Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Aan de Waereld. U, die in een Chaos van smart En weelde, vol grijze verwagting, Het uur verbeidt, Waar op de bijl, aan d' eik gelegd, Een wissen val bedreigt! Ik zie reeds den wagg'lenden kruin; Maar, nog voor den tijd der Ruïenen, Zingt U mijn lier, In 't midden van Uw' woesten schoot, Met veegen toon, een lied! [pagina 74] [p. 74] Ja, Waereld! U, Leidsvrouw des Doods, Bezing ik! maar niet als de slaven, Die ge aan uw' hand Ten slagtbank voert; mij lagcht uw oog Vergeefse lonken toe. Uw juichen verkeert zich in druk! En was mijn Jehovah geen Redder, Dan zweeg de ziel, Gedrukt door all' uw knagend leed, In deze woestenij. Al druipt ook uw beker van smart, Van knellende zorgen des levens, 'k Neem haar met moed, Op 't eenigst pad der Eeuwigheid, Als bitt're laaf'nis aan. [pagina 75] [p. 75] Klink dankbaar, niet veeg meer, mijn lied! En lispel hier toonen van weemoed; Zij voert ons tog, Langs bergen en valeijen, haast, Bij 't einde in 'slevens schoot! Ja, vlugtige Leidsvrouw des Doods! Ik offer U dankbare traanen: Uw loop vertraagt, In 't strijdperk van dit leven, niet, Door bangen tegenspoed. Verspilt de vermoeide natuur De rustelooze uuren des levens: Gij blijft getrouw! En rolt het afgelegde pad Zorgvuldig van den weg. [pagina 76] [p. 76] Zoo vlieten de dagen der jeugd, − De went'lende jaaren des levens, − De grijze stroom, − Langs uwe bedding, naar het ruim Der eind'looze Eeuwigheid. Des zingt U mijn bloeijende jeugd, De ontslotene bloem, na de smarten; Tot ze eens haar groeij Volmaakt, op de ingestorte puin Van Uwen grijzen Troon! − A. Vorige Volgende