij te vijlen: ‘Einen zu sicheren und zu grossen Erfolg darf man sich von dieser Forschung allerdings nicht versprechen’....‘Alles friesisch, wie mir scheint’....‘Hier ist eher an sächsischen als an friesischen Ursprung zu denken’. Het gevaar, waaraan niemand bij het tekenen van dergelijke kaartjes kan ontkomen, is de subjectiviteit in hantering van pen of penseel, die men nu eenmaal ter hand heeft genomen en die toch ergens moeten beginnen en eindigen. Wanneer de technische uitvoering niet zo kostbaar was, zou het de moeite lonen eens een tiental ‘historische’ kaartjes uit bekende handboeken achter elkaar af te drukken om daardoor nog eens duidelijker te doen uitkomen: hoe het niet moet. De enige methode die op den duur wetenschappelijk aanvaard kan worden, is de cartografische statistiek der afzonderlijke verschijnselen, waarbij duidelijk uit dient te komen, wat men weet en....niet weet (en zo nodig ook wat twijfelachtig is). Men zal wel niet ver van de waarheid zijn, wanneer men gist dat Von Künszberg's bovengeciteerde bewondering van de moderne ‘rechtsgeschichtliche Kartenkunst’ betrekking heeft op dit soort van kaartjes en dat hij het andere soort heeft gewogen en te licht bevonden. Het behoeft wel geen verder betoog, dat kaartjes als dat van Schröder-Brockhaus alleen als secundair hulpmiddel dienst kunnen doen om bepaalde, in de tekst nader uiteengezette, opvattingen op eenvoudige (laat ons gerust zeggen: simplistische) wijze te illustreren. Dat is dus een heel andere functie dan b.v. die van moderne geologische, hydrografische, statistische kaarten, die de primaire functie hebben van wetenschappelijke documenten. De moderne dialectgeografie is thans ook op weg om kaarten te produceren, waarop althans de inzendingen der medewerkers of de optekeningen der enquêteurs op statistisch betrouwbare wijze zijn weergegevenGa naar voetnoot10. Kaarten met wetenschappelijk betrouwbare stamgrenzen daarentegen zijn voor de tegenwoordige tijd al onmogelijk, laat staan voor oudere perioden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te lang is de Vaderlandse dialectkunde gekoppeld geweest aan de stam-kunde. Zo min als de bovengenoemde percentages Nederlandse, Duitse, Franse bevolkingsbestanddelen van Afrika in taalkundige munt gerealiseerd konden worden, evenmin slaagt men erin om in het naar Afrika overgebrachte Nederlandse taalmateriaal ‘Frankische’, ‘Saksische’ en ‘Friese’ bestanddelen van elkaar te scheiden. Wel zal het ons beneden gelukken, een reeks Afrikaanse taaleigenaardigheden in het westen van het Nederlandse taalgebied (meer in het bizonder Zuid-Holland) te localiseren. Dit is echter niet zo zeer een aanwijzing voor het hoogste bloedpercentage als wel voor de sterkste culturele invloed van dit gewest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het Afrikaans is in beginsel een Germaanse taalDe verwantschap van het Afrikaans met het Engels, het Duits, het Nederlands en de Skandinaafse talen valt dadelijk op, wanneer we b.v. de namen van de bekendste lichaamsdelen in het Afrikaans met die in het Engels, het Duits en het Deens en anderzijds met die in een Romaanse taal als het Frans vergelijken. Ook bij de telwoorden blijkt de Germaanse verwantschap op overtuigende wijze. Verder vergelijke men de overeenstemming in naamgeving ten aanzien van oeroude elementaire begrippen als: God, man, broeder, dood, leven, huis, schip, ploeg, hamer, tang, eten, drinken, zaaien, maaien, dorsen, honing, melk, koe, stier, bos, veld, groen, geel, koud, warm enz. Om een en ander te illustreren had ik enige lijsten aangelegd van aequivalenten uit het Engels, Duits, Deens, Nederlands enerzijds en het Frans anderzijds. In verband met omvang en karakter van dit boek heb ik ze echter weer geschrapt. Elk belangstellend lezer kan materiaal te over bijeengaren om het Germaanse karakter van het Afrikaans overtuigend aan te tonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Welke Germaanse taal heeft het fundament voor het Afrikaans geleverd?Wanneer we ons bij de beantwoording dezer vraag even los maken van alles wat we van de geschiedenis van het Afrikaans weten en achtereenvolgens enige bladzijden Engels, Duits, Nederlands, Deens, Noors, Zweeds aan een kritische beschouwing onderwerpen, dan komen we tot de volgende conclusies:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij vergelijking van het Afrikaans met het Hoogduits (in bovengenoemde zin) springt allereerst in het oog dat er bij de woorden vaak een sterke gelijkenis in vorm en betekenis valt waar te nemen: ag(t) (acht), akker (Acker), baan (Bahn), bed (Bett), berg (Berg), bloed (Blut), dank (Dank), halm (Halm), hoed (Hut), ja (ja), kaal (kahl), klein (klein), lang (lang), loon (Lohn), maal (Mahl), moed (Mut), nood (Not), raad (Rat), stil (still), volk (Volk), weg (weg), wyd (weit) enz. enz. Zet men er echter ook de Nederlandse aequivalenten achter, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt, dat er sprake is van dezelfde oerverwantschap tussen Nederlandse en Duitse woorden. Anderzijds zien we echter dat het Afrikaans niet met het Hoogduits gelijk-op gaat in al die eigenaardigheden, die in de loop van het eerste millennium aan het Hoogduits juist zijn eigen karakter hebben gegeven. Vóór de vijfde eeuw spraken de voorzaten der Hoogduitsers nog van pâl ‘paal’, tîd ‘tijd’ en bôk ‘boek’, maar het Hoogduits van later tijd kent alleen de vormen pfâl>Pfahl, zît>Zeit, buoh>Buch. Terwijl zich dus van de 5de-7de eeuw in het Hoogduits in deze woorden (en vele andere met gelijke consonanten) een grote omwenteling heeft voltrokken (de zogenaamde Hoogduitse klankverschuiving) is de oervorm van het Afrikaans - nl. het Nederlands - in dit opzicht onaangetast gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Enige opmerkingen omtrent Hoogduitse of Nederduitse invloed op het AfrikaansDat het Afrikaans stoelt op het Nederlands, is nooit bestreden. Maar wel rijst onmiddellijk de vraag, of dan het Duits niet ten minste een vrij groot aandeel heeft gehad in de wordings-geschiedenis van het Afrikaans. Tot die vraag is waarlijk wel reden omdat het percentage Duitsers onder de kolonisten van het begin af aan tamelijk groot geweest is. In de tweede helft van de 18de eeuw overtrof het aantal emigranten van Duitse origine zelfs dat der NederlandersGa naar voetnoot13. Zo'n contingent vreemdelingen, met een wereldtaal-in-wording achter zich, moet toch wel talrijke sporen in het Afrikaans hebben achtergelaten, zo zal men allicht redeneren. Maar men mag niet vooringenomen zijn. Het is immers een niet te loochenen feit dat het homogene contingent Fransen, dat toch 15 of 17¼% tot de Afrikaanse bloedmenging heeft bijgedragen en dat een werkelijke wereldtaal achter zich had, op de taal een invloed heeft gehad, die thans op vrijwel nihil wordt getaxeerdGa naar voetnoot14. Omtrent de omvang van de Duitse invloed heerst nogal verschil van mening. Hesseling constateert in hoofdzaak enige ruwe woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Duitse herkomst en laat overigens een klein lijstje de revue passeren (zie ook bl. 25 vv. en 34 vv.), waarbij hij nogal eens twijfelt. Ook citeert hij enige uitdrukkingen uit de Kaapse stukken, die aan Duitse kanselarijtaal herinneren, maar aangezien ze niet in het Afrikaans zijn blijven leven (misschien nooit geleefd hebben) doen ze voor ons doel weinig ter zake. Boshoff acht de Duitse taalinvloed blijkens blz. 405-7 van zijn boek niet groot. Maar hij acht het mogelijk, dat taalmateriaal uit het Nederduits is opgenomen zonder dat men dat als Nederduits kan herkennen. Daarom doet hij het voorstel om de Nederlandse en Platduitse groep samen te vatten. D.B. Bosman 115 is van mening dat de Duitse invloed ‘groter moes gewees het as wat gewoonlik aangeneem word, hoewel dit onmoontlik sal bly om die omvang daarvan taalkundig te bepaal’. Inderdaad noemt hij maar weinig gevallen, ten dele trouwens meer volledigheidshalve, dan omdat hij van het Duitse karakter overtuigd is: ‘oral dus min of meer sterk vermoedens, nêrens sekerheid nie. Maar al die vermoedens saam, gepaard met wat ons op historiese gronde mag verwag, maak die waarskynlikheid van direkte ontlening aan Duits in baie van hierdie gevalle taamlik groot’. Die vermenging van historische met taalkundige motieven is in dit geval niet helemaal onbedenkelijk, vooral met het oog op de ervaring, die men met de Franse invloeden heeft opgedaan, waarvan men immers juist ook om historische redenen zo hoge verwachtingen had. B.'s slotconclusie klinkt trouwens voor beide talen tamelijk geresigneerd: ‘spore van direkte invloed van Frans en Duits op Afrikaans bestaan alleen uit 'n beperkte aantal min of meer twyfelagtige ontleninge van woorde of uitdrukkinge’. Dit is van taalkundig standpunt bezien een ietwat onbevredigende situatie, waarbij de filoloog zich slechts met tegenzin kan neerleggen. Het zou immers - gezien de nauwe verwantschap tussen Nederlands en Duits (speciaal Nederduits) - niet moeilijk zijn om op deze wijze het aantal onzekere ontleningen ad libitum op te voeren en vooral daar, waar toevallig kennis van het levende Nederlands en zijn dialecten ontbreekt, zullen ze met meer of minder overtuiging door sommigen worden aanvaard. Incidentele vergissingen zijn zo erg niet, maar het wordt dan toch bedenkelijk, als omtrent een gehele groep van verschijnselen principieel onjuiste of vage voorstellingen - m.i. onnodig - worden bestendigd. Onwillekeurig wordt immers uit lange rijen ‘onzekere’ invloeden de conclusie getrokken dat er wel iets van aan is en dat een bepaald percentage toch wel ‘zeker’ moet zijn. Te meer daar het hier het Duits betreft, waar men altijd twee pijlen op zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boog heeft. Als het dan geen Hoogduitse invloed is, dan zal het toch wel Nederduits zijnGa naar voetnoot15. Speciaal omtrent dat Nederduits hebben de Afrikaners, gewend als ze zijn aan het vitale karakter hunner eigen moedertaal en over 't algemeen weinig vertrouwd met Europese taaltoestanden vaak scheve voorstellingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het assepoester-karakter van het NederduitsIndien er al ooit sprake is geweest van één Nederduitse cultuurtaal, dan toch zeker niet meer na het verval der Hanze in de 16e eeuw. Het Nederduits is sinds die tijd onherroepelijk op zijn retour; kerken schooltaal worden Hoogduits; ook de kanselarijen zijn de een na de ander tot het Hoogduits overgegaan. Een Nederduitse letterkunde is er in de 17de en 18de eeuw practisch niet meer. Een laatste literaire stuiptrekking na de Middelnederduitse bloeitijd vormen Lauremberg's Scherzgedichte van 1652. Maar die zijn niet meer geschreven in een onvermengd Nederduits dialect. De herleving van de Nederduitse literatuur begint pas met Groth's Quickborn (1852), maar ze blijft gedifferentieerd naar de verschillende provinciën of onderdelen daarvan. De bezielende kracht is de, door de romantiek aangewakkerde, liefde tot plaats of gewest van geboorte. Maar daarboven ging bij de meeste Duitsers de liefde voor het grote en grotere Duitsland. Dientengevolge ontbreekt een der meest essentiële kenmerken van een normale ‘taalstrijd’. Eigenlijk militant is de beminnelijke propaganda voor een (matig) gebruik van literair Nederduits dan ook nooit geweest. De toestand op taalgebied is dus, afgezien van de perifere gebieden, niet te vergelijken met die in Zuid-Afrika of Vlaanderen. Ondanks een betrekkelijke bloei van de Nederduitse literatuur met haar verschillende provinciale aspecten verliest het Nederduits dan ook nog steeds aan terrein, niet alleen in de steden maar ook op het platteland. Hoe is het nu in de 17de en vooral in de 18de eeuw geweest, toen het Duitse element aan de Kaap sterker en sterker werd? Hebben de Nederduitsers onder de immigranten toen in het openbare verkeer hun gewestelijke dialect gesproken? Ofschoon nimmer enig bewijs daarvoor is geleverd, doen verschillende uitlatingen van Afrikaanse taalvorsers vermoeden dat zij - van hun Afrikaanse taalstrijd-standpunt wel enigszins verklaarbaar - inderdaad van mening zijn dat de Nederduits-sprekenden (vormende het grootste contingent der Duitsers) in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het dagelijks verkeer wel hun moeder-dialect gehandhaafd zullen hebben. Ik acht dat weinig waarschijnlijk en wel om de volgende redenen. 1. School- en kerktaal van alle Duitsers moet onbetwist het Hoogduits zijn geweest. Voor zover mij bekend is er in de hele literatuur over en uit de Kaap dan ook geen Nederduits te vinden. Hesseling geeft op blz. 79 een scheldpassage in verhaspeld Hollands-Duits dat, zoals het daar staat, nergens is te localiseren, maar waarvan de vormen dier ‘je’ en ich Hoogduits zijnGa naar voetnoot16. 2. Een niet onaanzienlijk contingent der Duitsers vormden de militairen, die uit alle streken van Duitsland bijeenkwamen - vaak na jarenlange omzwervingen in het gehele machtsgebied der Compagnie. Een globetrotter, die oorspronkelijk van de Nederrijn afkomstig is, zal zich echter tegenover een soldaat uit Holstein buiten de Duitse grenzen niet van zijn autochthone dialect, maar van het Hoogduits bediend hebben. Bovendien waren er later aan de Kaap vrijwat officieren, die uit de Hoogduits-sprekende delen van Duitsland afkomstig waren. Voor zover men zich niet van het Hollands bediende, zal dus het Hoogduits als commando- of althans militaire verkeerstaal naast het Hollands misschien wel enige kansen gehad kunnen hebben, maar niet één der (vele) Nederduitse dialecten. 3. De Duitse huisonderwijzers, volgens Schmidt-Pretoria, Der Kulturanteil des Deutschtums am Aufbau des Burenvolkes 246 ‘60% aller bei Namen nachweislichen Hauslehrer’ uitmakend, hebben geen Nederduits als cultuurtaal onderwezen. Over ‘Das Eindringen der hochdeutschen Sprache in die Schulen Niederdeutschlands im 16. und 17. Jahrhundert’ heeft A. Gabrielsson een instructief opstel geschreven in Niederdeutsches Jahrbuch LVIII/LIX (1933), waaruit - in Neder-Duitsland zelf - het voldongen feit van de ‘Umstellung’ [van Nederduits tot Hoogduits] blijkt voor de volgende gewesten en in de volgende jaren: Brandenburg (anno 1550), Maagdenburg (1580), Brunswijk-Westfalen-Lüneburg (1630), Mecklenburg-Pommeren (1640), Lübeck-Hamburg-Bremen-Sleeswijk-Holstein (1650), Oldenburg (1670), Oost-Friesland (1680). Ons interesseert uit dit artikel in 't bizonder het verdwijnend gebruik van Nederduitse schoolboeken; ze worden in de loop van de 17de eeuw volkomen overvleugeld door Hoogduitse (soms ook Hollandse) boeken. In Lübeck verschijnt de laatste herdruk van de Nederduitse Arithmetica van Brasser in 1644, kennelijk nog bij wijze van laatste concessie aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderwetse schoolmeesters, want sinds 1611 was er geen Nederduits rekenboek meer gedrukt: ‘Um die Mitte des 17. Jh. hat in Lübeck das Nd. seine Rolle als Schulsprache ausgespielt’. In Hamburg krijgt de verdringing van het Nd. iets later haar beslag, maar niettemin: ‘Um 1640 wird es klar, dass das Nd. seine Rolle als Unterrichtssprache ausgespielt hat. 1644 erscheint zwar noch einmal Hülsinghs Rekensboeck in unveränderter Form, aber es ist das letzte nd. Rechenbuch, es ist - bis auf eine AusnahmeGa naar voetnoot17 - das letzte nd. Hamburger Schulbuch’. Hierbij moet er de aandacht op worden gevestigd, dat men in deze hanzestad behalve tot Hoogduitse schoolboeken ook tot Nederlandse zijn toevlucht nam. Anno 1629 en 1664 wordt er zelfs een ‘Nederlantsche Boeck-vercoper tot Hamburgh by de Borsse’ vermeld. In Bremen is Wesselows Arithmetica van 1653 het laatste in Bremen gedrukte Nederduitse schoolboek. Maar ‘um 1660 kann auch in den Schreib- und Rechenschulen die Aufnahme der hd. Unterrichtssprache als abgeschlossen gelten’. In de overige Nederduitse gebieden verdwijnen de Nederduitse schoolboeken reeds in de eerste helft van de 17de eeuw, zelfs in Sleeswijk-Holstein, waar wij ‘nach 1650 in schleswig-holsteinischen Schulen keine nd. Lehrbücher mehr vorfinden’. In Oost-Friesland, waar het Nederduits eveneens van de scholen verdwijnt, maakt het kort na het midden der 17de eeuw, althans bij het gereformeerde deel der bevolking, plaats voor het Nederlands. Met deze gegevens voor ogen is het niet te vermetel om te constateren, dat van Nederduits als voertaal bij het onderwijs aan de Kaap evenmin sprake kan zijn als in Neder-Duitsland zelf; Nederduitse schoolboeken waren practisch niet beschikbaar. Op een vraag naar onderwijs in gecultiveerd Nederduits zouden de Duitse huisonderwijzers trouwens niet veel anders hebben weten te antwoorden dan dat dat gelijk Nederlands was (dat toen immers ook nog meestal ‘Nederduits’ werd genoemd). In dat Nederlandse Nederduits had men ook schoolboeken te over, in het Duitse Nederduits (dus de taal die men ook thans nog als Nederduits bestempelt) niet. Men denke allereerst aan het boek der boeken: de Bijbel. Welk een ruime plaats die in Afrika bij onderwijs en opvoeding heeft bekleed, is voldoende bekend. Welnu, bij het onderwijs in het Hollands had men de Statenbijbel. Voor Duitsers was er de Luther-Bijbel. Maar waren er 17de- en 18de-eeuwse Nederduitse bijbels aan de Kaap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig, die het met de Hoogduitse of Nederlandse konden opnemen? In het voortreffelijke boek van C. Borchling und B. Claussen Niederdeutsche Bibliographie, Gesamtverzeichnis der niederdeutschen Drucke bis zum Jahre 1800 (Neumünster 1931) vindt men daarop een antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. De laatste Nederduitse bijbels zijn uitgekomen in de jaren 1607, 1614, 1619, 1623. Na 1623 is er in het geheel geen Nederduitse bijbel meer verschenenGa naar voetnoot18. Er was dus geen vraag meer naar dat artikel. Mocht Schmidt-Pretoria met zijn 60% Duitse huisonderwijzers hebben willen suggereren, dat zij wel in het Hoogduits zullen hebben onderwezen, dan vindt hij zich voor de penibele vraag gesteld, wat er dan van dit onderwijs is terecht gekomen. Men bewijst deze onderwijzers de meeste eer door aan te nemen, dat zij naar hun beste vermogen in het Hollands hebben onderwezen en dat zij op deze wijze ook hun waardevolle bijdrage hebben geleverd tot handhaving en versterking der Europese beschaving aan gene zijde van de evenaar. 4. De voorwaarden voor handhaving van eigen plaatselijk dialect in het openbare verkeer waren juist bij de Duitsers in veel mindere mate aanwezig dan bij de andere kolonisten. Het aantal Duitse vrouwen was gering en dus waren de Duitsers veelal op Kaapse of Hollandse vrouwen aangewezen. Verder moest volgens Schmidt-Pretoria blz. 269 ‘sich ein ganz erstaunlicher Teil der Deutschen mit einer Witwe begnügen’. Had die weduwe al kinderen, dan was er een reden te meer om de huistaal van de moeder en niet het dialect van de tweede vader te doen zegevieren. Er zijn ook generlei aanwijzingen van bizondere verkleefdheid b.v. van Hannoveranen onderling of van enig ‘Holsteins’ of Rijnlands ‘gezelligheidsleven’ (indien daartoe al in die tijd en in dat land de mogelijkheid bestond). Ook hier geldt trouwens weer, dat b.v. Holsteiners en Rijnlanders niet met elkaar praten in hun moederdialect maar in het Hoogduits. Hoogduits was dus de enige band die deze, op zichzelf tamelijk ‘zersplitterte’, groepen van mensen uit alle oorden van Duitsland bijeen kon houden (àls zij er al prijs op stelden om zich als groep van de anderen te separeren, maar de meesten, en speciaal de blijvers, hebben zich kennelijk gaarne bij de Hollanders aangepast: van principiële ‘anti’-gevoelens over en weer is in die tijden geen sprake). 5. Voor zover de Nederduitse dialecten niet in een zekere inferioriteitspositie ten opzichte van het Hoogduits stonden, bestond er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijke verhouding tegenover het Hollands. Dit geldt voornamelijk voor de dialecten van Oost-Friesland, Bentheim en Rijnland tot en met WezelGa naar voetnoot19. In Oost-Friesland b.v. is in het laatst van de 17de en gedurende de gehele achttiende en een groot deel der 19de eeuw in de gereformeerde kerken geregeld Nederlands gepreekt. De invloed van het Nederlands op het Oostfries is trouwens ook bizonder sterk geweest omdat het in de tachtigjarige oorlog een toevluchtsoord voor Nederlandse emigranten was. Het is mij opgevallen dat men in Afrika vaak het uitvoerige Ostfriesische Wörterbuch van Ten Doornkaat Koolman (de schr. ervan is zelf van Nederlandse afkomst) raadpleegt en het als min of meer representatief voor ‘het Nederduits’ beschouwt. Een waarschuwing is hier niet overbodig. In het Oostfries is heel wat taalmateriaal aanwezig, dat uit Nederland is geïmporteerd en voor de beoordeling, of er in het Afrikaans kwestie is van erfgoed of leengoed, is het Ostfr. Wb. dus allesbehalve een zuivere maatstaf (wat natuurlijk aan de waardering van het voor zijn tijd voortreffelijke woordenboek als zodanig niets afdoet). De toestand in Bentheim is min of meer met die in Oost-Friesland te vergelijken in zover ook daar een paar eeuwen lang in het Nederlands is gepreekt. Het Bentheimse dialect heeft naar mijn indruk - reeds vanwege de geografische verbondenheid - stellig in niet mindere mate onder invloed van het Nederlands gestaan dan het Oostfries. Onder Nederlandse taalinvloed is hier niet alleen te verstaan de invloed van het aangrenzende Overijselse dialect, maar ook die van de Nederlandse cultuurtaal. Een aanschouwelijke voorstelling van de tegenwoordig nog altijd waarneembare ‘Niederländische Vortriebe’ in het noordelijke Rijnland vindt men bij Aubin-Frings-Müller, Kulturströmungen und Kulturprovinzen in den Rheinlanden (Bonn 1926). Vgl. in 't bizonder blz. 121-6. Vooral Wezel is gedurende een reeks van jaren toevluchtsoord voor Nederlandse protestanten geweest (zie Expansie 175 vv.). Deze Kleefse stad heeft van 1629-48 Nederlandse bezetting gehad, bleef van 1648-72 een Nederlandse barrière-stad en deelde ten volle in de bloei der Republiek. Talrijk zijn de namen van Kleefse jongelingen, die in de 17de eeuw te Leiden kwamen studeren. Kortom de tendentie in de ontwikkeling van het hertogdom Kleef kan niet beter gekenschetst worden dan door de woorden van Max Lehmann: ‘noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lange nachher und in viel ruhigern Zeiten hat die brandenburgische Staatskunst mit der Möglichkeit rechnen müssen, dass Kleve sich den “sieben Provinzen” als achte, oder, wenn der Hochmuth der Hoch- und der Edelmögenden dies nicht zuliess, als “zugewandter Ort” zugesellen würde’Ga naar voetnoot20. Genoeg om te doen zien dat in de hier genoemde, onmiddellijk aan Nederland grenzende, gebieden het Nederlands in menig opzicht ‘de toon’ aangaf. Waarschijnlijk heeft dit in meerdere of mindere mate gegolden voor een iets bredere westelijke strook van Duitsland. Men zou de bewoners dezer zone in zekere zin als drietalig kunnen beschouwen. Zij hadden twee cultuurtalen ter beschikking (aan welke zij de voorkeur gaven hing af van hun connecties en veelal ook van hun godsdienstige richting) en verder hun plaatselijk dialect. Maar zodra zij ‘de wereld in’ gingen werd dit laatste het kind van de rekening, daar kan men vrij zeker van zijn. Nederduitse invloed op het Afrikaans acht ik dan ook niet waarschijnlijk (tenzij men overtuigend materiaal in het Afrikaans zou kunnen aantonen). Ik ga zelfs verder en meen dat ook van invloed der dialecten van onze Nederlandse oostelijke provinciën (met inbegrip van het Fries) nauwelijks sprake kan zijn. Beneden zal bij de bespreking der afzonderlijke verschijnselen nog wel eens op deze kwestie worden ingegaan. Een bezwaar van de veelal gevolgde methode van onderzoek naar Duitse invloeden is, dat dit onderzoek haast uitsluitend een incidenteel karakter heeft gedragen. Door den een werden losse woorden als germanismen bestempeld, die door den ander als zodanig weer werden verworpen. Laten we er ons dus even rekenschap van geven dat we ons na de voorlopige uitschakelingGa naar voetnoot21 der Nederduitse invloeden toch wel een iets minder vage voorstelling van de Duitse beïnvloeding kunnen vormen, wanneer we slechts van de eenvoudige waarheid doordrongen zijn dat het Duitse aandeel in het Afrikaans toch ook uiterlijk te onderscheiden moet zijn door de typische Hoogduitse kenmerken. De nu volgende nadere bespreking van die kenmerken moge de lezer (vooral als hij het voorlopig-magere resultaat aan het slot ziet) wat omslachtig toelijken, toch is het m.i. de enige methodische weg om zoiets als een wetenschappelijke ‘sleutel’ voor Duitse invloeden in handen te krijgen. Voor aanstaande Afrikaanse taalleraren heeft trouwens een dergelijke vergelijking van twee verschillende taalsystemen wel enige didactische waarde. Bij een vergelijking van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrikaans met de Nederlandse (en eventueel ook de Nederduitse) dialecten zal men het evenmin kunnen stellen zonder kennis der afzonderlijke dialectsystemen. Om de graad van vreemde invloed goed te peilen heeft men de meest betrouwbare maatstaf aan taalverschijnselen, die door de vorm hun vreemde herkomst verraden. Zijn ‘ontleningen’ niet formeel kenbaar, dan moeten we al te veel afgaan op subjectieve indrukken en zuiver toevallige ontdekkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Nadere karakteristiek van het Hoogduits of ‘Schriftdeutsch’Terwijl dus Afrikaanse en Duitse woorden in uiterlijke vorm vaak sterk op elkaar gelijken en ook de woordenschat van het Duits en het Afrikaans oerverwant is, zijn er in consonantisme diepgaande verschillen tussen Afrikaans en Duits, merendeels als gevolg van de zogenaamde ‘Hoogduitse klankverschuiving’. Wanneer wij thans nagaan welke verschijnselen de Hoogduitse klankverschuiving omvat, nemen wij tevens de gelegenheid te baat om enkele verschijnselen te memoreren, die niet zo zeer vallen onder het hoofd ‘klankverschuiving’, maar die niettemin kenmerkend voor het Hoogduits of ‘Schriftdeutsch’ zijn. Aangetast zijn in de eerste plaats de klanken p, t, k, die veranderingen hebben ondergaan, samen te vatten onder de volgende regelen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Formeel-kenbare Duitse ontleningenGebruiken we deze 14 regels nu als Hoogduitse ‘zeef’ om er het meest gebruikelijkeGa naar voetnoot35 Afrikaanse taalmateriaal in uit te storten dan zullen daarop woorden als de volgende blijven liggen: verfoes (regel 1), sidder, sier, sundgat (r. 2), tref, werskaf (3), spies (4), kaggel (5), hitsig, kats, niksnuts, onnutsig, korswel, skuts (heilige) (6), halte (9), serp (10), swaap (12), buks, gewiks, Sakse, skoenwaks, uitwiks, waks (13). Omtrent woorden als sidder, sier, tref, spies, kaggel, hitsig, korswel kunnen we kort zijn. Hoewel ze zonder uitzondering van Duitse herkomst zijn, staat het wel vast dat ze reeds in het Nederlands aanwezig waren, voordat de grondslag van het Afrikaans was gelegd. Ze moeten dus als ‘erfgoed’ worden beschouwd. Hetzelfde zal wel het geval zijn met sundgat en skuts (heilige), misschien ook met buks. Kats is volgens S.P.E. Boshoff, Etimologiese Woordeboek 69 ‘wsk. deur die soldate- of seemanstaal onder Duitse invloed (Duits: Katze) ingevoer’. Maar het is toch wel enigszins bevreemdend, dat dit woord van kennelijk Engelse herkomst uit de (Nederduitse) zeemanstaal - maar dan weer in Hoogduitse vorm - in het Afrikaans zou zijn beland. Kan de t ook op andere wijze verklaard worden? Misschien een analogie naar karwats? Ook bij onnutsig en niksnuts is enige twijfel gerechtvaardigd, of men de ts als ‘verschoven’ t moet opvatten. Men denke aan de anorganische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s in bloots (bloots ry), kiets (quitte, of naar Eng. we are quits), moedswillig, puts, wildsbok, rats, geniepsig, vreetsig (Von Wielligh, Ons geselstaal 153), vrotsig. Vooral het laatste is met onnutsig te vergelijken, terwijl het toch in geen geval uit het Duits kan zijn overgenomen (ook in het Hd. kent men slechts de Nd. vorm verrotten). Halte is in deze eeuw via het Nederlands naar Afrika gekomen (in het Duits bestaat alleen het woord Haltestelle). Ontlening van het Afrik. serp uit het Duits, hoezeer (als militaire uitdrukking) voor de hand liggend, moet dunkt me worden afgewezen. Blijkbaar is dat door de Afrikaanse filologen die zich met de germanismen hebben bezig gehouden dan ook gedaan. Nadat de ontlening door H. Meyer is geopperd (in Festschrift d. Hans. Geschichtsver. 1900, blz. 108) vind ik er althans later geen gewag meer van gemaakt. In het Afrik. kan het ook al moeilijk een Duitse ontlening zijn, omdat het dan vrij stellig *skerp had moeten luiden (vgl. wertskaf, skieferGa naar voetnoot36 < Hd. Schiefer); wel wordt de Franse ch als s overgenomen: sampioen (champignon), Sarel (Charles). Het is fonetisch wel merkwaardig, maar de feiten liggen ertoe, dat ook in het Nederlands de Duitse sch niet als sj pleegt te worden ontleendGa naar voetnoot37. Dit had een reden moeten zijn om ook de Duitse bemiddeling bij de overneming van Fr. écharpe a priori onwaarschijnlijk te achten. Franck-Van Wijk zegt s.v. sjerp ‘Uit nhd. schärpe v., dat in de 17. eeuw uit fr. écharpe “sjerp” ontleend is’. Men kan gissen dat de noodsprong naar het Hd. gedaan is om de ‘umlaut’ te verklaren. Het is te onbegrijpelijker dat het WNT Van Wijk's oplossing overneemt, daar de daarop volgende (aan v. Wijk nog niet bekende) citaten de Duitse herkomst logenstraffen. In de 17de-eeuwse Duitse literatuur is immers het woord nog uitsluitend in de vorm Scharpe overgeleverd (eerste Scherpe-citaat pas in 1694) terwijl Amst. Spin-huys (1680) reeds Cerrip spelt. Zie de verdere oude citaten met de vormen Sjerrep, cherpe. De anlaut is kennelijk Frans en de zogenaamde ‘umlaut’ blijkt te berusten op de overbekende 17de-eeuwse er-/ar-onzekerheidGa naar voetnoot38 (zie ben. blz. 111), die ook b.v. bij harp/herp tot uitdrukking komt (herp o.a. bij R. Visscher en Vondel). Van werskaf zegt Boshoff, Etim. Wb. 119: ‘mntl. < Duits wirtschaften (Mans.), hoewel wd. en bet. in Ndl. diall. voorkom’. Op welke dialecten B. hier het oog heeft, blijkt niet. Het meest zou er nog op lijken Zaans warskippen ‘enige dagen te gast zijn’. Maar de f | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van werskaf èn de betekenis pleiten overtuigend voor Hoogduitse invloed. Er komt bij dat de Duitsers het woord veel en gaarne gebruiken, zodat overneming van het woord in Afrika alleszins voor de hand ligt. Een overtuigende ontlening is ook verfoes (to spoil, to make a mess of), dat niet terug gaat op verfuchsen of fuscheln (Boshoff 117), maar op verpfuschen ‘verknoeien, bederven, verhaspelen’. Vorm èn betekenis maken Duitse herkomst aannemelijk. Van het leenwoord swaapGa naar voetnoot39 vond ik in het verband der leenwoorden meestal geen gewag gemaakt. Men moet hierin het Duitse Schwabe zien. Vgl. Deutsches Wb. IX, 2144: ‘der Schwabe gilt als dumm, leicht zu vexieren’...‘er braucht daher vierzig Jahre, um klug zu werden’. Vgl. ook Afrik. swaapstreek met het Duitse Schwabenstreich. Wiks en uitwiks worden door Boshoff niet als ontleningen beschouwd, daar deze woorden al in (door B. niet met name aangeduide) 17de-eeuwse kluchten voor zouden komen (Boshoff 135). De uitdrukking gewiks vermeldt B. niet, blijkbaar omdat hij het ook beschouwt als uit het (modern?) Nederlands overgenomen. Bij waks rijst de vraag of het als Duitse dan wel Engelse ontlening moet worden beschouwd. Voor het eerste pleit de omstandigheid dat in het Duits inderdaad Schuhwachs (naast Schuhwichse) voorkomt terwijl ik in het Engels Wb. alleen boot polish en boot cream vermeld vind. Formeel als niet-Hollands kenbaar is ten slotte nog hekel (to crochet), omdat het umlaut van lange â heeft (dit verschijnsel wordt nader besproken ben. blz. 55, 64). Niettegenstaande het geïmproviseerde karakter van mijn steekproef meen ik toch de conclusie te mogen trekken dat het aantal formeel kenbare Duitse ontleningen gering is. Dit brengt mee dat onze verwachtingen omtrent de formeel-niet-kenbare niet te hoog gespannen mogen zijn. Het aantal Duitse ontleningen in het huidige Nederlands is veel groter dan in het Afrikaans. Zie De Vooys, Duitse invloed op de Nederlandse woordvoorraad (Verh. NA Lett. N.R. Deel IL, no 1 (1946). Via het Nederlands zullen b.v. in de 19de of 20ste eeuw zijn binnengedrongen woorden als halte, hopelik, reusesukses. Ook vele woorden op -gave, -lage en -name zullen met deze stroom binnengekomen zijnGa naar voetnoot40: oorgawe, opgaaf, bylae, toelaag, inname, opname, toename. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou trouwens de moeite lonen om eens een aparte studie te wijden aan de vele Nederlandse woorden (en daarmee ook Duits > Nederlandse ontleningen) die nà de consolidering van het Afrikaans door Nederlandse bemiddeling zijn geïmporteerd. Het Afrikaans kenmerkt zich wèl door een scherpe reactie tegen buigingsuitgangen, maar stellig niet door een afkeer van het lexicografische Nederlandse taalmateriaal. Ik denk hier niet alleen aan recente woorden als fiets en kiekie, die meer en meer ingang vinden, maar ook aan talrijke termen op wetenschappelijk gebied, door filologen uit de Nederlandse lexicografische voorraad geput, en ook aan het vele, dat door Afrikaanse dichters uit de Nederlandse literatuur is overgenomen. Aan de rol die de journalistiek speelde, en nog speelt, bij de bemiddeling van modern-Nederlandse taalmateriaal dient ook de nodige aandacht te worden besteed. Als resultaat van een dergelijke studie zou dan waarschijnlijk ook aan het licht komen, welk taalmateriaal-van-Duitse-origine door laat-Nederlandse bemiddeling in Afrika is binnengekomen. Maar dit alles valt buiten het eigenlijke onderwerp van ons boek, dat zich immers voornamelijk bezig houdt met de vraag naar het ontstaan en de eerste groei van het Afrikaans. Het is ons dus te doen om een onderzoek naar de krachten, die de groei van het Nederlands (of m.i. juister: Hollands) in Afrika vóór de consolidatie-tot-Afrikaans hebben bepaald. Voor de veronderstelling, dat het Duits daarbij een rol zou hebben gespeeld, heeft het linguistisch onderzoek tot dusver weinig tastbaar materiaal opgeleverd. Het wordt meer en meer waarschijnlijk, dat de directe betekenis van het Duits voor de eigenlijke wording van het Afrikaans niet zo heel veel groter is geweest dan die van het Frans. Om niet de schijn van vooringenomenheid op mij te laden, laat ik een bespreking van formeel-niet-kenbare ontleningen achterwege. Er zullen erbij zijn, die terecht als zodanig te boek staan. Meestal blijft het echter bij een non liquet, waarbij aan het subjectieve inzicht te veel ruimte wordt gelaten. Maar uit het feit, dat sommige woorden en uitdrukkingen wèl in het Duits, maar (nog) niet in het Nederlands zijn overgeleverd, concludere men toch niet te haastig, dat ze dan wel direct uit het Duits (zij het wellicht Nederduits) afkomstig zijn. Met de publicaties over het Duitse taalmateriaal in al zijn dialectische schakeringen kan men gemakkelijk een boekenkast vullen. Zover zijn we voor Nederland nog niet en meer in 't bizonder van het Zuid-Hollands weten we nog heel weinig. Om van de volkstaal der 17de en 18de eeuw nog maar te zwijgen. Beneden blz. 34 vv. vind ik in ander verband trouwens nog gelegenheid om althans enkele valse pretendenten te signaleren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Het bloed gaat andere wegen dan de taal; ‘Blutsanteil’ is niet gelijk of evenredig aan ‘Kulturanteil’Op blz. 13 werd reeds aangeduid, hoe onwenselijk het is, dat principieel onjuiste of vage voorstellingen omtrent Duitse invloeden nodeloos blijven bestendigd. Waar alle filologische criteria ontbreken, kan de dilettantische willekeur maar al te licht een kans krijgen. Ik wil dit illustreren aan het boek van Werner Schmidt-Pretoria, Der Kulturanteil des Deutschtums am Aufbau des Burenvolkes, Hannover 1938. Als niet reeds de hele ‘Aufmachung’ van dit boek op propagandistische strekking wees zou het hoofdstuk ‘Das Wirken der deutschen Gruppe bei der Formung des burischen Volkskörpers’ reeds voldoende zijn om de lezer enigszins schichtig te maken. Iemand als J.L.M. Franken, die blijkens zijn recensie van S.'s boek in TWK XVI (1938) de grof-propagandistische bedoelingen volkomen doorzien heeft en de onwetenschappelijke buitensporigheden ervan aardig aan de kaak weet te stellen, heeft zich toch in één opzicht nog wat laten overbluffen: ‘Die slot van sy taalbeskouwings is egter juis as hy sê dat die direkte invloed van Duits (by name Nederduits [!]) veel groter moet gewees het as wat die ondersoekings op filologiese gebied tot nog toe aangetoon het’. Juist op taalkundig gebied blijkt Schmidt's oppervlakkig dilettantisme wellicht nog het meest. Een opmerking ga nadrukkelijk vooraf. Voor ons onderzoek - immers uitsluitend taalkundig van aard - maakt het niets uit, of het percentage Duits bloed onder of boven de 50% ligt. Immers de Afrikaanse taalinventaris, zoals die nu eenmaal is gegroeid en zoals die, als een open boek, ter beschikking staat van elk belangstellend onderzoeker, wordt daardoor niet anders. Voor Duitsers echter van de Nieuwe Orde is a) de Duitse ‘Blutswert’ (welk een begrip!) en b) het Duitse ‘Blutsanteil’ geenszins onverschillig. Vooral het laatste zouden zij gaarne zo hoog mogelijk zien opgevoerd. Met zichtbare ingenomenheid maakt S. dan ook gewag van Preller's opvatting ‘dass nahezu 65% des Blutes der Afrikaner deutsch ist’Ga naar voetnoot41, al wil hij er wel kritisch aan toevoegen ‘Preller liess offenbar die Kinder aus Ehen, in denen der Vater ein Deutscher, die Mutter aber burischer oder holländischer Herkunft war, als hundertprozentig deutsch gelten’ (blz. 267). Terwijl S. op blz. 271 nog van het ‘Blutsanteil’ der Duitsers sprak, opereert hij in het volgende hoofdstuk met het Duitse aandeel der ‘Stammväter’. Is het nog nodig uiteen te zetten, dat dit iets anders is? Eén Hollandse stamvader van ± 1660 heeft naar matige schatting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(gegrond op Colenbrander's berekeningen) op het eind van de 18de eeuw gemiddeld reeds 8 voor de procreatie geschikte mannelijke ‘Kaapse’ nakomelingen. Die zouden dus in S.'s stamvaderstatistiek tezamen slechts voor één tellen, evenals een Duitse stamvader, die tegen het eind der 18de eeuw (toen de Duitse immigratie haar hoogtepunt bereikte) immigreert. Toen had zich trouwens reeds een ‘Kaaps’ bewustzijn en een Kaapse taal geconsolideerd. Van het standpunt der stam moeders beschouwd hebben de zaken in Zuid-Afrika weer een ander gezicht. Zij zijn het blijkbaar in de eerste plaats geweest die de handhaafsters aanvankelijk van de ‘Hollandse’ daarna van de Afrikaanse taal (en cultuur) waren. De niet-Hollandse stamvaders (en daaronder de Duitsers vooraan) hebben blijkbaar hun taal bijkans zonder slag of stoot prijs gegeven. Voor 't overige ga ik niet verder in op berekeningen van het Duitse bloed-percentage, doch laat ze aan ervaren statistici over. Maar zoveel is zeker: deze statistieken en becijferingen zijn in Nazi-handen niet vertrouwd. Wat echter niet wegneemt dat b.v. V. Voigt in een dilettantisch artikel over ‘Übereinstimmende Sprichwörter der deutschen und südafrikanischen Sprache (Mitt. d. Akad. z. wissensch. Erforschung und zur Pflege des Deutschtums, Deutsche Akademie, 1933, blz. 105-6) de Afrikaners als volgt de les leest: ‘aber diese Tatsache ergibt noch lange nicht den in Südafrika nach sehr gekünstelten und unwissenschaftlichen Methoden errechneten Anteil deutschen Blutes, der mit 27% und noch weniger angegeben wird’...‘Psychologisch lässt es sich leicht verstehen, warum man gerne seine deutschen Ahnen verschwieg’ [N.B.: de lijsten met namen en toenamen staan ter beschikking van een ieder]. En dan volgt de zuurzoete toevoeging: ‘Jedermann wollte von reichen und vornehmen Leuten abstammen’. Het fabeltje van de ‘steinreiche Holländer’ - die wel niet naar de Kaap geëmigreerd zullen zijn - spookt de schr. hier blijkbaar door het hoofd. Het verwijt van de ‘gekünstelte und unwissenschaftliche Methoden’ zal betrekking hebben op het feit, dat alle statistici op het standpunt staan dat de gemiddelde 17de-eeuwse stamvader méér nakomelingen in Afrika heeft dan een, die zich tegen het eind der achttiende eeuw in Afrika heeft gevestigd - wat (hoe dan ook) op een bepaalde formule moet worden gebracht. Vgl. D.B. Bosman, Oor die afkoms van die Boere (Vragen van den Dag [1923], blz. 7): ‘Die enigste verklaring van die betreklik lae persentasie Duitse bloed in vergelyking met die aantal Duitse stamouers is dié van die betreklik late aankoms van die grootste aantalle Duitsers. En dié verklaring is heeltemal afdoende, soos blyk uit die volgende oorweging: die 252½ Nederlandse kinders van die eerste periode dra tot die eindtotaal by | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
252½ × 16, d.i. 4040; die 766 Duitse kinders van die vierde periode tel aan die end maar 766 × 2, d.i. 1532’. Het is niet oninteressant naast S.'s (en Voigt's) redeneringen een citaat te plaatsen uit een ander Duits boek, eveneens in 1938 verschenen en van gelijke strekking als dat van Schmidt-Pretoria. Ik bedoel het werk van Prof. Dr. Eduard Moritz, Die Deutschen am Kap unter der holländischen Herrschaft, in de serie ‘Die deutsche Leistung in der Welt’ ‘herausgegeben von der Deutschen [Nazi] Akademie München und dem deutschen Ausland-Institut Stuttgart: ‘Ihn [den deutschen Blutsanteil] arithmetisch, wenn auch nur annähernd zu bestimmen, erscheint dem Verfasser zur Zeit nutzlosGa naar voetnoot42, da wir die wirkliche Menge der eingewanderten niederländischen Stammväter - nicht bloss derjenigen Colenbranders - nicht kennenGa naar voetnoot43. Wir finden aber eine Bestätigung [!] unserer Auffassung in den Worten des Union-Wehrministers Oswald Pirow, der 1934 beim Empfang einer Abordnung deutscher Seeleute vom Kreuzer Emden, gewiss aus dem natürlichen Empfinden seines VolkesGa naar voetnoot44 heraus, in seiner Begrüssungsrede zum Ausdruck brachte, dass mehr als die Hälfte der Südafrikaner deutsches Blut in ihren Adern haben’. Laat ons tegenover dit onwaarachtig gegoochel ten minste ook even het fiere citaat van een wetenschappelijke Duitser plaatsen: ‘Dort wo die berechtigte Einschätzung der Rasse überzuschlagen droht in ein Herabdrücken des Seelisch-Geistigen zu einer blossen Funktion des Körperlichen, wird die Eigengesetzlichkeit des geistigen Lebens mit allem Nachdruck zu verteidigen sein’Ga naar voetnoot45. Als S. op blz. 268 de olifant van ‘etwa 55% deutschen Blutes’ voor de ‘Stammväter’ tersluiks heeft binnengehaald, moet hij er natuurlijk taalkundig ook wat mee trachten te beginnen. Weliswaar schijnt, naar hij op blz. 280 moet toegeven de directe invloed op de taal ‘kärglich’, maar uit zijn hele redenering blijkt maar al te duidelijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een of andere invloed moet er zijnGa naar voetnoot46. Vgl. blz. 284: ‘Nun aber, nachdem aufgezeigt werden konnte, welch' eine vollendete Kulturgruppe dieses Deutschtum tatsächlich bildete, ist die bisherige Auffassung von der bedeutungslosen Geltungsfähigkeit der deutschen Sprache am Kap hinfällig geworden’. De gedachte is blijkbaar niet bij S. opgekomen, dat men de zaak ook kan omkeren: als er dan - krachtens het vrijwel eenstemmig oordeel van deskundige filologen - zo weinig Duitse sporen in het Afrikaans zijn aan te tonen, dan kon het wel eens zijn, dat er met S.'s constructies iets niet in den haak is, dat hij de Duitse invloed wat te veel heeft opgeschroefd en dat het in 't bizonder met de ‘vollendete Kulturgruppe’ wel enigszins anders gesteld kon zijn, dan S. het doet voorkomen. Dit is ook de mening van Franken in zijn boven (blz. 29) genoemde recensie blz. 168: ‘Ons betwyfel nie dat enkele manne soos Von Dessin, Alemann ens., baie van die “heimische Kultur” meegedra het nie, maar laat ons maar sê dat die groot merendeel van die Duitse nedersetters nes die Nederlandse geen “Kulturträger” was nie, inteendeel ongeletterd, maar beste, brawe mense’. Boven (blz. 15) heb ik trachten aan te tonen, dat als taalmedium van een enigszins homogene Duitse ‘Kulturgruppe’ alleen het Hoogduits in aanmerking kon komen. Voorts was naast Hollands het Hoogduits de enig denkbare kerktaal. Vgl. Schmidt-Pretoria blz. 278 ‘Solange den Lutheranern die Anstellung eines Geistlichen versagt blieb, sahen sie nicht öfter Gelegenheit, öffentlichen Gottesdienst zu halten, als wenn ein schwedisches Schiff hierher kommt, dessen Prediger die hochdeutsche Sprache versteht und reden kann’. Van de schooltaal gold hetzelfde. Men denke nog aan de school van 1795 (246), het ‘Landeserziehungsheim für Knaben in der Paarlgegend’ (152) en de ‘private Seemanns- und Handelsschule’ van 1805 (178). Ook S.'s opmerkingen over het ‘südafrikanische Theater’ (256-7) hebben betrekking op Hoogduitse stukken opgevoerd door het ‘Hoogduitsch Liefhebbery Toneel-Gezelschap’ of ‘Het Hoogduitsch Gezelschap van het Liefhebbery Theater’ (dat trouwens blijkbaar ook wel stukken in het Nederlands opvoerde, althans ‘De moedwillige Jongen’ van Kotzebue, blijkbaar een vertaling). Kortom, indien er werkelijk in zo sterke mate sprake is van een ‘vollendete Kulturgruppe’ als S. ons wil doen geloven (maar speciaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opmerkingen over school en theater wekken dunkt me wel wat erg weidse associaties), dan moet in die groep het Hoogduits als voornaamste taalmedium hebben gediend. Dan doet het echter weer wat zonderling aan om bij S. op blz. 276 de volgende zin te lezen: ‘Allgemein gekennzeichnet führten die aus Nordwest- und einem Teil von Norddeutschland kommenden Einwanderer das Niederdeutsche, alle anderen das Hochdeutsche als Erbgut mit sich’. In zijn hele betoog hinkt S. trouwens, blijkbaar zonder dat hij zich daarvan zelf bewust is, voortdurend op twee gedachten: taal als cultuurverschijnsel (waarbij hij kennelijk alleen aan het Hoogduits denkt) en taal als ‘Erbgut’, waarbij hij zich iets vaags en mystieks voorstelt: ‘Ausser ihrer volklichen Eigenart brachten die Deutschen noch ein anderes einzigartiges Vermächtnis ihrer Väter mit nach Afrika, ihre Sprache. So vielfältig die Landschaften waren, aus denen die deutschen Einwanderer stammten, so bunt wirbelten auch ihre Dialekte im Kaplande durcheinander’ (276). Wellicht spookt S. hier de vergelijking met de babylonische spraakverwarring door het hoofd, die Kolb (Caput Bonae Spei Hodiernum, Nürnberg 1719, blz. 60) oproept, waaraan K. echter in een voorwaardelijke zin toevoegt: ‘wenn man sie zugleich und einen jeden absonderlich in seiner Sprache reden hörte’. Maar in werkelijkheid loopt het zo'n vaart niet: ‘Doch kann jeder Europäer mit seiner eigenen Sprache [de Duitser dus met zijn Hoogduitse, waarvan K. zich immers bedient] zurechtkommen; und wenn es ja fehlen sollte, so wird man leicht die eine oder die andere, sonderlich die holländische...erlernen können’Ga naar voetnoot47. Om de zaken nog bonter te laten ‘durcheinanderwirbeln’ geeft S. nu op blz. 282-4 enkele zogenaamdeGa naar voetnoot48 proeven van 15de-, 16de-, 17de- en 18de-eeuwse Nederduitse dialecten, waaruit m.i. maar één ding blijkt, nl. dat zij met het Afrikaans niets hebben uit te staan. Laat ons thans S.'s bewijsgronden voor ‘das Wirken der deutschen Gruppe bei der Schöpfung der burischen Volkssprache’ stuk voor stuk beschouwen, eerst de ‘directe’, dan de ‘indirecte’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Directe argumenten: 1. Als zodanig beschouwt S. op blz. 279 de voor het Afrikaans zo kenmerkende deflexie, d.w.z. het verlies van buigingsuitgangen. Nu is het een bekend feit, dat van alle Germaanse talen juist het Hoogduits (en ‘besonders die hochdeutsch Sprechenden’ heeft S. ditmaal op het oog) verreweg de meest ingewikkelde flexie heeft behouden. Men denke aan de vier naamvallen, de voorzetsels met genitief, datief en accusatief, de umlaut en e/i-Wechsel in de tweede en derde persoon der sterke werkwoorden (laufen, du läufst, er läuft [maar kaufen, du kaufst, er kauft], treten, du trittst, er tritt) enz. enz. Van dit alles is in het Afrikaans geen spoor. Maar volgens S. zouden de Duitsers zich - zoals elk, die gedwongen is zich van een vreemde taal te bedienen - van de eenvoudigste vormen hebben bediend. ‘Umgekehrt mussten auch die Holländer, um sich Deutschen gegenüber verständlich zu machen, auf schwierige Wort- oder Satzgefüge verzichten’. Moesten de Kaapse Hollanders zich bij de Duitsers aanpassen of omgekeerd? En wat is ‘schwierig’? Het is immers duidelijk, dat, evenmin als de beschaafde eentalige Duitser enige hinder ondervindt van zijn (voor vreemden zo moeilijke) umlauten en flexie-uitgangen, de Hollander ‘moeilijkheden’ met zijn taal heeft en het zou al een bizonder hoge graad van ontwikkeling veronderstellen, als hij wist met welke eigenaardigheden van zijn taal de Duitsers speciaal te worstelen zouden hebben. Toch zit er een kern van waarheid in dat ‘verzichten’ op moeilijkheden, wanneer men slechts in het oog houdt dat de Duitsers niet zo zeer Duits als wel Hollands trachtten te spreken, evenals alle andere Europeanen en de verdere bevolkingsgroepen met vreemde idiomen zoals Hottentotten, Maleiers enz. Dit probleem van het Hollands te midden van vreemdelingen-Hollands zal beneden blz. 346 vv. worden behandeld. 2. De gedachte dat het Afrikaanse lidwoord die door Duitse invloed ‘besondere Förderung erfahren haben kann’ (280) dankt S. aan D.B. Bosman, naar wie hij ook verwijst. Hij verzwijgt ons weliswaar dat Bosman dit als noodverklaring beschouwt. Op blz. 109-10 geeft Bosman een reeks van die-gevallen uit Hollandse geschriften en uit de tegenwoordige Hollandse volkstaal. Vgl. trouwens ook de gevallen genoemd door J.J. le Roux in NTg XIII (1919) 45 en de toevoeging: ‘met het grootste gemak zou men deze voorbeelden met tientallen andere kunnen vermeerderen’. Vgl. ook Royen in NTg XXVII (1933) 207. Was ik dus aanvankelijk geneigd de in dit tendentieuze verband door S. geopperde mogelijkheid van Duitse invloed geheel te verwerpen (gegeven nu eenmaal het feit dat er overigens haast geen directe beïnvloedingen van het Duits zijn aan te wijzen), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een nadere objectieve bestudering leidde mij ten slotte tot het inzicht, dat men wel de mogelijkheid moet openhouden - al zal ook hier niet aan de invloed van Duits-sprekende Duitsers moeten worden gedacht. Immers het is een algemeen bekend feit, dat Hollands-sprekende Duitsers, die het Duits op rijpere leeftijd hebben geleerd, zich veelal kenmerken door een ‘verkeerd’ en overdreven gebruik van het woord die. Dit berust naar het mij voorkomt op de omstandigheid, dat de grenzen tussen lidwoord en aanwijzend voornaamwoord in het Duits veel vager zijn dan in het Hollands. Gevolg is in elk geval een sterke voorkeur voor een ‘Hollands’ die, ook in gevallen waar de geboren Hollander het nimmer zal aanwenden. Beneden blz. 283 en 328 zal nog worden aangetoond dat reeds bij de oudste vreemdelingen aan de Kaap een verwarring van die en de is te constateren. Het is wellicht niet overbodig er op te wijzen, dat die niet Nederduits is (de gewone vorm is de of dei, zoals men o.a. uit de bovenvermelde dialectproeven van S. kan leren). In S.'s gedachtengang zou het Afrikaans zich hier dus weinig om het Nederduitse ‘Erbgut’ bekommerd hebben. Eventuele Duitse mede-invloed past desnoods wel bij mijn veronderstelling dat ‘de’ Duitsers aan de Kaap, voor zover zij niet Hollands trachtten te parlevinken, zich van het Hoogduits als moedertaal bedienden. 3. Bij de volgende voorbeelden mag niet uit het oog verloren worden dat D.B. Bosman, op zoek naar Duitse invloeden en, tegen zijn verwachting in, zo weinig vindend, Duitse invloeden overwoog, ook waar hij zelf niet zo van ganser harte daarvan overtuigd is. Zo klinkt Schmidt blz. 280: ‘Das Wort kop hat seine Sinngebung wahrscheinlich mit Hilfe des deutschen Wortes Kopf erhalten’ enige nuancen anders dan de opvatting van Bosman t.a.p. blz. 115: ‘kan toegeskryf word an die meer algemene gebruik van Kopf in Duits. Dat het gebruik van kop in het gemeenzame 17de-eeuws anders zou geweest zijn dan in de tegenwoordige Hollandse volkstaal blijkt echter uit niets. Zie thans WNT VII, 5476 vv. en ook 5491 onder 6: ‘Deze heuveltjes noemt men belten of koppen’. ‘In der Form blits, peits en koeël wurden die deutschen Wörter Blitz, Peitsche und Kugel übernommen’. Met een beroep op WNT II, 2865 merkt Boshoff 166 op, dat het woord blits wel via Nederland naar Afrika zal zijn gekomen. Maar ik houd dat niet voor waarschijnlijk, daar alle Nederlandse citaten de vorm blis hebben. De vorm blits zal dus inderdaad wel op directe (late) ontlening uit het Duits berusten. Of peits een directe Duitse ontlening is, staat, in verband met het voorkomen in verschillende Nederlandse dialecten te bezien; vgl. reeds Hesseling 80 en Boshoff 226. Omtrent de vocaal in koeël overweegt Bosman (minder stellig alweer dan S.) alleen Duitse invloed, maar hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeldt de Hollandse dialectvorm koegel. Vgl. thans WNT VII, 5045 waarin overvloedige koegel-vormen uit Hooft, Bredero, Vondel, De Brune enz. zijn geboekstaafd. L. ten Kate, Aenl. I, 281 vermeldt naast kogel ook de oe-vorm. ‘Auch die geographischen Bezeichnungen krans und nek könnten auf eine deutsche Wurzel zurückzuführen sein’ (blz. 280). S. meldt niet, waar hij dit vermoeden vandaan heeft en de onfilologische wijze van uitdrukken doet vermoeden, dat het een inval van hemzelf is. Juist is alleen dat krans (in niet overdrachtelijkeGa naar voetnoot49 betekenis) Duits leenwoord is. Maar het was als zodanig reeds lang voor 1652 in het Nederlands aanwezig. Nek kan reeds om formele redenen moeilijk Duits zijn en de vergelijking van geografische situaties met lichaamsdelen komt bij alle volkeren voor. Blz. 280: ‘Im Holländischen wurde met pak en zak als Redewendung gebraucht, im Afrikaans heisst es gewöhnlich met sak en pak, mit dem deutschen Mit Sack und Pack übereinstimmend’. Niet veel meer dan een door Bosman geconstateerde parallel, die haar waarde verliest, als we WNT XII, 161-2 opslaan: ‘Dat altsamen met vrou ende kinderen sac ende pac de vlucht...namen, Daghreg. Bat. 5,8.....Ik begaf my dan aenstonds met zak en pak by dien Eerwaarden Man (om bij hem in te wonen), Denker I, 70.....Sal aan den Heer Overste...met Sak ende Pak, een vryen Uyttocht worden toegestaan, Valkenier, Verw. Eur. 801’. 4. Blz. 280: ‘Eine Liste der aus der deutschen an die burische Sprache entlehnten Wörter - ihre Zahl übersteigt die obengenannten Beispiele bei weitem - gab ein deutscher Wissenschaftler [H. Schuchardt im Litbl f. germ. und rom. Phil. Jg VI (1885), 464-70] im Jahre 1885’. Schuchardt was een der bekwaamste filologen der vorige generatie en drukt zich dan ook voorzichtiger uit dan S. zou doen vermoedenGa naar voetnoot50. S. verzwijgt ons echter, dat Hesseling (die hij wel in een noot noemt naar aanleiding van het woord koeël) Schuchardt's lijst aan een kritiek heeft onderworpenGa naar voetnoot51 en dat Hesseling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de mogelijkheid van Duitse ontlening slechts toegeeft voor een 13-tal woorden en uitdrukkingen. Van deze dertien verwerpt de Afrikaner Boshoff (405-6) de mogelijkheid nog weer bij tien. ‘As min of meer sekere ontleninge uit Duits bly dus oor: jaarhonderd, dan en wan - altwee weinig gebruikelik - en by my siks (< Duits bei meiner Sechs “by my siel”)’. 5. ‘Aus der grossen Zahl der in der Burensprache auftretenden Sprichwörter, welche ein Vermächtnis der damaligen Einwanderer darstellen, sind mehr als 600 als mit dem deutschen Sprachgebrauch übereinstimmend zu kennzeichnen [Schulinspektor Bernhard Voigt, Übereinstimmende Sprichwörter der deutschen und südafrikanischen Sprache - Akademie zur wissensch. Erforschung und zur Pflege des Deutschtums. Deutsche Akademie. Mitteilungen, Heft. 1, Jg 1933, 107]’. Wie dit leest moet denken, dat deze mededeling berust op een vergelijkend statistisch onderzoek van Voigt. In werkelijkheid bevat dit artikel niet veel meer dan een soort van vrije recensie van het boek van D.F. Malherbe, Afrikaanse Spreekwoorde en verwante vorme, Bloemfontein [1924], waarin V. het min of meer doet voorkomen, alsof hij de volgende zin aan Malherbe's studie ontleent: ‘Von den 1668 afrikanischen Sprichwörtern und sprichwörtlichen Redensarten, die er gesammelt hat, stimmen nicht weniger als 616 mit den in Deutschland gebräuchlichen überein’. De spatiëring is van de schrijver. Billijkheidshalve moge van blz. 107 ook de volgende - niet gespatieerde - zin geciteerd worden: ‘Man kann also nicht von einer Ableitung aus dem Deutschen, sondern nur von einer Übereinstimmung sprechen, bis auf die wenigen Ausnahmen, bei denen der deutsche Ursprung noch nachzuweisen ist’. Maar welk wetenschappelijk nut heeft een dergelijk lukraak vergelijken, wanneer daarbij van de Nederlandse parallellen met geen enkel woord gewag gemaakt wordt? Een eigenaardige indruk in een dergelijke ‘akademie’-verhandeling maken ook ‘druk’fouten als de volgende: met die hoenders gaan slap (lees: slaap), as die kat uis is (uit), die bul aan die horings pak (by), die bottel anspreek (aan), in die dop [?] kyk ‘in den Topf gucken’, henntjies (hennetjies), opgefret (opgevreet), hy lyk op hy 'n laaistok ingesluk het (of), lets op die lange baan skuiwe (iets), brod (brood), lets uit die vingers suie (iets), haloorkop (halsoorkop), praat van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duiwel, da is hy naby (dan), die duiwel sal ry jou (jou ry), bokspring (vertaald met ‘Bocksprung’), gesond soon 'n vis in die water (soos), daar is 'n skroef loos (los). Hoe Malherbe in werkelijkheid over de aantoonbaarheid van Duitse invloed denkt blijkt op blz. 67 van diens boek: ‘Om te bepaal wanneer ons met Duitse invloed te doen het, is haast onmoontlik. Heelwat Ndl. uitdrukkinge, veral die van oostelike dialekte, bestaan met geringe klankwysiging ook in Plat-DuitsGa naar voetnoot52, sodat selfs daar waar ons nie dink aan Duitse invloed nie, bydrae van Duitssprekende koloniste kan skuil, wat in die Ndl. vorm opgegaan het. Eers 'n grondige verkenning van al die in aanmerking komende terreine, ook veral van uit historische standpunt, zou ons instaat stel om met meer beslistheid oor die herkoms van sekere Afr. uitdrukkinge te oordeel’. Afgezien van de reeds bekende paradepaardjes by my siks, dan en wan, skalt en walt en ek wou dat jy op Bloksberg sit noemt M. nog zes uitdrukkingen waarbij hij Duitse invloed voor mogelijk houdt, zonder echter te durven beslissen. 6Ga naar voetnoot53. Terwijl de Duitsers het Hollands trachtten te leren en daarmee meestal reeds op het schip waren begonnen ‘war mit grosser Wahrscheinlichkeit vom selben Zeitpunkt ab von ihrer Sprache auf die Holländer abgefärbt’ (blz. 281). Daar S. in gebreke blijft om op te sommen in welke opzichten het Hollands dan Duits gekleurd zou zijnGa naar voetnoot54 kunnen we tot dit vage argument verder het zwijgen doen. 7Ga naar voetnoot53. Op blz. 282 stelt S. nu de vraag in hoeverre het aan de Kaap gesproken Hollands op grond der (nergens geconstateerde of aannemelijk gemaakte) ‘Wechselwirkung’ ‘insbesondere von zumeistbenutzten, zur niederdeutschen Sprachfamilie gehörigen Mundarten’ veranderingen kan hebben ondergaan. Hoe weet S. nu in eens weer dat Nederduits het meest werd gebruikt? Niet uit de Kaapse bronnen, want daarin is van Nederduits geen spoor. Het is niets dan een losse veronderstelling van S.Ga naar voetnoot55, waartegenover men, zoals we zagen, met meer recht het vermoeden kan uiten van een overwegend gebruik (voor zover onvermijdbaar) van het Hoogduits. Geheel onjuist is het, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer S. 276 spreekt van ‘jene beiden wohlentwickelten Zweige [het Hoogduits en het Nederduits] ihrer nordischen Kultursprache’, alsof hier sprake was van gelijke partners. Mocht het waar zijn, dat elk Nederduitser aan de Kaap in hoofdzaak zijn eigen dialect sprak, dan was de positie van een dergelijk ‘zersplittertes Deutschtum’ tegenover de Kaapse Hollanders nog zwakker dan b.v. die van het - vermoedelijk toch tamelijk homogene - blok der Fransen. Voortbordurend op het thema, dat alle Duitsers zich van eigen dialect bedienden, komt S. nu op blz. 284 tot een reeks veronderstellingen die hij door spatiëring kenbaar maakt en waaraan hij dus blijkbaar grote waarde hecht: ‘Es ist andererseits gewiss, dass sie [die deutschen Einwanderer] Ausdrücke mitbrachten, die nur in ihrem betreffenden Dialekt vorkamen, im Holländischen der damaligen Zeit aber nicht zu finden waren. Vielleicht gebrauchten sie auch Bezeichnungen welche sich nur in einer der verschiedenen holländischen Mundarten als vorhanden zeigten, oder bedienten sich häufig solcher, denen bisher im Holländischen eine andere Sinn- oder Formgebung zugrunde gelegen hatte; vielleicht erweckten sie sogar einige im holländischen Sprachgebrauch verblassende Worte zu neuem Leben’. Ook hier vage gissingen en veronderstellingen maar geen enkel feit! Wanneer S. na zijn ‘Feststellungen’ op blz. 280 constateert: ‘der direkte Einfluss scheint kärglich. Denn was bedeutet schliesslich, so könnte man mit Recht sagen, jene kurze Kette van Wörtern, Redewendungen und Sprichwörtern, setzt man sie zu dem ganzen grossen Sprachkörper ins Verhältnis!’ dan geeft hij blijk van een quasibescheidenheid, die kwalijk bij het voorafgaande past. Immers in de eerste plaats heeft hij elke lezer, en vooral de leek, gesuggereerd, dat men de Duitse sporen zo niet bij honderdtallen dan toch op zijn minst bij dozijnen kan tellen, en in de tweede plaats doet hij het voorkomen alsof het eigenlijk alleen maar aan het gebrekkig filologisch vooronderzoek ligt, dat er niet nog veel meer Duitse invloeden zijn aangetoond. In werkelijkheid hebben bekwame filologen over de kwestie der mogelijke ontlening geschrevenGa naar voetnoot56 (zij het ook niet met het door S. begeerde succes), zodat de pogingen om sporen in tot dusver nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet vermoede omvang met de gewone filologische middelen te achterhalen, weinig gunstige kansen bieden. Indirecte invloeden: 1. Op blz. 278-9 spreekt S. van een ‘Hilfeleistung moralischer Art’, in zoverre nl. dat de Duitsers en Nederlanders samen een machtige groep tegenover de Fransen vormden, waartegen de laatsten hun taal op den duur niet konden handhaven. Dit argument kan men inderdaad laten gelden, vooral voorzover de Duitsers zich van het Hollands bedienden, zoals veelvuldig blijkt (de heer S. verliest dit wel een beetje uit het oog). 2. In de tweede plaats gewaagt S. van de practische hulp die van het Duits uitging doordat de Hugenoten zich van het Hollands moesten bedienen, wanneer zij in contact kwamen met de Duitsers. Het komt alweer niet bij S. op, dat de ‘hulp’ die van het Frans uitgegaan is, van gelijke aard is: wanneer de Duitsers contact zochten met de Fransen moesten zij zich ook van het Hollands bedienen. Maar kan men dit ‘hulp’ noemen? Het is eenvoudig een gevolg van de constellatie, die door de Hollandse inbezitneming en het feit van de Hollandse leiding is ontstaan (en die blijkbaar door Heren Zeventien nauwkeurig werd gadegeslagen). 3. Dat de Kaap gespaard bleef voor een taalstrijd, dat de ‘romanische Zweiggruppen’ ‘ohne nachhaltige Spuren zu hinterlassen’ zijn verdwenen ‘ist also nachweislich zu einem guten Teil der deutschen Gruppe zu verdanken’ (279). S. verliest uit het oog, dat evenals het Frans ook het Duits is geëclipseerd zonder ‘nachhaltige Spuren’ van betekenis in het Afrikaans achter te laten: ‘Hul eie plase het hulle nie eens Duitse name gegee nie, maar wel Hollandse, terwyl die Hugenote aan die Kaap aan hul plase wel Franse name gegee het’, aldus de landmeter Von Wielligh in ‘Ons Geselstaal’ 43. In het bovenstaande is de nadruk gelegd op de taal in de geconsolideerde vorm, zoals die nu op de Afrikaanse scholen wordt onderwezen. Na de consolidering van het Afrikaans is het Duitse bevolkingselement weer toegenomen, wat zijn invloed op de cultuur zal hebben doen gevoelen (Franse immigratie is er daarentegen bijna nietGa naar voetnoot57). Men zal dus met nieuwe Duitse beïnvloedingen moeten rekenen, waarvan men enige lexicologische verrijking kan verwachten. Maar deze dient te worden beschouwd los van de eigenlijke wordingsgeschiedenis van het Afrikaans. In Zuid-West-Afrika is ook Duitse taalinvloed waarneembaar. Misschien zijn hier de eerste kiemen van een speciaal Zuid-West-idioom? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART VAN DE DIALECTISCHE UITSPRAAK VAN HET WOORD ‘US’
|
|