Gedichten
(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
'k Wil langer niet meer dwaalen;
Ik zie mijn's Vaders huis!
En zou ik dan nog draalen,
En woonen in een kluis?
Ik vond aan vreemde stranden
Niets, dan wat woestenij;
Geen haven, om te landen,
En nooit iets goeds voor mij.
Dat and'ren voor den wind,
Al zijlend, landwaart spoeijen!
'k Wil, als een dankbaar kind,
Mijn's Vaders bootje roeijen.
| |
[pagina 95]
| |
'k Kom tog allengskens nader
Aan 't huis van mijnen vader;
En zie reeds, aan de kust,
Zijn koele Tent ter rust!
'k Zal daar nooit meer verdwaalen;
Maar, aan mijn's Broeders hand,
Hem mijne reis verhaalen
Naar 't lieve Vaderland!
|
|