Gedichten
(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
Of ge, als zuig'ling, met haar speelde,
Of, reeds grijs, heur Scepter kust!
Ach, zij schenkt geen ware weelde,
Geeft u nimmer zek're rust!
Onbezonnen Jongelingen,
Losse meisjes, voert zij meê;
En, uit nog veel wijzer kringen,
Sleept zij zelfs de grijsheid meê!
Zegt, wat geeft ze u, arme slaaven!
Dat ge uw boeijen niet beklaagt? –
Wat, voor al uw loopen, draaven, −
En de ketens, die gij draagt? −
| |
[pagina 101]
| |
Hoort gij gindsch den ploeg-os loeijen?
't Reed'loos dier verlangt zich vrij!
Ach! en vrije menschen boeijen
Zich aan 't juk der slavernij?
Nimmer zoek ik, groote waereld?
't Duurzaam goet in uwen schoot;
Neen, hoe schoon, hoe rijk bepereld!
'k Agt u en uw' schat niet groot!
En al deedt ge, om lief te koozen,
Mij zelfs all' uw boeijen af!
En al boodt ge me all' de roozen,
Die de waereld immer gaf! −
| |
[pagina 102]
| |
'k Wil geen bloemen, die gij plukte;
'k Haat uw gunst, en all' uw eer!
Roozen, die de moedwil plukte,
Zijn voor mij geen roozen meer!
En al planttet ge all' de netels
Van uw ongunst op mijn pad! −
O, zij branden niet, de netels,
Die men aan heur stengels vat!
En al wildet gij mij dreigen
Met behoefte! Ik agte 't niet!
't Daaglijksch brood valt ligt te krijgen,
En ook meer behoef ik niet!
| |
[pagina 103]
| |
Gunst of ongunst, 't is me om 't even,
Wat mij hier op aard' verbeidt;
Waereld! 'k zoek geruster leven,
'k Zoek den schat der Eeuwigheid!
A. |
|