Een begrensd vaderland
(1997)–J.J. Kloek– Auteursrechtelijk beschermdDe roman rond 1800 tussen nationaal karakter en internationale markt
4Ik heb nu twee keer het probleem opgelost door het te verplaatsen. Het probleem was: hoe moet worden verklaard dat rond 1800, toen de kansen voor de nationale roman bij uitstek gunstig leken en er zelfs aanmoedigende belangstelling werd betoond van regeringswege, het genre nauwelijks tot ontplooiïng kwam. Die verklaring kon worden gevonden, zo bleek, in de overdadige concurrentie die de inheemse roman ondervond van vertalingen. Dit antwoord riep echter meteen de nieuwe vraag op hoe die blijkbaar gretige consumptie van buitenlandse waar valt te rijmen met de toenmalige cultivering van het nationale karakter. Ik heb gepoogd aannemelijk te maken dat de eigenschappen die men toedichtte aan het nationale karakter in feite internationaal gangbare idealen van verlichte burgerdeugd waren. De buitenlandse romans die in deze traditie stonden, belichaamden dus normen en waarden die bij de Nederlanders op de vruchtbare bodem vielen van een met zorg gecultiveerd zelfbeeld. Daarmee is het probleem evenwel nog steeds niet uit de wereld. Duidelijk is nu waarom de vertalingen door de kritiek konden worden geaccepteerd en bij het publiek ingang vonden, maar nog niet verklaard is hun dominante positie ten opzichte van oorspronkelijk Nederlandse romans. Hoe was het mogelijk dat de verschijning van een inheems werk door Meerman kon worden toegejuicht als bijna op zichzelf al een memorabel literair evenement? Deze vraag klemt temeer omdat het niet zo is dat de doorsnee vertaalde roman niet van ‘echt’ was te onderscheiden. In veruit de meeste gevallen verloochent zich de uitheemse herkomst niet. De geschiedenissen spelen in bij uitstek on-Nederlandse samenlevingen, waar de dienst wordt uitgemaakt door graven en baronnen en waar de steden zijn bevolkt met een onoverzichtelijke mêlée van geheimkamerraden, legatiesecretarissen, superintendanten en talloze andere functionarissen die men | |
[pagina 17]
| |
in een ordentelijke Nederlandse stad vergeefs zou zoeken. Afgaand op wat de recensenten hierover te berde brengen, zou het juist deze licht exotische entourage zijn geweest waar het publiek zich aan vergaapte. Regelmatig slaken zij de verzuchting dat het toch beter zou zijn als de smaak van de romanlezers meer naar vaderlandse producten zou uitgaan dan naar import, hoe onberispelijk die op zichzelf ook was. Daarmee verklaren deze critici het buitenlandse aanbod uit de vraag van een publiek dat nog steeds niet geheel vrij was van de nationale ondeugd om aan het vreemde meer waarde te hechten dan aan het eigene. We kunnen echter vraagtekens zetten bij die verklaring. Zij past in het morele interpretatiekader van de tijdgenoten maar wellicht is het ook hier, net als ten aanzien van het achttiende-eeuwse verval, zinvol om na te gaan in hoeverre de economische constellatie een rol kan hebben gespeeld. Wat levert een verkenning van de economie van het toenmalige boekbedrijf op? Om eerlijk te zijn: vooral een overstelpende hoeveelheid mist. Gegevens over aanbod en vraag, over uitgeversbeleid en lezersvoorkeuren zijn schaars en versnipperd overgeleverd en dat overgeleverde is vaak moeilijk te interpreteren. Maar enkele contouren doemen toch wel op uit de nevel. Laten we allereerst de omvang proberen vast te stellen van de Nederlandse markt voor romans rond 1800. We hebben al gezien dat het jaarlijks verschijnende aantal nieuwe titels voor onze begrippen zeer klein was, zo'n twintig per jaar. In wat voor aantallen werden deze geproduceerd? Daarover weten we bijzonder weinig, behalve voor de jaren 1812 en 1813 toen de inlijving bij Frankrijk ertoe leidde dat ook de Nederlandse uitgaven werden opgenomen in de lijsten van door de censuur toegestane werken, met vermelding van de oplagen.Ga naar eind35 Daaruit blijkt in de eerste plaats dat de roman tot de bescheiden opgelegde genres behoorde. Van de meeste romans werden tussen de 500 en 800 exemplaren gedrukt, een enkele uitschieter - waaronder werken van onze bekenden Willem Kist, Adriaan Loosjes en August Lafontaine - liep op tot 1100. De gemiddelde roman werd daarmee nauwelijks hoger opgelegd dan de gemiddelde dichtbundel en duidelijk lager dan bijvoorbeeld populair-wetenschappelijke werken, om maar te zwijgen van geliefde stichtelijke boekjes.Ga naar eind36 Bovendien werden er in de sector populair-wetenschappelijk en helemaal in de sector stichtelijk veel meer titels uitgegeven. Dit betekent dat de markt voor romans bescheiden was; een beperkt aantal titels vond z'n weg naar maximaal een duizendtal kopers over het hele, toen ongeveer twee millioen inwoners tellende Nederland. Daarmee richt onze blik zich op de kopers. De boekenkopers van weleer zijn | |
[pagina 18]
| |
voor ons een anonieme massa. De laatste jaren heeft echter een aantal van hen een gezicht gekregen, dankzij enkele gelukkige vondsten van bewaard gebleven boekhandelsadministraties. Van het onderzoek daarnaar is hier in Utrecht de afgelopen tien jaar veel werk gemaakt.Ga naar eind37 Zo weten we dat in de belangrijkste boekhandel van Middelburg van Susanna Bronkhorst zes exemplaren werden verkocht, waarmee dit werk onder de romans relatief een bestseller was. Dit bevestigt hetgeen de oplagecijfers al deden vermoeden: het was nog lang niet zover dat de roman brede lagen van ‘nieuwe’ lezers aanboorde.Ga naar eind38 Maar de Middelburgse boekhandelsadministratie laat ook nog iets anders zien: van die zes exemplaren van Susanna Bronkhorst gingen er drie naar particuliere kopers en drie naar leesgezelschappen. Dat is iets om even bij stil te staan. Leesgezelschappen waren clubs waarvan de leden voor gezamenlijke rekening boeken kochten en die vervolgens onderling lieten circuleren. Over de leden ervan zijn we nog slecht geïnformeerd; vermoedelijk waren het doorgaans mensen die ook als particulier boeken aanschaften.Ga naar eind39 Maar de Middelburgse administratie laat zien dat het consumptiepatroon van de leesgezelschappen significant afweek van dat van de particuliere kopers. Terwijl romans maar een geringe en incidentele belangstelling genoten van de particulieren, werden ze met grote regelmaat aangeschaft door de gezelschappen.Ga naar eind40 Dit was geen specifiek Middelburgs fenomeen. Er zijn aanwijzingen dat de roman overal in Europa een genre was dat bij uitstek zijn weg vond via leesgezelschappen en ook via leenbibliotheken.Ga naar eind41 Dit betekent dat het aantal lezers van een roman veel groter kon zijn dan oplage- en verkoopcijfers zouden doen vermoeden. Het aantal particulieren dat in de Middelburgse boekhandel wel eens een roman kocht - in 1807 bijvoorbeeld waren dat er 56 - werd naar alle waarschijnlijkheid royaal overtroffen door het totaal van de lezers van de acht leesgezelschappen die in dat jaar regelmatig romans aanschaften. En dit is geen wonder: alleen al de stevige prijs - de vierdelige Ring van Gyges kostte twaalf, Susanna Bronkhorst, in zes delen, achttien gulden - maakte dat de particuliere aanschaf van romans alleen kon zijn weggelegd voor de zeer welgestelden. Tot diep in de negentiende eeuw werd het landelijke net van leesgezelschappen alleen maar fijnmaziger. Voor de markt moet het succes van deze geïnstitutionaliseerde vorm van gezamenlijke boekaanschaf belangrijke consequenties hebben gehad. In de eerste plaats stonden de leesgezelschappen dankzij hun vaste budget garant voor een stabiele afname. Zij bevorderden de continuïteit van de productie door hun permanente vraag naar nieuwe titels. Op de kleinschalige | |
[pagina 19]
| |
Nederlandse romanmarkt vormden zij voor de uitgevers een onmisbaar segment. Daar stond tegenover dat zij een groei van die markt belemmerden. De populariteit van het leesgezelschap bracht met zich mee dat een sterke toename van het romanlezend publiek slechts een bescheiden groei van het aantal verkochte romans ten gevolge had. Ook stond het leesgezelschap uitschietende verkoopcijfers van individuele titels in de weg. Immers, hoeveel enthousiasme een werk ook wekte, een gezelschap schafte er in principe nooit meer dan één exemplaar van aan. Later in de eeuw zouden de commerciële leenbibliotheken dezelfde effecten hebben, en dan nog op veel grotere schaal.Ga naar eind42 Maar niet alleen in kwantitatieve zin moeten de leesgezelschappen een nivellerend effect op het marktaanbod hebben gehad. Uiteraard kon de instelling alleen bestaan bij gratie van een consensus onder de leden over de aan te schaffen werken; allen moesten de overtuiging hebben dat hun geld goed werd besteed. Het ligt voor de hand dat dit leidde tot een aanhouden van het ‘juste milieu’: niet te vluchtig maar vooral ook niet te moeilijk, niet te zedenprekerig maar zeker niet te vrijmoedig, niet te ouderwets maar nog minder te modern. De leesgezelschappelijke boekaanschaf weerspiegelt dit koersen op de middelmaat en ook de weinige verslagen die zijn overgeleverd van discussies omtrent de keuze, leggen er getuigenis van af hoe ieder risico van onenigheid werd gemeden.Ga naar eind43 De gezelschappen reguleerden daarmee in hoge mate het leesgedrag van hun leden. Dit betekent dat uitgevers die zich wilden verzekeren van een goede naam bij de leesgezelschappen, er verstandig aan deden met deze nivelleringszin en neiging tot conservatisme rekening te houden. Voor experimenten met romans die literair of levensbeschouwelijk de gangbare opvattingen provoceerden was de markt eenvoudig te klein.
Hiermee zijn de contouren zichtbaar geworden van de partij die afnam: de kopers. Laten we nu een blik werpen op de aanbiedende partij. In feite gaat het om twee partijen, wier belangen niet steeds gelijk op liepen: de schrijvers en de uitgevers. Een uitgever die een substantieel stuk van de romanmarkt wilde veroveren had niet veel keus: hij moest zich voegen naar de traditionele smaak. Nu was het wel zo dat hij binnen de grenzen daarvan keuze te over had. De traditie waarop hij diende in te spelen bestond immers niet alleen in Nederland. In feite, zo is duidelijk geworden, vormde de Nederlandse romanmarkt slechts een hoekje van een reusachtig internationaal marktterrein waar een in hoge mate homogeen | |
[pagina 20]
| |
product werd gesleten. Dit homogene product was de roman in de geest van de burgerlijke Verlichting. Nederlandse uitgevers hoefden dus niet slechts te putten uit het hoe dan ook beperkte reservoir van oorspronkelijk creatief talent, ze konden daarnaast kiezen uit een immens buitenlands aanbod. Zeker als het ging om de keuze tussen een beproefde buitenlandse succesauteur en een nog onbekende of niet bijzonder populaire Nederlandse schrijver, zullen uitgevers allicht hun commerciële belangen zwaarder hebben laten wegen dan hun vaderlandse gevoel. In die afweging van belangen speelde bovendien een rol dat vertalingen relatief goedkoop konden worden geproduceerd. Behalve de vaste materiële kosten drukte alleen het honorarium voor de vertaler op de begroting. De schrijver zelf ontving niets, evenmin als de oorspronkelijke uitgever. Er bestonden geen conventies of wetten die hun rechten internationaal beschermden.Ga naar eind44 Hoe populair een buitenlandse schrijver in eigen land ook was, de productie van een vertaling werd er niet duurder door. Tegenover de vertalerskosten bij een roman van buitenlandse herkomst stond bij een oorspronkelijk werk het auteurshonorarium. Het betalen van royalties, dus van een percentage voor de auteur van ieder verkocht exemplaar, was voor zover bekend nog niet in gebruik. Aangaande honoraria zijn niet heel veel gegevens overgeleverd.Ga naar eind45 Naar alle waarschijnlijkheid is het zo dat een beginnend schrijver zich met weinig tevreden moest stellen, soms alleen met enkele presentexemplaren. Voor de uitgever was de productie in dat geval goedkoper dan die van een vertaling maar het risico was, gegeven de onbekendheid van de auteur, ook groter. Voor potentiële debutanten kan de gedachte liefdewerk te verrichten nauwelijks stimulerend zijn geweest. Dit temeer omdat van de roman rond 1800 werd verwacht dat hij omvangrijk was: twee delen was zo goed als regel, vier of zes delen geen uitzondering. Daar kwam nog bij dat met proza niet veel eer viel te behalen, veel minder althans dan met poëzie. De romancier schreef voor een anoniem publiek. Dichters daarentegen ontmoetten hun bewonderaars in de vele literaire genootschappen waar zij werden uitgenodigd voor voordrachten uit hun werk.Ga naar eind46 Een roman leende zich niet voor het specifieke soort retoriek dat op zulke bijeenkomsten werd verwacht. Kortom: de romancier in spe, of de romancier die niet op eclatante successen kon bogen, zal gemakkelijk in de verleiding zijn gekomen zijn scheppende arbeid vaarwel te zeggen om in plaats daarvan te pogen een schraalbetaalde maar dan toch in ieder geval betaalde opdracht voor een vertaling in de wacht te slepen. | |
[pagina 21]
| |
Anders was het als een schrijver naam had gemaakt. In dat geval kon hij eisen stellen. Gegeven het feit dat, bij ontstentenis van een systeem van royalties, alle winst van een goede verkoop naar de uitgever ging, konden die eisen aanzienlijk zijn. Maar als ze te hoog werden zal de uitgever zonder enige twijfel hebben overwogen dat de uitgave van een populaire buitenlander slechts een vertalersloon vergde. Een illustratie van dit dilemma leveren Wolff en Deken. Omtrent hun transacties met uitgevers zijn enkele verspreide gegevens overgeleverd.Ga naar eind47 Toen Sara Burgerhart een succes was gebleken, was hun uitgever Van Cleef bereid om Willem Leevend vorstelijk te honoreren: hij betaalde dertig gulden per katern van zestien bladzijden, wat neerkwam op zesduizend gulden voor het gehele werk. Geen onaardig bedrag in een tijd dat de modale dorpspredikant het met zeshonderd gulden 's jaars moest doen en een hoogleraar in de orde van tweeduizend verdiende. Maar het zou niet zo blijven. Na de tegenvallende verkoopresultaten van Willem Leevend en de al helemaal slecht verkochte Cornelia Wildschut bood Van Cleef voor een nieuw project, Geschrift eener bejaarde vrouw, slechts de helft, vijftien gulden per katern en toen de eerste delen daarvan bleken niet te lopen halveerde hij het bedrag nog eens tot zeven gulden. Voor de dames was dit reden om verontwaardigd de pen erbij neer te gooien: Zeven gulden voor zulk moeilijk werk, schampert Aagje: ‘Voor een gulden minder behoefd Wolfje slechts het gemaklykste werkje te vertaalen’. De roman werd niet voltooid en vertalen zou Betje inderdaad blijven doen, aan de lopende band en tot het bittere einde. Voor beide partijen, uitgever en schrijver, lonkte het vertalen dus als alternatief. De uitgever die vond dat de auteur overvroeg, gaf de voorkeur aan de bescheiden kosten van een vertaling. De auteur die zich door de uitgever ondergewaardeerd voelde, week uit naar het gemakkelijker vertaalwerk. In beide gevallen was de Nederlandse roman de verliezer.
Met dit alles wil niet gezegd zijn dat in het buitenland vertalingen geen rol enkele rol speelden. Successchrijvers als de Duitsers Lafontaine en Kotzebue, de Françaises Mme de Genlis en Mme Cottin, wat later de Engelsen Scott en Dickens, werden vertaald en in grote aantallen verkocht in vrijwel alle landen van Europa. Maar het spreekt vanzelf dat de positie van de oorspronkelijke literatuur in een klein land met grote buren veel ongunstiger was dan bij de grote buren zelf. Daarstraks kwam ter sprake dat rond 1800 meer dan driekwart | |
[pagina 22]
| |
van de in Nederland uitgegeven romans van buitenlandse herkomst was. In dezelfde jaren lag in Duitsland het buitenlandse aandeel in de romanproductie tussen de tien en twintig procent.Ga naar eind48 Dat de Nederlandse roman gedurende de decennia rond 1800 niet echt wilde doorbreken, lijkt derhalve in de eerste plaats te moeten worden toegeschreven aan de buitengewoon ongunstige concurrentiepositie waarin de Nederlandse romancier verkeerde - niet bij een xenofiel publiek maar bij de zakelijk-rationeel opererende uitgevers. Wie toch van de pen wilde of moest leven, kon beter gaan vertalen of zijn heil zoeken in de journalistiek. Tenzij hij gefortuneerd genoeg was om de uitgevers te passeren door zijn werk - desnoods ten koste van grote verliezen - in eigen beheer uit te geven, zoals de Utrechtse regent Willem Emmery de Perponcher.Ga naar eind49 Of tenzij hij het geluk had zelf in het bezit te zijn van een goedlopende uitgeverij. Het zal niet helemaal toeval zijn dat de meest productieve Nederlandse romancier van de eerste decennia van de negentiende eeuw in deze comfortabele positie verkeerde. Het was de door Meerman zo geprezen Adriaan Loosjes. |
|