Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Aan de zorgen. Gij kind'ren des donkeren Nachts! Vermoeijende, knellende, zorgen, Die 't eenzaam hart, Zoo dikwerf aan zijn' stille rust ontvoerd, Zijn kalmte en vreugde rooft! Als kind, overdekte uwe hand Mijn' lagchende jeugd met uw' nevel; En 't schuld'loos oog Hing neêrgebukt, gelijk de Lentebloem Voor zwaaren hagel buigt. [pagina 70] [p. 70] Wen lisp'lende toonen van vreugd, De tederste liefde mij lagchten, Dan doofde uw hand Het licht der ziel, voor hooger kring bestemd, En sloeg mij in het stof! − Zoo worstelt, van have en van huis Verwijderd, de moed'looze balling, Tot hij, in 't eind' Het zandig pad der woestenij doortobd, Om huis en have weent. Maar, − dank zij der Lijdenden God! – In 't Vaderland, en in woestijnen Voert ons zijn hand! Zie, hoe zijn wolk, van rijken balsem vol, In frissen regen daalt! [pagina 71] [p. 71] Daal steeds zoo in 't zwoegende hart, O kalme, verkwikkende, Regen! Wanneer de ziel, Vermoeid van al te zwaare zorgen hijgt, In 's waerelds woestenij! Ik ben der vermoeijende zorg, Der boezemaftobbende smarte, Ontvoerd! mijn ziel Beweent geen have en huis, maar staart van verr' Op beter Vaderland! Hier geeft mij de Liefde all' haar vreugd! – Bij Selmar verheugt zich mijn leven, En, aan zijn hand, Zou mij, zelfs in de dorste woestenij, Een pad van roozen zijn! [pagina 72] [p. 72] Het oog op den zichtbaren top Des Bergs, der Gerechtigheid zetel, Zien wij het land, Waar immer 't hart van 's waerelds zorgen hijgt, Geen traan van smarte vloeit! – A. Vorige Volgende