Over Werther geschreven...
(1985)–J.J. Kloek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Geschiedenis van het onderzoekToen ik in 1974 een artikel over de Nederlandse vertalingen van Goethes Werther besloot met de aankondiging van een vervolg over het onthaalGa naar eind1, voorzag ik uiteraard niet dat dit ruim tien jaar op zich zou laten wachten. Het laatste wat me trouwens voor ogen stond was wel een studie van de omvang van de onderhavige. De materiële en althans gedeeltelijk ook de temporele uitdijing zijn een gevolg van het feit dat gedurende het verloop van het onderzoek het karakter ervan veranderde. Het verschil met de oorspronkelijke plannen ligt besloten in de tweede ondertitel van dit werk: het wil niet alleen de reacties op Die Leiden des jungen Werthers in ons land traceren, maar tevens gelden als een proeve van receptie-historisch onderzoek. Proeve heeft hierbij zowel de betekenis van demonstratie als die van toetsing. Aanvankelijk lag het enkel in de bedoeling om de in de Nederlandse literatuurhistorie gangbare voorstelling van het onthaal van Werther aan te vullen, te corrigeren en te nuanceren. Traditioneel doet men het voorkomen alsof het boekje indertijd weliswaar onmiddellijk een verpletterende uitwerking op de lezers had, maar toch in wezen nauwelijks begrip vond. Deze algemeen aanvaarde voorstelling van zaken bevredigt echter niet erg. In de eerste plaats blijkt zij, ook wanneer men alle door de verschillende auteurs aangehaalde bewijsplaatsen bijeen neemt, op maar erg weinig documentatie te berusten. Een enigszins betrouwbare reconstructie vraagt in ieder geval aanvulling van het materiaal. In de tweede plaats rijst bij nadere beschouwing de vraag of sommige van de aangehaalde plaatsen wel de informatie geven die men er in gelezen heeft. Juist de passages waarmee een reeks literatuurhistorici heeft willen illustreren hoe overspannen het sentimentele publiek op Werther reageerde, en hoezeer het boekje in besloten clubjes genoten en vereerd werd, blijken bij nader toezien wat al te onbekommerd als bewijsplaats te zijn opgevoerd. Dit nodigt uit tot nieuw onderzoek, waarbij de overgeleverde reacties nauwkeuriger geanalyseerd worden op wat zij, gegeven ook de context, precies meedelen. | |
[pagina 10]
| |
Een derde bezwaar tegen de gangbare voorstelling van zaken is dat zij wel erg weinig genuanceerd lijkt. Was er bij de toenmalige lezers inderdaad slechts sprake van een wat geëxalteerde sentimentele bewondering, en zo ja: is daarvoor een verklaring te geven? Weinig bevredigend is als zodanig de gebruikelijke verwijzing naar de ‘sentimentele epidemie’, die zelfs de bestrijders ervan enigszins ‘besmet’ zou hebben. Deze cultivering van het ‘lege gevoel’ verhinderde - zo heet het - een doordringen in de ‘diepere’ betekenis van Werther. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier de visie niet zozeer het resultaat is van de waarnemingen, als wel de waarnemingen bepaald zijn door de visie: traditioneel lijkt men namelijk in de eerste plaats geïnteresseerd te zijn geweest in de curieuze sentimentele oppervlakteverschijnselen van de reacties op Werther. Daarmee was er a priori weinig belangstelling voor schakeringen in het onthaal, terwijl een wat dieper gaande verkenning van de achtergronden overbodig werd geacht. Ik ging derhalve op zoek naar aanvullende documentatie, om te pogen hieruit een genuanceerder en minder anecdotisch beeld te destilleren. Een ervaring die evenwel al spoedig ging domineren, was dat het makkelijker bleek om nieuwe passages te vinden waarin over Werther gesproken werd, dan om meer inzicht te krijgen in de nuances en achtergronden. De meeste door mij verzamelde uitspraken behelsden weliswaar een waardeoordeel, maar dat werd niet nader geëxpliciteerd of toegelicht. In dit licht bezien is het niet te verwonderen dat - zoals zal blijken - in eerdere studies één bepaalde plaats telkens opnieuw wordt aangehaald: de betreffende passage heeft namelijk op zeer veel andere verwijzingen naar Werther vóór, dat zij in ieder geval een heel markante lezersreactie schildert. Terwijl ik met het onderzoek bezig was, profileerde zich in Duitsland en later ook in Nederland een nieuwe richting in de literatuurwetenschap, die principieel de lezer in het middelpunt van de beschouwingen plaatst: de receptie-esthetica. (Tegenwoordig geniet de meer omvattende term receptie-onderzoek de voorkeur.) In principe kon ik me met de daaraan ten grondslag liggende opvattingen zeer verwant voelen: ook mij ging het immers om de lezers van een literair werk, en bovendien leverde het door de meeste receptietheoretici onderschreven uitgangspunt dat de literaire tekst een relatief open structuur bezit die meer dan één invulling kan toelaten, een theoretisch fundament voor mijn argwaan jegens de vanzelfsprekendheid waarmee vroegere literatuurhistorici de 18e-eeuwse reacties op Werther als weinig ade- | |
[pagina 11]
| |
quaat meenden te kunnen veroordelen. Dat niettemin de verschillende receptietheoretische programma's waarvan ik kennis nam, van meet af aan een zeker gevoel van onbehagen bij me opriepen, lag in de eerste plaats daaraan dat er wel een zeer brede kloof bleek te gapen tussen de mogelijkheden die werden voorgespiegeld en de resultaten die mijn eigen onderzoek opleverde. Hierin kwam immers naar voren dat receptiedocumenten een uiterst weerbarstig materiaal vormen, dat vaak meer vragen oproept dan beantwoordt. Gemeten aan de zeer weinig bescheiden theoretische doelstellingen zou naar mijn bevindingen ieder praktisch onderzoek te kort schieten. Dit probleem klemde des te meer omdat, zeker in de beginjaren van het receptie-onderzoek, pretentieuze maar vrijblijvende theorievorming duidelijk een veel grotere aantrekkingskracht uitoefende op de onderzoekers dan het moeizame, scrupuleuze veldwerk. Uit deze gemengde gevoelens van enerzijds affiniteit tot de receptie-theoretische uitgangspunten, maar anderzijds argwaan jegens de pretenties, ontstond de gedachte dat mijn studie wellicht min of meer exemplarisch zou kunnen demonstreren, welke mogelijkheden het historische receptie-onderzoek biedt én aan welke beperkingen het onderworpen is. Wat levert het nu in concreto op aan nieuwe feiten en inzichten en aan produktieve hypotheses, en voor welke problemen komt men te staan? Aldus is van de nood een deugd gemaakt, en mogelijk kan een dergelijke toetsing van de theoretische programma's aan de praktijk van het onderzoek bijdragen tot een harmonieuzer samengaan van beide. Goethes Die Leiden des jungen Werthers leek voor deze nieuwe doelstelling geen ongeschikte casus. Het zou al te gemakkelijk en weinig vruchtbaar zijn geweest om ter ondergraving van de theorie te pogen de receptie te reconstrueren van een werk dat indertijd zo goed als zeker geen aandacht heeft getrokken, of dat dateert uit een periode waaruit ons nauwelijks lezersreacties zijn overgeleverd. Omtrent Werther stond bovendien wel vast dat het een controversieel werk was. Dit doet een geprononceerdere discussie verwachten dan een geval waarover een volstrekte communis opinio bestond. Een consequentie was overigens wel dat mijn onderzoek aanmerkelijk uitdijde. Een klein aantal receptiedocumenten kan volstaan om te laten zien voor welke moeilijkheden de onderzoeker zich gesteld ziet, maar men kan er niet mee demonstreren welke mogelijkheden receptie-onderzoek biedt, en waar de grenzen ervan liggen. Daarvoor zouden in feite alle verwijzingen naar Werther die ons uit de 18e eeuw zijn | |
[pagina 12]
| |
overgeleverd, dienen te worden achterhaald. Dat ideaal is ongetwijfeld niet gerealiseerd, maar in ieder geval heeft mijn speurtocht zich uitgestrekt tot ver buiten het oorspronkelijk geëxploreerde terrein van literaire tijdschriften en verhandelingen. Ik geloof te mogen stellen dat, zowel door de keuze van een opgang makend, omstreden werk, verschenen in een relatief redelijk gedocumenteerde periode, als door de extensie van het onderzoek, de theorie in mijn toetsing als het ware alle kansen heeft gekregen. Dit houdt in dat, indien ook in dit geval de mogelijkheden beperkter blijken te zijn dan de theoretische claims doen veronderstellen, daaruit niet de conclusie mag worden getrokken dat ik een ander voorbeeld had moeten kiezen, ofwel dat ik belangrijke heuristische mogelijkheden onbenut heb gelaten. | |
Aard van het onderzoekZoals bekend is, wordt de term ‘receptie’ gebruikt met betrekking tot qua doelstellingen en methoden zeer uiteenlopende benaderingen. Mijn onderzoek pretendeert dan ook niet de receptietheorie in het algemeen te toetsen, maar slechts een specifieke vorm ervan: het historische receptie-onderzoek, of nog preciezer: het onderzoek naar de receptie door reële historische lezers. In het hieronder weergegeven diagram van de richtingen die zich in de receptietheorie hebben afgetekend, moet het steeds rechts gesitueerd worden:Ga naar eind2 | |
[pagina 13]
| |
Het zal duidelijk zijn dat in ieder van de geschetste tweedelingen wezenlijk verschillende onderzoeksrichtingen worden onderscheiden, die elk een eigen theorievorming vereisen. In het aan de theorie gewijde tweede hoofdstuk komen dan ook alleen modellen ter sprake waarin het door mij verrichte soort onderzoek in principe verantwoord wordt. Niet van principiële aard is een verdere verdeling van het historische receptie-onderzoek in een diachrone en een synchrone opzet, dat wil zeggen respectievelijk een receptieverloop over een langere tijdsspanne bestuderend, dan wel als het ware een momentopname gevend. Een messcherpe scheiding tussen beide categorieën is natuurlijk niet te maken. Ik ben geneigd om mijn eigen onderzoek, dat de eerste vijfentwintig jaar na het verschijnen van het werk in kwestie bestrijkt, synchroon te noemen: het belicht de receptie van globaal genomen één generatie lezers, en traceert niet ontwikkelingen die zich nadien in de receptie van Werther aftekenen.Ga naar eind3 En tenslotte een laatste specificatie: het gaat mij niet om bepaalde lezers (bijvoorbeeld enkele vooraanstaande auteurs) of lezerscategorieën (bijvoorbeeld recensenten); getracht is te achterhalen wat er tussen 1775 en circa 1800 in ons land door wie ook geschreven is over Werther, en over Werther-lezers. | |
Opzet van dit boekIk heb, zoals daarstraks gezegd, ter wille van het toetsingskarakter van het onderzoek, gepoogd een zo groot mogelijke hoeveelheid materiaal bijeen te garen. Opdat de lezer op zíjn beurt in staat wordt gesteld om mijn bevindingen te toetsen, leek het me zinvol om deze hele documentatie - dat wil zeggen alle naar Werther verwijzende passages die ik heb kunnen vinden - te presenteren. Immers, een betoog dat zou zijn geïllustreerd met welgekozen citaten en voor de rest verwees naar - veelal moeilijk toegankelijke - bronnen, zou noch een duidelijk inzicht hebben gegeven in de aard van de resultaten die een dergelijk onderzoek oplevert, noch in mijn vermogen om die resultaten te verwerken. Dit materiaal is te vinden in deel 2. Men zal begrijpen dat ik om praktische redenen enkele al te omvangrijke teksten niet kon opnemen, terwijl ook de context van de aangehaalde passages tot een minimum beperkt moest blijven. Ik heb getracht een en ander op te vangen in aantekeningen, waarin tevens handreikingen worden ge- | |
[pagina 14]
| |
boden aan lezers die wel geïnteresseerd zijn in de probleemstelling van dit boek, maar die geen gedetailleerde kennis hebben van de 18e eeuw. De inhoud van Die Leiden des jungen Werthers veronderstel ik overigens bekend, al doet zich daarbij de complicatie voor dat de roman vrijwel uitsluitend nog in de herziene versie van 1787 wordt gelezen, die in de Nederlandse Werther-receptie tot 1800 geen waarneembare rol speelt. Mijn tekstverwijzingen hebben dan ook betrekking op de - in een aantal passages niet onaanzienlijk afwijkende - zgn. erste Fassung.Ga naar eind4 Het zoekwerk waarvan de resultaten in deel 2 zijn opgenomen, is gevolgd door het denkwerk waarvan in dit eerste deel de vruchten zijn te vinden. Over deze a-chronologische ordening zal men niet vallen; zij is hiërarchisch bepaald: deel 2 levert het illustratiemateriaal bij het betoog in deel 1. De lezer die mij kritisch wil volgen, doet er niettemin goed aan zich eerst met het materiaal vertrouwd te maken. In dit eerste deel werk ik in hoofdstuk i en ii de tweeledige achtergrond van het onderzoek nader uit. In i wordt de literair-historiografische traditie waarin mijn studie staat - en waartegen zij zich tot op zekere hoogte afzet - geschetst: ik traceer er het beeld dat men zich in de loop van bijna twee eeuwen heeft gevormd van de Nederlandse reacties op Werther, en het onderzoek waarop het berust. Hoofdstuk ii is gewijd aan de uitdaging die door de receptietheorie aan het literair-historische onderzoek is gericht. Ik monster hier een viertal bekende programma's waarin historisch receptie-onderzoek wordt bepleit en perspectieven ervan worden aangegeven. De vraag is in hoeverre deze modellen aan de praktisch georiënteerde onderzoeker ruggesteun bieden in de vorm van een theoretisch kader of een onderzoekstracé. In hoofdstuk iii verantwoord ik de uitgangspunten en de praktische opzet van het onderzoek, waarbij tevens de aangebrachte afbakeningen worden besproken en de keuzes die moesten worden gemaakt. In hoofdstuk iv volgen dan mijn bevindingen met het materiaal. Ter wille van de overzichtelijkheid is dit lange stuk opgedeeld in drie subcapita, die corresponderen met de drie fasen die zich in de receptie van Werther aftekenen. In hoofdstuk v wordt het eigenlijke onderzoek besloten met het opmaken van de balans. Afgewogen wordt, welke mogelijkheden het historisch receptie-onderzoek heeft te bieden en aan welke beperkingen het is onderworpen. Daarbij passeren ook nog eens de in hoofdstuk ii besproken theoretici de revue, nu met de bedoeling hun verwachtingen en claims te toetsen aan mijn praktische bevindingen. Een bijlage, tenslotte, geeft een beschrijving van de Nederlandse | |
[pagina 15]
| |
vertalingen van Werther - mijn artikel uit 1974 bleek op verscheidene punten aangevuld en gecorrigeerd te kunnen worden. Wat het boek niet bevat en wat de lezer mogelijk wel verwacht had, is een situering van de Nederlandse Werther-receptie in een internationaal kader. Een dergelijk hoofdstuk, dat overigens voor het toetsingsaspect van mijn onderzoek geen betekenis zou hebben gehad, was aanvankelijk wel voorzien. Het bleek echter nauwelijks te effectueren, omdat de buitenlandse studies waarop ik me moest baseren, alle zozeer verschillen van de door mij gekozen benadering dat een steekhoudende vergelijking niet goed mogelijk bleek. In de meeste gevallen gaat het om generaliserende voorstellingen en verklaringen, die, vaak steunend op een eclectisch en soms weinig kritisch gebruik van bronnen, rijkelijk speculatief van karakter zijn.Ga naar eind5 De resultaten hiervan laten zich niet zinvol onder één noemer brengen met mijn bevindingen, die misschien soms al te zeer in het teken staan van scepsis en detaillisme. - Ook voor de onderzoeker geldt het in de receptietheorie gevleugeld geworden woord van Thomas van Aquino: Quidquid recipitur, recipitur ad modum recipientis. |
|