Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Aan De toekomste, Na mijne bevalling. Onzichtb're Toekomst! vol van onzekerheid Omsluit gij 't hart – mijn hart, dat op God betrouwt; Wat vreest mijn Ziel, die, meer dan immer, Boven uw' donkeren Chaos rondzweeft? Mij was 't verschrikk'lijk zwaard des verderfs nabij; De bijl reeds aan den jeugdigen boom gelegd!.. Daar weende Selmar, badt en weende, Dat zich de wolken des Hemels scheurden! [pagina 52] [p. 52] En God verhoorde 't; − Sidd'rend verhefte zich De vuist des Doods; diep zonk ook zijn Sikkel neêr! Maar slechts in de Aarde, die zijn beeld'nis Verre uit mijn sterfelijk oog ontvoerde. Omhoog, mijn Ziel! wat zweeft ge, in onzekerheid, Nog steeds den afgrond vol gevaaren rond? Omhoog van de Aarde! breng uw offer, Dankend, aan Hem, die zijn zwaard te rug hieldt. – Vergeef, mijn Vader! – kwijnende treurigheid Omzweeft mijn Cither; dringt zich in 't Lofzang, Dat u mijn dankend hart zou heil'gen! Vader! vergeef, dat mijn Ziele zich neêrbuigt! – [pagina 53] [p. 53] Ja, Selmar, 'k heb den troost uw's gezangs gehoord; Ik heb gezien den glans des vooruitgezichts! – Mijn voet zal ook, op 's Levens schijdweg, Moedig als gij, de valei doorwand'len! A. Vorige Volgende