1800. Blauwdrukken voor een samenleving
(2001)–J.J. Kloek, Wijnand Mijnhardt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
Een nieuw beeld van NederlandNationale identiteit in prentprospectus van costumens, zeden en gewoontens van ons Vaderland, met het begin der 19de Eeuw, waar van thans het eerste Cahier uitkomt, (...) hetzelve zal met de drie Maanden vervolgt worden, en met de vier uitgaven compleet zijn. Ieder Plaat, in quarto formaat met de Explicatie zijn twee stuk werkende Beelden, na het leven geteekend en gecoul. (...) De Uitgeever vertrouwt dat dit Werk van schoonheid en kostbaarheid van uitvoering zonder voorbeeld is, en verre die van Zwitserland of andere uitgekomen, overtreft; en is niet alleen intressant als een spreekend Schilderij van ons Vaderland, maar men ziet zoo veel uit een lopende verscheidenheid die men nergens in geen ander Land, en wel in zoo een kort bestek van een kleine plek Gronds aantreft, alles (...) word uitgegeeven bij e. maaskamp (...) te Amsterdam. Met deze advertentie uit de Leydsche courant van 9 mei 1803 lanceerde uitgever Evert Maaskamp zijn gloednieuwe reeks prenten met afbeeldingen van klederdrachten uit alle delen van de Bataafse Republiek [afb. 35]. Het vierde cahier was in 1805 gereed en twee jaar later volgde nog een vijfde exemplaar; in totaal dus twintig prenten, elk met een toelichting in het Nederlands en het Frans. In 1805 werd de reeks voorzien van een inleiding en een allegorische titelprent. Dus wie wilde kon het geheel nu laten inbinden tot een volledig boek. Het kreeg als definitieve titel: Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten in de Bataafsche Republiek met den aanvang der negentiende eeuw. Voor de latere edities werden de titelpagina's aangepast: ‘Bataafsche Republiek’ veranderde achtereenvolgens in ‘Koningrijk Holland’ en ‘Noordelijke Provinciën van het Koningrijk der Nederlanden’. Maaskamps boek slaat zeker geen gek figuur tussen soortgelijke albums die omstreeks 1800 in Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zwitserland en elders in Europa zijn uitgegeven. Dat Maaskamp in de advertentie speciaal aan Zwitserland refereert is te begrijpen; de 25 prenten uit de Costumes de la Suisse zijn in dit genre absoluut de top [afb. 36]. Europees gezien staat Maaskamps boek dus niet op zichzelf. Het was de tijd waarin intellectuelen de cultuur van het gewone volk ontdekten en tot onderwerp van serieuze studie maakten. Deze nieuwe etnografische belangstelling viel in veel gevallen samen met de constructie van een nationale identiteit. De behoefte om de eigen natie duidelijk te onderscheiden was op zichzelf weer een reactie op de heersende tendens van internationalisering - en Franse hegemonie - in politiek, taal, kunst en mode. Vervolgens zette dit weer aan tot internationale artistieke en commerciële wedijver, zoals Maaskamps advertentietekst mooi laat zien. Door de prenten samen met de Londense uitgever Colnaghi & Co. uit te brengen verzekerde Maaskamp zich van een internationale verspreiding. | |
[pagina 372]
| |
afb. 45. ‘Een landmeisje en een zittende tekenaar’, 1810. Uit: J.E. Marcus, Studie-prentwerk.
Klederdracht is tegenwoordig in Nederland alleen nog in musea te zien. Als beeld in de reclame, op souvenirs en toeristische folders, onze nationale visitekaartjes, lijkt hij daarentegen onverwoestbaar. Natuurlijk is deze voorstelling allang verschrompeld tot een cliché. Daarom is het moeilijk voor te stellen dat er een tijd is geweest waarin dit niet zo was, een tijd waarin klederdracht als boegbeeld van de Nederlandse identiteit nog ontdekt moest worden. Van dat moment in de geschiedenis zijn wij hier getuigen. Natuurlijk bestond er al een etnografische belangstelling voor kleding, getuige de zestiendeeeuwse kostuumboeken en de randfiguren op zeventiende-eeuwse geografische kaarten. Maar hier zijn boeren en vissers altijd in gezelschap van kooplieden en aristocratie. In de zelfstandige grafiek werd minder werk gemaakt van karakteristieke kleding. Het classicisme, waarvoor alleen het algemeen geldende telt, maakte dat ook niet wenselijk. Omstreeks 1800 begon dit te veranderen. Uit voorbeeldboeken voor kunstenaars en liefhebbers - een soort thuiscursus tekenen - spreekt weer belangstelling voor dit onderwerp [afb. 45 en 46]. Maar in deze prentseries is kleding slechts in enkele gevallen specifiek voor één plaats of streek; verdere toelichting ontbreekt. Johannes le Francq van Berkheij, die wel de eerste Nederlandse etnoloog wordt genoemd, had toen zijn Natuurlijke historie van Holland al gepubliceerd. De kleding en gebruiken van de verschil- | |
[pagina 373]
| |
afb. 46. ‘Een zeeman en dienstertje’. Uit: J. Perkois en J. Prins, Verzameling van verschillende gekleede mansen vrouwenstanden (...), ca. 1800.
lende standen door de tijden heen krijgen hier ruime aandacht [afb. 47].Ga naar eind1 Hij heeft zich daarbij echter strikt beperkt tot Holland. Evenzo keek Adriaan Loosjes niet verder dan de vanouds bekende kleding uit Hindelopen, Molkwerum en Zaandam. Zij staan nog weer eens afgebeeld in zijn tijdschrift Kabinet van mode en smaak (1791-1794) - opmerkelijk genoeg met de vermelding dat deze drachten snel aan het verdwijnen waren [afb. 37].Ga naar eind2 Het zijn echter geen plaatjes waarmee je toeristen lokt. Na de zeventiende-eeuwse kaartmakers zijn Maaskamp en zijn medewerkers de eersten geweest die klederdrachten weer natiebreed bekeken, althans voorzover het boeren, vissers en kleine burgers betreft. Zij ontdekten dat er van dit onderwerp als zelfstandig gegeven iets te maken viel en kenden hun werk extra gewicht toe door het in de advertentie poëtisch te omschrijven als: ‘een spreekend schilderij van het vaderland.’ De makers zien hun prenten dus als een groepsportret dat meer voorstelt dan de som van de diverse delen van het land: het is de verbeelding van heel Nederland. Nationale beeldvorming gaat mee op de golven van de geschiedenis. Omstreeks 1600 hadden we de strijdbare leeuw, in de zeventiende eeuw de vette koe en in de achttiende eeuw de onbehouwen drinkende en rokende Hollandse vetzak, dit dan vooral op Engelse spotprenten. | |
[pagina 374]
| |
afb. 47. Boven: ‘hedendaagse deftige boerenstand’. Midden: ‘strandbewoners en zeelieden’. Onder: ‘Zaan- en Waterlanders uit de betere kringen’. Uit: J. Le Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland, 1776.
| |
[pagina 375]
| |
afb. 48. ‘Batavus’. Uit: Lavonicum Europae Speculum, ca. 1730-1740.
Naast zulke simpele beelden zijn er ook wijdlopige, maar niet minder stereotiepe allegorieën bedacht. Op een vroegachttiende-eeuwse prent uit een serie met Europese volkskarakters treedt bijvoorbeeld ene Batavus op, met alle goede en slechte kenmerken en eigenschappen die hem van oudsher waren toegekend: melancholisch, eenvoudig, onelegant, spaarzaam, commercieel, enzovoorts [afb. 48]. Kort na 1800 krijgt dit nationale beeldverhaal dus een vervolg en dit keer speelt de gewone Nederlandse vrouw een voorname rol. Niet toevallig kwam dit beeld op in een periode waarin Nederland ernstig te kampen had met zijn imago. Kritische publicisten hadden beschuldigend gewezen naar modetrends en zich afgevraagd waar ons ‘Nationaal gelaat’ was gebleven. De Fransen, de Engelsen, ja alle volken van Europa hebben een eigen, bijzondere klederdracht, schreef de patriots bevlogen dominee IJsbrand van Hamelsveld, alleen wij Nederlanders doen met alle vreemde modes mee.Ga naar eind3 Welnu, Maaskamp zou hen laten zien dat het zo'n vaart niet liep. | |
[pagina 376]
| |
Uitgegeven bij Evert Maaskamp, 1800-1805Evert Maaskamp was kunsthandelaar en boek- en prentuitgever.Ga naar eind4 Wat betreft de inhoud van zijn fonds zette hij in op de actualiteit; bij de uitvoering van zijn producten mikte hij op de hoogst mogelijke kwaliteit en de modernste technieken. Hij was vastbesloten de concurrentie aan te gaan met de buitenlandse grafiek. Toonaangevend op Europees niveau waren op dat moment vooral de Engelse grafische kunstenaars, mede dankzij de ongekende graad van perfectie die zij wisten te bereiken met technieken als de mezzotint en de stippelgravure (of aquatint). Tegelijkertijd werd in Nederland druk geklaagd over de populariteit van de Engelse grafiek. De vrees was dat Nederlandse kunstenaars door verzamelaars tekort zouden worden gedaan. Dat nam niet weg dat er volop werd geïmporteerd. Ook Maaskamp had in zijn winkel een uitgebreide sortering Engelse en ook Franse grafiek te koop. In Nederland was er in die tijd eigenlijk maar één kunstenaar die op grafisch gebied kon wedijveren met de Engelsen en dat was Charles Howard Hodges, Engelsman van geboorte, gerenommeerd als portretschilder en graveur [afb. 78]. De Nederlandse liefhebbers rekenden Hodges overigens graag tot de vaderlandse kunstenaars. Maaskamp kon van geluk spreken dat hij al in het begin van zijn loopbaan de medewerking van Hodges heeft gehad. Daarmee had hij zich verzekerd van kwaliteit èn van een Engelse naam op zijn prenten. Zijn eerste uitgaven zijn bijna allemaal door Hodges gegraveerde mezzotinten naar eigen schilderijen. Het zijn portretten - in 1794 nog van de stadhouderlijke familie, in de daarop volgende jaren van kopstukken van de Bataafse Republiek als generaal H.W. Daendels, admiraal J.W. de Winter, P. Paulus en J.G.H. Hahn, voorzitters van de Nationale Vergadering. Op deze Nederlandse revolutionairen volgden Franse militairen: Bonaparte, Pichegru, Brune. Wat de inhoudelijke kant van de prenten betreft is Maaskamp kort na 1800 een nieuwe koers gaan varen. Er verschenen nog twee allegorische prenten, een op de Vrede van Amiens en een op het thema oorlog, ontwerpen van J. Kuyper door L. Portman ‘op de best Engelsche gepointeerde manier’ gegraveerd. Daarna rolden van de pers: twee reproductieprenten door Hodges naar zeventiende-eeuwse schilderijen: Rembrandts ‘Scheepsbouwmeester’ en ‘Het haringvrouwtje’ van Gabriel Metsu; kort daarna de eerste cahiers van de Afbeeldingen van kleeding, waaraan onder anderen Portman, Kuyper en J.W. Pieneman hebben meegewerkt; vervolgens twee prenten door P.G. van Os: ‘De Hollandsche stier en schaapen’, en ‘De Hollandsche melk-koeijen’ [afb. 49]; tenslotte nog het portret van de actrice Johanna Cornelia Ziesenis door W. van Senus naar het schilderij van Hodges. Het valt op dat Maaskamp ook nu de meest getalenteerde Amsterdamse kunstenaars in de arm heeft genomen. Jacques Kuyper, mededirecteur van de stadstekenacademie, gold als de specialist in het figuurtekenen en het ontwerpen van ‘historieële ordonnanties’ in de eenvoudige en verheven stijl van het neoclassicisme. De graveur Louis Portman, Duitser van origine, was min of meer zijn vaste medewerker. Verder de jonge, veelbelovende schilders Pieter Gerardus van Os en Jan Willem Pieneman. Waartoe de eerste in staat was blijkt voldoende uit het grote schilderij ‘Vaart bij 's-Graveland’ [afb. 29]; de tweede verwierf blijvende roem met zijn ‘Slag bij Waterloo’, het grote historiestuk dat hem een ridderorde opleverde. Culturele thema's zijn nu dus verreweg in de meerderheid - het lijkt er zelfs op dat Maaskamp na de Vrede van Amiens alle politiek vaarwel heeft willen zeggen. Toch was het niet zo. Hij blijkt de politieke stemming juist feilloos aangevoeld te hebben. | |
[pagina 377]
| |
afb. 49. P.G. van Os, ‘De Hollandsche melk-koeijen / Les vaches Hollandaises’, 1803.
afb. 50. ‘Noe, Jekemine, als ji joe beuter en eijers te mert gebrogt hebt, zullen wi te geeren Annetieliesses mert gaen houên / Allons, Jacquette, quand tu auras porté ton beurre et tes oeufs au marché, nous irons ensemble nous divertir à la foire’. Uit: Afbeeldingen van kleeding (...), 1805.
| |
[pagina 378]
| |
afb. 51. J. Kuyper, ontwerptekening voor afb. 52.
afb. 52. J.W. Pieneman naar J. Kuyper, ‘Maak bekent dat overleden is / Je vous annonce la mort de’, 1803.
| |
[pagina 379]
| |
afb. 53. J.P. Horstok, gekleurde tekening voor afb. 54.
afb. 54. J.W. Pieneman naar J. Kuyper, ‘Hernhutter juwelier te Zeist en Alkmaars meisje’, 1804.
| |
[pagina 380]
| |
afb. 55. ‘Eene burger vrouw en dochter naar de kerk gaande / Une femme bourgeoise & sa fille allant à l'église’. Uit: Afbeeldingen van kleeding (...), 1803.
afb. 56. J. Kuyper, ‘De wandeling’, 1807.
| |
[pagina 381]
| |
afb. 57. Uit: Elegantia of Tijdschrift van mode, luxe en smaak voor dames, februari 1809.
afb. 58. ‘Kom vrouwtjen, spin af - het net is vol scheuren / Allons, file, file, ma femme - mes filets sont tous déchirés’. Uit: Afbeeldingen van kleeding (...), 1804.
| |
[pagina 382]
| |
afb. 59. J. de Vos, ‘De jongens zien in de Chambre Obscure’, 1805.
afb. 60. J. de Vos, ‘Zoo deed de Koning den 20 April zijne intrede’, 1808.
| |
[pagina 383]
| |
afb. 61. J. de Vos, ‘De jongens hebben een kerk en een pakhuis gekregen’, 1809.
afb. 62. J. de Vos, ‘Willem en Gerrit zetten prenten af’, 1804.
| |
[pagina 384]
| |
afb. 63. Bataafsch revolutie- en alliantiespel, 1795.
| |
[pagina 385]
| |
Nationale identiteitHet autoritaire optreden van Frankrijk, het besef van afbrokkelende soevereiniteit en gezichtsverlies maakte de Bataafse Republiek pijnlijk bewust van haar onbeduidende rol op het Europese toneel. Het is een belangrijke reden voor het feit dat Nederland omstreeks 1800 nog meer gefixeerd raakte op zijn nationale identiteit dan het al was. De Nederlandse natie, die wereldwijde faam had genoten, wat was er van haar geworden? Deze vraag hadden kritische publicisten ook voor 1800 al vaak gesteld, maar nu klonk zij akelig reëel. Voor het eerst voelde men dat het roemrijke verleden echt verleden was. Tegelijkertijd werd het verleden meer dan ooit voorwerp van nationale trots. Men klampte zich vast aan de herinnering en paste het taalgebruik aan door de begrippen ‘vaderland’ en ‘vaderlands’ in zwang te brengen, voorzien van een zwaar emotionele lading (zie ook hoofdstuk 13). Het verleden - dat wil zeggen de zeventiende eeuw - werd verheerlijkt als ‘vaderlandse geschiedenis’ en hieruit werd weer moed geput om naar de toekomst te kijken. Vanuit dit nationaliteitsbesef - een mengsel van defaitisme en hoopvol vertrouwen - is in de vroege negentiende eeuw de opbouw van de natiestaat begonnen. En wat deed Maaskamp? Allereerst droeg hij zijn steentje bij aan de nationale trots door het uitgeven van grafiek die de vergelijking met het buitenland makkelijk kon doorstaan. Vervolgens schakelde hij over op onderwerpen waar het hele land zich op kon beroemen: het puikje van de Nederlandse schilderkunst en het Nederlandse rundvee en, als origineelste bijdrage, een nieuwe nationale gedaante in de vorm van Nederlandse klederdrachten. De laatste lijkt bovendien op de maat van de jongste politieke ommezwaai van 1801 gesneden - de bonte verscheidenheid vormt als het ware de culturele pendant van het verzet tegen het radicale unitarisme. Het bleek een gat in de markt. Maaskamps Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten werd onmiddellijk een commercieel succes en werd ook door de pers enthousiast ontvangen. De recensenten prezen het unaniem als een vernieuwend en waardevol werk. Hun waardering gold niet het minst de zorgvuldige uitvoering van de prenten. Er is dan ook weinig in Maaskamps boek dat herinnert aan oudere klederdrachtprenten. Voor de Afbeeldingen werd een nieuwe formule bedacht, die van ‘werkende Beelden’, zoals de advertentie meldt. Elke prent heeft wel iets weg van een genretafereeltje. Je ziet twee figuren die iets doen of zeggen - soms is dat duidelijk gedaan om een komisch effect te krijgen. Aan de hand van de onderschriften is als het ware te horen wat er gezegd wordt, af en toe zelfs in het plaatselijke dialect [afb. 50]. Tegen de achtergrond van de op handen zijnde nationalisering van de taal krijgt dit accent op afwijkend taalgebruik wel iets provocerends. Op dit verhalende aspect van de prenten zal de toevoeging ‘spreekend’ - ‘een spreekend schilderij van het vaderland’ - betrekking hebben; anders in elk geval op de levendigheid en gelijkenis van het geheel. | |
Een gezamenlijk projectBij de totstandkoming van de Afbeeldingen had Kuyper de artistieke regie in handen. Pieneman zette Kuypers ontwerpen om in definitieve tekeningen zodat Portman, de graveur, die op de plaat kon overnemen. De kleuren bracht Pieneman aan op zijn tekening of op een proefdruk, als voorbeeld voor de mensen die het inkleuren verder verrichtten. De advertentietekst - ‘in couleuren gedrukt’ - is voor ons misleidend want de prenten zijn handmatig ingekleurd. | |
[pagina 386]
| |
Pienemans inbreng is niet onbelangrijk geweest. Bekijken we bijvoorbeeld Kuypers compositie voor de derde prent, ‘Maak bekent dat overleden is’, dan lijken we dat ‘na het leven’ uit de advertentie met een korreltje zout te moeten nemen [afb. 51]. De vrouw moet een enigszins aangeschoten wijntapster voorstellen, maar zoals ze daar staat, haar heup elegant gedraaid en haar rok een beetje opgetild, heeft ze meer weg van een danseres. Pieneman liet haar een complete metamorfose ondergaan. Op zijn tekening staat ze als het prototype van de Hollandse huisvrouw, twee benen op de grond, de handen op de heupen [afb. 52]. Kuyper is niet het hele land afgereisd om zijn tekeningen te maken. Voor Gelderland, Brabant, enkele Zeeuwse eilanden, verschillende plaatsen in Zuid- en Noord-Holland en Friesland, zijn ter plekke kunstenaars ingeschakeld. Ook in die zin was het dus een echt landelijk project. Derk van Oosterhoudt uit Tiel, Quirinus van Amelsvoort uit 's-Hertogenbosch en Daniel de Keijzer uit Middelburg zijn enkele van de kunstenaars uit de provincie die medewerking hebben verleend. Zij moesten het etnografische veldwerk verrichten en de snit, kleuren en sieraden van de klederdracht tot in de kleinste details nauwkeurig noteren. We moeten ons voorstellen dat de modellen op hun paasbest gekleed in het atelier poseerden, zo ongeveer als het Alkmaarse meisje op de tekening van J.P. Horstok [afb. 53]. Opvallend is dat dit model in dezelfde houding staat als het meisje op de gekleurde tekening van Pieneman, gemaakt naar ontwerp van Kuyper [afb. 54]. Hieruit valt af te leiden dat de medewerkers in de provincie een compositieschets van Kuyper kregen voorgelegd. Zo'n volverdeling strookt niet erg met de huidige opvattingen van kunstenaarschap, maar waarschijnlijk was deze werkwijze bedoeld om te voorkomen dat de serie al te grote stijlbreuken zou vertonen. Al met al zijn kosten noch moeite gespaard om deze prachtuitgave tot stand te brengen: de beste kunstenaars, de nieuwste grafische techniek, de stippelgravure, daarbij nog de nieuwste soort papier, velijn. Maaskamp is in Nederland waarschijnlijk de eerste geweest die dit fijne papier met zijn gelijkmatige structuur voor illustraties heeft gebruikt. En niet te vergeten de vlot leesbare teksten. De schrijfstij is niet die van Maaskamp zelf, maar we mogen aannemen dat de anonieme auteur als spreekbuis voor de uitgever en zijn medewerkers heeft gefungeerd. Hij heeft zeer zijn best gedaan om de serieuze etnografische informatie af te wisselen met humor en soms wat sappige opmerkingen over het uiterlijk van de dames. Tussendoor komt de lezer ook nog te weten welke overwegingen aan de keuze voor dit bonte gezelschap ten grondslag hebben gelegen. Vanuit het oogpunt van nationale beeldvorming, en daar gaat het hier om, zijn deze passages het interessantst. | |
Klederdracht en nationaal karakterZoals gezegd was de reeks Afbeeldingen in 1805 voorlopig voltooid en van een inleiding voorzien. Hierin legt Maaskamp uit wat hem met dit werk voor ogen heeft gestaan. Hij wilde zijn publiek kennis laten maken met een aspect van de Nederlandse cultuur dat nog nooit eerder goed was belicht: Hetzelve betreft de kleederdragt dezer Natie met eene juiste uitdrukking tevens van de Gewoonten, Zeden en Charakters, die met dezelve in naauw verband staan. Het spreekwoord zegt wel ‘kleren maken de man’, maar volgens Maaskamp gaat het omgekeerde evengoed op. Zolang mensen kleding niet gebruiken als een masker om hun ware aard te verber- | |
[pagina 387]
| |
gen, leggen zij er hun karakter in bloot. En om dat laatste was het Maaskamp te doen. Hij wilde door middel van de klederdrachten echte Nederlandse karakters - dus in het meervoud - naar voren halen. Wat de lezer daaronder moet verstaan wordt meestal niet met zoveel woorden gezegd. De prent waarmee de serie opent, ‘Eene burger vrouw en dochter naar de kerk gaande’, is nog het meest expliciet en duidelijk programmatisch bedoeld [afb. 55]. De moeder, met haar cornetje van zwart gaas, is het prototype van de ‘spaarzaamheid en uiterste netheid’ van de Hollandse burgervrouw, zo legt de tekst uit. De dochter daarentegen is van top tot teen gekleed volgens de laatste mode. Zij heeft haar muts abnormaal groot gemaakt, zodat haar gezichtje kleiner en liever lijkt. Haar blik en het signaal dat ze met haar waaier geeft verraden dat haar gedachten bepaald niet bij het kerkbezoek zijn. Dit lichtzinnig gedrag is van alle tijden en alle landen, zegt Maaskamp. Anders gezegd: het is niet specifiek voor een bepaalde plaats en tijd. En daarom voegt hij eraan toe: ‘wij durven dezelve niet als bijzondere trekken van het nationaal karakter bij den aanvang der negentiende eeuw opgeeven.’ Uit de toelichtingen bij de andere kostuums blijkt keer op keer dat het volgen van de mode voor Maaskamp gelijk staat aan het inleveren van de karakteristieke, nationale identiteit. Vandaar dat er met twee maten werd gemeten. De grote muts van deze jongedochter was fout, maar de vaak toch buitenproportionele hoofddeksels van de vrouwen in klederdracht kregen volop de ruimte in zijn boek. Maaskamp ging ervan uit dat deze stijl onafhankelik van de mode was ontstaan en dus oorspronkelijk Nederlands was. Wat zijn kijk op de mode betreft lijkt Maaskamp op een lijn te staan met de cultuurpessimisten van zijn tijd. Maar anders dan bij hen kan het nooit zijn bedoeling zijn geweest om serieuze kritiek te leveren op modegevoelige landgenoten. Maaskamp was wel wijzer, hij zou waarschijnlijk het merendeel van zijn klanten voor het hoofd hebben gestoten. Tegen de tijd dat de serie haar voltooiing naderde werd de deur trouwens weer op een kier gezet voor modebewuste meisjes. Zo worden de twee Noord-Hollandse meisjes, ragfijn getekend door Kuyper voor de prent ‘De wandeling’, gecomplimenteerd [afb. 56]. Hun kleding is modieus, zo staat in de tekst, maar ‘zonder gemaaktheid’ en met behoud van de karakteristieke hoofdtooi. Bovendien zou Maaskamp enkele jaren later zelf op modegebied de toon aangeven. In 1807 startte hij, geheel naar Frans voorbeeld, het geïllustreerde modetijdschrift Elegantia [afb. 57]. | |
Een exotisch NederlandbeeldEr was nog een reden voor de antimodestemming in de Afbeeldingen. Maaskamp wilde in dit boek Nederland afschilderen als een bijzonder land, waar merkwaardige dingen te zien zijn die je nergens anders aantreft. Voor dit exotisch beeld van Nederland had hij een interessante invalshoek gekozen: de buitengewone culturele verscheidenheid. Volgens hem kon Nederland zich speciaal in dit opzicht van andere landen onderscheiden: ‘De onderscheidene Gewesten der Republiek schijnen door bijzondere volken bewoond.’ Om deze visie reliëf te geven kon Maaskamp natuurlijk geen Nederlanders gebruiken die zich aan de algemene trend aanpassen en algemeen beschaafd Nederlands spreken. Zij zouden het beeld alleen maar vertroebelen. Vandaar dat voor zijn ‘schilderij’ alleen boeren, vissers en kleine burgerlieden mochten poseren. Dat juist deze ‘bijzondere volkeren’ de Nederlandse identiteit kregen toegekend vroeg natuurlijk wel om uitleg. Maaskamp vond zijn argumenten in twee disciplines die over het algemeen veel | |
[pagina 388]
| |
gezag genoten. Enerzijds is dat de klimaatleer, de theorie volgens welke de geografische gesteldheid van een gebied het karakter van zijn mensen bepaalt. Anderzijds de oudheidkunde van het eigen land. Wat de eerste betreft, Maaskamps geografische differentiatie blijkt bijzonder fijnmazig; een beek of heuvel zou al voldoende zijn om culturen van elkaar te doen verschillen. Dat verklaart volgens hem waarom in Zeeland er bijna evenveel eilanden als klederdrachten zijn en in Brabant of Gelderland juist maar weinig verschillende kostuums voorkomen. Bovendien zagen de mensen er ook een beetje uit als hun omgeving. Over de bewoners van Walcheren zegt Maaskamp bijvoorbeeld: ‘zelfs de koleur van hunne kleding schijnt ontleend te zijn van de donkere nevelen die hun eiland dikwijls bedekken’ [afb. 50]. Werden de mensen in klederdrachten op deze manier tot een Nederlands natuurverschijnsel verklaard, minstens zo vanzelfsprekend werd hun diversiteit vanuit historisch gezichtspunt verklaard. Zij zijn verbonden met verschillende tijdperken uit onze geschiedenis - Maaskamp drukt zich hier plastisch uit en spreekt van ‘wandelende gedenkstukken’. Mede vanwege hun ouderdom ziet hij de klederdrachten niet graag verdwijnen. Zij zijn volgens hem een betere getuigenis van het verleden dan alle geschiedverhalen bij elkaar. Maaskamp vertelt dat West-Friese vrouwen nog in dezelfde ‘vreemde trant’ gekleed gaan als in de vijfde eeuw, toen haar voorouders nederzettingen stichtten in Groot-Brittannië. En de bewoners van Marken zouden nooit meer iets aan hun kleding en gebruiken hebben veranderd sinds hun eiland in de dertiende eeuw door een storm van het vasteland werd afgescheurd. Maar de oudste papieren gaf Maaskamp aan de bewoners van Schokland [afb. 58]. Hier kon men nog het ‘origineel’ bewonderen van het ‘portrait’ dat Tacitus van de Batavieren had geschilderd.
In hoeverre het publiek omstreeks 1800 al geloof heeft gehecht aan deze opvattingen over de onveranderlijkheid en oorspronkelijkheid van klederdrachten is niet te zeggen - nadien is men er heilig in gaan geloven. (Dat heeft geduurd tot in onze tijd, net zoals men twee eeuwen lang het fenomeen klederdracht geleidelijk heeft zien verdwijnen.)Ga naar eind5 De recensenten van de Afbeeldingen hebben Maaskamp niet tegengesproken. Eventuele kritiek gaat over details; een enkele criticus vindt de figuren soms wat al te mooi uitgedost. Wel begrijpelijk, de kunstenaars hadden hun best gedaan om alles zo voordelig mogelijk uit te laten komen. Daarbij waren deze op hun paasbest geklede mensen uit alle windstreken van Nederland toen in werkelijkheid nooit tegelijktertijd te zien. Het totaalbeeld van de Afbeeldingen moet een eye-opener zijn geweest. Dat de Afbeeldingen al direct nationalistische gevoelens wisten los te maken mag blijken uit de volgende passage. Een van de recensenten vatte de serie op als een compliment aan het Nederlandse volk. Hij schreef dat de kostuums hem deden denken aan: die naauwgezetheid en Vaderlandsche ernsthaftigheid, welke zij nooit met hare Kleederdragten heeft afgelegd en die zelfs (en hier rijst onze waarde) den verafgelegen vreemdeling voor den Hollander eerbied inboezemt.Ga naar eind6 |
|