Gedichten(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Oden en liederen. [pagina 45] [p. 45] Aan Mej. Francina Baane. Ja, Phyllis! – Phyllis! roozen, die de Aarde voedt, Zijn weing duurzaam; kort, als de dageraad! Zij oop'nen haren schoonen boezem Slechts, om den giftigen kelk te drinken. Was niet uw Vriend – zijn Geest voor het Vaderland, Voor u zijn liefde – schoon, als de Lentebloem, Die, voor den reeds verjongden Sterv'ling, Levenverwekkende geuren heenspreidt? − [pagina 46] [p. 46] Wen eerlang weêr de Lente de velden siert, Beschouw dan, om u, de ak'lige Donderwolk; Hoe ze, op den allerschoonsten morgen, Duizende lagchende bloemen neêrvelt! − O! Schrei dan, Phillis! Ja! dat een traanenvloed Zich vrij in 't offer, ach! van uw ziel vermeng'! De Godheid kent voor u die waarde; Zou Hij geen traanen der wemoed zeeg'nen? Maar, éénmaal rijst hij schooner, de Dageraad! Dan bloeijen roozen, duurzaam, als de Eeuwigheid! Daar zal geen donder u verschrikken; Hagel geen bloemen der Lente neêrslaan! A. Vorige Volgende