Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Aan den Christen. Vraagt gij, neêrgeboogen Christen! Naar den oorsprong van uw smart? 't Is, om dat uw reed'loos twisten Jesus liefde en goedheid tart. Zie dat wichtje eens zorg'loos rusten, Sluim'ren aan de Moederborst; Zie 't, en leer zijn stil berusten; 't Juicht zelfs, schoon zijn Vader torscht. [pagina 112] [p. 112] Nimmer nog liet de arm der liefde 't Weêrloos wichtje in 't puin des druks; Schoon verdelging 't hart doorgriefde, 't Bleef geen pand des ongeluks! Laat tog niets uw kalmte stooren! Christen, hoor het zalig woord: ‘'t Moederhart moog' 't bonzen smooren, Wen zij 's zuiglings noodkreet hoort. God zal uwer niet vergeten, Schoon gij 's waerelds rampen draagt! Zou Hij van uw smart niet weeten, Daar Hij uwe treeden schraagt!’ − [pagina 113] [p. 113] Laat uw hart niet langer twisten; Draag hier 't juk van tegenspoed: Jesus liefde is, voor den Christen, Immers 't eenignodig goed? A. Vorige Volgende