Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Aan mijne landhoeve. Bemin'lijk Lusthout! Vriend mijner Jong'lingschap! Bij meerder Jaaren, ook nog de deelgenoot Mijn's harte, wen de gulle vreugde Mij aan den arm van Elize toelagcht! 't Is zalig, Broeders! Wen men den voetstap zet Op eigen bodem! als gij de schaduwen Uw's eigen Olmbooms kunt genieten, En op uw Vaderlijk erfdeel rusten! [pagina 63] [p. 63] Is U het kooren, dat op uwe akkers groeit, Is U de druif, die aan uw' Wijngaart zwelt, Niet meer verkwikk'lijk, dan het Gastmaal, Dat U de gunst van den Hoov'ling toedient? Mij spijst het vischje, dat ik, met eigen hand, In vijvers opsloot; Fris en verkoelend is De teug der altoos klaare welle, Die 'k, ter verkwikking, mij zelven opdolf. Geen Lusthof, neen! ook wen een Horatius Zijn lof bezong! al nodigde Anacreon Mij in zijn schaduw! neen! geen Lusthof Gaf mij den wellust mijn's eigen akkers! [pagina 64] [p. 64] Kent gij den Vogel, die ons de lied'ren leert Der liefde? die U, meer dan gij zelf vermoogt, Den God bezingt, die onze wouden, Even als Berseba, wil bewoonen? Wen 's morgens ons de nagtegaal welkom heet, En 's avonds, met ons, 't maanlicht ten gids verkiest, Dan wenschtet U geen beter Eden, Meer dan een Vorst met uw lot te vreden! Meer dan een' akker, meer dan een koele bron! – De goede Schepper schenkt mij zijn' Zegen ruim! – 'k heb meer, dan alles! – Ziet! Hoe dart'len Om mij de Lief'lingen mijner liefde! − [pagina 65] [p. 65] Weet gij dien wellust? Kent gij den Vader-naam? – Komt Broeders! komt, en smaakt, wat uw broeder smaakt! Gij kunt mijn's Olmbooms schaaûw genieten, En op mijn vaderlijk erfdeel rusten! – Vorige Volgende