| |
| |
| |
14
De volgende morgen, op vrijdag 27 oktober 1944, braken de Duitse troepen op drie plaatsen door de Amerikaanse Peellinie.
Het IIIe Legerkorps had zich immers in alle rust kunnen hergroeperen, beschermd door het krachtige bruggehoofd op de westelijke Maasoever, dat van generaal Silvesters uitgebluste ‘Lucky Seventh’ niets te duchten had.
De 15e Pantsergrenadierdivisie en de 9e Pantserdivisie, zesentwintigduizend man gesteund door honderd Panther- en Tiger-tanks, kwamen in het noorden bij Griendtsveen, in het centrum over het acces van Meijel naar Liessel en ten zuiden van de Mariapeel over de kanalengordel. De Amerikanen waren volledig verrast door de golven Duitse soldaten die plotseling uit de ochtendnevels opdoken, en hadden geen weerwoord. Om half negen viel Meijel, om elf uur lagen er bruggen over het Kanaal van Deurne en stippelden Duitse tanks de straatweg in de richting van Asten. Brabant lag wijd open.
In het krijgsgevangenenkamp op de zandduin in de Peel werd men rond een uur of zes gewekt door de overvliegende granaten van de voorbereidende Duitse artilleriebeschietingen.
Het regende weer ongenadig. Latour voegde zich bij de KP'ers die gedrieën naast hun hut beschutting zochten tegen de natte windvlagen. Ze hadden zich zo goed als het ging tegen de regen ingepakt, maar hun kleren werden al donker door de grote vochtplekken.
‘De Amerikanen, eindelijk,’ probeerde Wijngaards, maar hij geloofde er zelf niet erg in.
‘Zeik op, man,’ zei d'n Pie en leunde achteruit tegen de boom. ‘Als da' de Amerikanen zijn, ben ik mijn eigenste Tante Truus. Ge hoort toch da' die granaten naar het westen vliegen. Schieten de Amerikanen achteruit, soms?’
‘Nondedju,’ was alles wat de oude man tegen de verbrokkeling van zijn droombeeld in te brengen wist.
| |
| |
‘Nou, da' zijn de Moffen, da's een ding wat zeker is,’ zei d'n Pie tegen niemand in het bijzonder.
‘Kan 't nie' zijn da' de Ami's proberen door te breken en da' de Moffen gewoon terugschieten?’ stelde Lou voor.
‘Wat je daar hoort,’ zei Latour, naar het noorden knikkend, ‘is een gerichte artilleriebeschieting. Het hoeft op zichzelf niets te betekenen, maar het zijn zeker niet de Amerikanen die een aanval op de dagorder hebben staan.’
Er brak iets in zijn keel los; hij kuchte voorzichtig, maar kon de hoestkramp niet vermijden. Hij boog zich voorover en kokhalsde totdat de druk achter zijn oogbollen ondraaglijk werd. Toen verdween de prikkel.
Er lag een klodder slijm op zijn tong die hij snel uitspoog. De modder begroef het klompje dode cellen onmiddellijk, zodat Latour niet eens de kans meer kreeg om te kijken of er draden bloed bij zaten.
‘Wat gaatge nou doen, Pie,’ vroeg Lou die zich nu graag onder een uitgesproken leiderschap wenste te voegen. ‘Ik ga maar eens kijken,’ antwoordde d'n Pie met tegenzin. Hij dook dieper weg in zijn jas en vertrok, zonder nog een woord te verspillen.
Het duurde tot de namiddag eer de commandant terugkeerde. De gevangenen waren de hele dag onrustig gebleven. Blijkbaar hadden ook zij vastgesteld dat de Duitse troepen een tegenaanval beraamden en daaraan het idee ontleend dat hun bevrijding aanstaande was. Vrijwel voortdurend was het gekrijs van de beide Italiaanse bewakers te horen die aldoor overtredingen constateerden, maar-moesten toezien hoe de ban van hun macht verdween. Toen de bewakers uit frustratie in hun moedertaal vervielen, kreeg hun gevloek al helemaal niet het gewenste resultaat en moesten Wijngaards en Lou met hun wapens in een dreigende aanslag de orde proberen te handhaven. Het had werkelijk niet veel gescheeld of de gevangenen hadden hun gevreesde wanhoopsaanval alsnog uitgevoerd.
Desondanks had de Bisschop zich niet met de onstabiele situatie in de barakken bemoeid en was hij de hele dag in zijn plaggenhut gebleven, hetgeen de gemoedsrust van de KP'ers ook al geen goed deed.
| |
| |
Ook Latour had zich buiten de zenuwslopende affaire gehouden. De katerige hoofdpijn waarmee hij wakker geworden was, had na zijn hoestbui plaats gemaakt voor het haast vertrouwde rillen, gepaard gaande met een flauwte in zijn ingewanden die hem op zijn benen deed wankelen. Iedere ademhaling schoot een vonkende pijl door zijn borstkas.
Hij bleef dus maar op een van de veldbedden in de hut van de KP'ers liggen, vergeefs hopend dat iemand zich om het bereiden van een maaltijd zou bekommeren.
Rond het middaguur had hij zich weer gerealiseerd dat hij de militaire kaart die Wijngaards op de Duitse officier gevonden had, nog steeds niet in zijn bezit had, dat hij bovendien nog geen enkele methode bedacht had om de papieren van de Bisschop los te krijgen. Er was voorlopig dus geen teken dat hij zijn verblijf in deze kille modderpoel kon beëindigen. Hij had zich zover proberen te krijgen dat hij zou opstaan om de priester, desnoods met de nadruk van zijn pistool, ervan te overtuigen dat hij de stafkaart moest overhandigen, maar toen hij zich voorstelde wat hij de man zou zeggen, vond hij zijn argumenten hol en zag hij van de actie af.
D'n Pie liep bij zijn terugkomst onmiddellijk de hut van de Bisschop binnen; even later werden de overige KP'ers en ook Latour opgetrommeld.
‘Vertel jij het ze maar, Pie,’ zei de Bisschop mat.
De drie mannen, naast elkaar op het bed zitten, staarden de commandant aan. Deze stond naast de rookstoel en keek naar de grond tussen zijn voeten, bepaald niet verguld met dit soort aandacht.
Toen schraapte hij zijn keel en met een uitdrukking van onvrijwillige hulpeloosheid zei hij:
‘De Moffen zijn over de kanalen gekomen.’
‘Godnondedju, ik wist het, godnondedju,’ vloekte Wijngaards.
Lou zei niets, maar sloeg met de vuist in de palm van de andere hand.
‘Hoe erg is het?’ vroeg Latour.
‘Zo erg als ge maar wilt,’ antwoordde d'n Pie. ‘In het zuiden zijn ze over de hoge gronden naar Meijel getrokken, en van daaruit naar Liessel. In het noorden zijn ze meteen over het kanaal gegaan. Het was zó bekeken.’
| |
| |
‘En de Amerikanen?’ vroeg Wijngaards die het niet wilde geloven.
‘De Amerikanen? Die scheten in hun broek,’ zei d'n Pie met grote nauwkeurigheid.
‘De Engelsen! De Engelsen kunnen toch helpen,’ hield de oude man aan.
De KP-leider snoof.
‘Het laatste da'k van de Engelsen hoor, is da' ze in Helmond hun koffers pakken, voor als de Moffen Deurne innemen.’ ‘Lieske,’ mompelde Wijngaards. Toen heftig: ‘Ik moet naar huis. Pie, ik ga naar huis. Als de Moffen Lieske in hun tengels krijgen...’
‘Ge snapt 'r weer niks van, ouwe,’ zei d'n Pie rustig. ‘Ge kunt nie' meer naar huis. 't Stikt van de Moffen. Zo gauw ge uw poot buiten de Peel zet, schieten ze uw ballen eraf.’
Hij veegde zijn snorharen uit zijn mond en knikte, om voor zichzelf de juistheid van zijn visie nog eens te bevestigen.
‘Wees maar nie' bang, Wijngaards,’ zei Lou; zijn vette wangen trilden al bij voorbaat bij de mop die hij ging vertellen.
‘De Moffen zullen uw Lieske niets doen. Soldaten maken geen hoeren af, die hebben ze veuls te hard nodig.’
Zonder een geluid te maken viel Wijngaards over Latour heen in een poging de slager in zijn handen te krijgen. Deze weerde de klauwende vingers vinnig af. Latour drukte de oude man overeind. Wijngaards bleef met in elkaar gezakte schouders zitten, klagend.
‘Da' hoeftie toch nie' te zeggen, Bisschop. Die vuile beul. Lieske is geen hoer. Waarom? Omda' ze nie' goe' in haar hoofd is, zeker. 's Lieven Heer weet da' ze geen hoer is.’ ‘We zijn in de handen van de Heer, Wijngaards,’ zei de Bisschop en Latour meende dat hij hem om zijn eigen hypocrisie zag lachen.
‘Dan mag de Heer wel eens aan het werk gaan,’ zei d'n Pie. ‘We zitten namelijk muurvast hier. Ik dacht zo da' de heren da' wel in de gaten hadden. We krijgen dus niks meer te vreten. Niemand is zo los in de bol datie dag in, dag uit een kruiwagen koolraben door de Duitse linies gaat vervoeren om ons hier aan de vreet te houden. En van Thieukes konijnen kunnen we de gevangen Moffen nie' in leven houden, zelfs al vangtie het laatste konijn van de hele Peel. Ik zeg het maar...’
| |
| |
‘Heeft iemand een idee voor een oplossing?’ vroeg de Bisschop kortaf.
‘Afmaken, de hele bende,’ mompelde Lou terwijl hij zijn handen inspecteerde.
Niemand gaf enig commentaar.
‘Wat bedoel je precies, Lou?’ zei de Bisschop toen, overbodig. ‘Nou gewoon de mitrailleur d'rover heen halen, net zoals ze zelf doen.’
Nu struikelden de mannen over elkaar heen in hun pogingen om argumenten tegen het waanzinnige voorstel van Lou te berde te brengen.
‘De schoten zullen kilometers ver dragen,’ zei d'n Pie. ‘Daarmee staan de Moffen hier zo voor de poort.’
‘Helemaal nie',’ wierp Lou tegen. ‘Ze verzuipen met honderden tegelijk in de moerassen, ze vinden het nooit, hier.’
‘Dan dwingen ze wel een boer of zo die de weg wél kent,’ zei de commandant die kwaad begon te worden.
‘En wat doen de Moffen als ze al die dooien vinden?’ voegde Wijngaards eraan toe; hij benutte gretig de kans om nu de slager onmogelijk te maken. ‘Als de Moffen het zo in hun kop halen, moorden ze half Brabant uit als revanche.’
‘Ze hoeven geen lijken te vinden,’ zei Lou. ‘De moerassen zijn groot genoeg. En we hoeven ze niet dood te schieten.’
‘Wat woudtge dan,’ sneerde Wijngaards. ‘Ze de nek afsnijden, soms?’
‘Waarom nie'?’ Lou haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Er is geen verschil tussen een varken en een Mof, wel soms?’
Lous meedogenloosheid benam de oude man de lust om verder het lot van de gevangenen te bepleiten.
‘Als gij denkt da' het kan,’ mompelde hij toegeeflijk.
D'n Pie plantte zijn lieslaarzen steviger in de vloerbedekking van dennetakken, vouwde zijn handen achter zijn rug samen en zei, zonder zich tot iemand in het bijzonder te richten:
‘Ik ga niemand afmaken; ik hou ook niemand vast die door een ander zijn hals opengesneden krijgt.’
‘Er hoeft niemand een varken vast te houden wanneer Lou de slager is,’ zei Lou, maar Latour dacht dat de man niet per se zijn plan wilde uitvoeren, alleen niet wenste toe te geven dat het onhaalbaar was.
| |
| |
‘Ik moet je bekennen, Lou...’ zei de Bisschop aarzelend, terwijl hij aan de huid van zijn keel trok, ‘...ik voel er hoegenaamd ook niets voor om hier vijfendertig mannen te executeren met als enige reden dat ze ons voor de voeten lopen.’
‘Als jullie ze uiteindelijk toch afmaken,’ zei Latour, opnieuw hoestend, ‘dan had je niet eens de moeite hoeven te doen om dit kamp op te zetten. Gegeven de omstandigheden lijkt het me voor jullie meer voldoening geven wanneer jullie het oorspronkelijke plan om de krijgsgevangenen aan de geallieerden te overhandigen, tot uitvoering proberen te brengen.’
‘Gevangenen? Da's toch grotestadspraat,’ zei Wijngaards die definitief in Lou's partij leek te zijn gestapt.
‘En vergeet niet...’ vervolgde Latour en probeerde iets van dreigende autoriteit in zijn stem te leggen, ‘... op een goede dag is deze oorlog voorbij en dan zullen er ongetwijfeld mensen komen die jullie niet in dank afnemen dat jullie een kamp met krijgsgevangenen hebben uitgemoord. En als deze mensen de dienst gaan uitmaken, al is het maar per toeval, dan kon je nog veel spijt van zo'n slachtpartij gaan krijgen.’
‘Wa's da' nou, luitenant,’ zei d'n Pie verbaasd. Wij zijn toch zeker het verzet, de KP? D'r zal toch zeker geen mooie ambtenaar komme en ons de wet voor gaan schrijven? Wij hebben geknokt terwijl de pennejuffers zaten te wachten totdat het weer allemaal voorbij zou zijn. Is het nie'?’
Hij adresseerde zich aan zijn ondergeschikten die ijverig knikten.
‘Ik ken er in Maastricht,’ antwoordde Latour sarcastisch, ‘die dachten net zo. Die bleven ook net zo denken tot op het moment dat ineens een rechercheur van de Politieke Opsporingsdienst op de drempel stond. En als ze dan een grote mond hadden, gingen ze de bak in, ook nog.’
‘Godnondedju,’ herhaalde Wijngaards zichzelf.
Latours verhaal werkte. Vanaf dat moment werd met geen woord meer gerept over het doden van de gevangenen.
‘Als jullie het allemaal zo goe' weten, dan moeten jullie zelf maar zeggen hoe we het doen moeten,’ zei Lou nog, maar geen van de mannen voelde zich geroepen op zijn gezeur te reageren.
‘Eten, da's het probleem,’ meende d'n Pie. ‘We moeten dich- | |
| |
ter naar de dorpen toe. Dan is het gemakkelijker om ons te bevoorraden.’
‘Wildege in een tent op de markt van Deurne gaan zitten met een klokske om te kleppen als ge honger hebt, net als de nonnen?’ schamperde Lou.
‘Nonnen, dat is niet gek,’ bedacht Latour. ‘Die moeten je opnemen, of je nu alleen komt, of met vijfendertig.’
Ze keken de Bisschop aan, de specialist in religieuze affaires. Deze lachte, maar maakte een afwijzend gebaar.
‘Een briljant idee, luitenant. Maar vraag mij niet om het uit te voeren. De Peel is zeker niet bezaaid met kloosters. En om nu de arme nonnetjes op te zadelen met de moeilijkheden die wijzelf niet kunnen oplossen...’
D'n Pie onderbrak hem zonder plichtplegingen.
‘Ik weet een boerderij, dichter naar de kanten van Meijel op. Die van de gebroeders Bergman.’
‘Ge gelooft zeker in sprookjes,’ zei Wijngaards, maar d'n Pie liet zich niet door de scepsis van de oude man afremmen.
‘Jan heet de ene, Gerard de andere, meen ik. Ze zijn begin '30 van de kanten van Goirle gekomme. Jan is een kwaaie, maar Gerard, die gaat wel al is hij een beetje simpel. Ik denk wel da' we bij hen terecht kunnen.’
‘Een boerderij is weer eens wat anders dan deze modderpoel,’ zei Lou. ‘Een hoop droog stro, een stevige boterham met spek en ei, wie weet, ham en kaas. En dan een lekkere boerenmeid toe. Wat gij, Bisschop?’
De aangesprokene ging niet op de provocatie van de beul in. ‘Denk je dat het kan?’ vroeg hij aan d'n Pie.
‘We moeten de gebroeders gewoon verrassen,’ antwoordde deze. ‘Dan werken ze wel mee. Als we het van tevoren gaan vragen, dan zeggen ze zeker nee. We wandelen met de hele bende zo het erf op. Dan komt het wel voor mekaar. Misschien willen ze geld zien...’
‘Dat kan,’ zei de Bisschop. ‘Geld hebben we voldoende. Dus we gaan?’
‘Lijkt me wel,’ zei Latour, maar zijn mening deed er niet toe. ‘We vertrekken morgenvroeg,’ besliste d'n Pie. ‘En we nemen de kortste weg naar het zuiden. We kunnen een deel over het pad van de Ridder, en vanaf het punt waar da' op- | |
| |
houdt, moeten we gewoon wa' geluk hebben. Is het nie', Wijngaards, ouwe zeikerd? Ge zult uw neus voor de vaste plekken in de modder weer eens kunnen gebruiken.’
‘Ge zegt het maar,’ mompelde Wijngaards, maar hij kon niet verbergen dat hij enorm trots was op het vertrouwen dat de KP-leider zo openlijk in hem stelde.
De morgen van de achtentwintigste was het weer niet verbeterd. Geen van de mannen toonde veel animo om de tocht naar de boerderij van de gebroeders Bergman te ondernemen, te meer omdat naar het westen toe de donder van het front nog steeds rommelde ten teken dat de Duitse aanval voortduurde.
Latour werd opnieuw met hoofdpijn wakker. Hij kwam voorzichtig overeind, met zijn vingertoppen over zijn slapen voelend op zoek naar een kloppende ader. Hij kon niets vinden. Toen merkte hij een vreemde stijfheid op in zijn nek, juist onder de schedelbasis. Hij masseerde de spieren, maar het lamme gevoel hield aan.
Hij stond op van het veldbed, knoopte zijn tuniek tot aan zijn kin dicht en gespte zijn koppel om. Hij zette zijn helm op en ging naar buiten.
De gevangenen waren in een lange colonne opgesteld. De meesten hadden zich voor zover de armzalige omstandigheden het toelieten, voorbereid op de mars die komen ging. De helmen waren te voorschijn gehaald en sommige mannen hadden geprobeerd hun laarzen te reinigen.
De NSB'ers velen zwaar uit de toon in hun doorleefde burgerkleren die bedoeld waren voor meer zomerse condities en die door het vocht en het vuil in lompen veranderd waren.
Ook de twee Italianen stonden in de rij opgesteld; in plaats van hun stokken droegen ze nu karabijnen; blijkbaar waren risico's tegen elkaar afgewogen.
De Bisschop kwam uit zijn hut, gekleed in zijn gebruikelijke tenue; voorts droeg hij handschoenen en een grof gebreide muts met flappen over zijn oren waardoor het imago van de priester nu volledig verdwenen was.
De magere Duitser met de hoofdwond in wie Latour de verbindingsofficier ontdekt meende te hebben die de stafkaart van het Roer-Maas-bruggehoofd bij zich had gehad, hinkte
| |
| |
zonder acht te slaan op de KP'ers regelrecht op de Bisschop af.
Hij ging stram in de houding staan en zei op arrogant blaffende toon:
‘Ich machte Ihnen darauf hinweisen dass ich Hauptmann der deutschen Wehrmacht bin. Und ich machte wissen was unseres Ziel ist bevor ich meine Mánner erlauben werde Ihnen zu folgen.’
Hij hief zijn kin omhoog en keek op de Bisschop neer, wachtend op een verantwoording. Deze scheen de Duitser nauwelijks te ontwaren, grinnikte naar de KP'ers, grinnikte - vermoedelijk - tegen zichzelf, en zei toen kalm tegen de militair:
‘Wie sagt man doch im Deutsch: Sie können mich am Arsch lecken! Sage ich das richtig, Herr Hauptmann?’
De kapitein slikte iets weg, draaide zich op zijn hakken om en hernam zijn positie in de rij.
Een vijand erbij deerde de Bisschop niet. Hij klapte in zijn handen, zwaaide en riep opgewekt:
‘We gaan, Pie? Wat denk je ervan?’
‘We gaan, Bisschop!’
Lou voegde zich bij de colonne. Hij torste de mitrailleur uit de loopgraaf bij de ingang. Ondanks de zwaarte droeg hij het wapen gemakkelijk op zijn schouder mee. Zijn voorschoot had hij in zijn hut achtergelaten.
D'n Pie en de oude Wijngaards, bekend met de gevaren van de route door de moerassen, gingen voorop; de Bisschop en Latour sloten de rij; Lou volgde een eindje achterop.
Voordat de colonne door de krans van pijpestro dook, keek Latour achterom. Thieuke stond tegen de hut van de Bisschop geleund, zijn magere armen gekruist voor zijn borst, de handen op de schouders. Hij blies de condenswolkjes van zijn adem voor zich uit en de aanblik van zijn schaarse kledij deed Latour rillen van kou.
Maar uit de houding van de jongen sprak iets van voldaanheid, alsof hij het rechtvaardig vond dat de mannen zijn territorium eindelijk ruimden.
Plotseling draaide hij zich om en met een sprongetje verdween hij in de struiken achter de plaggenhut.
Latour maakte zich bezorgd om hun bewapening. D'n Pie
| |
| |
had een stengun die hij ook leek te kunnen gebruiken. Wijngaards droeg een jachtgeweer dat hij vermoedelijk van zijn strooptochten overgehouden had, maar het was een oud kreng, zelfs niet geschikt om als afschrikking te dienen. Lou's machinegeweer kon in elk geval niet vlug genoeg ingezet worden. De Bisschop was gegarandeerd zonder wapens en Latour had alleen zijn automatische Colt.
Onvoldoende vuurkracht wanneer de Duitsers het heft in eigen handen probeerden te nemen.
Maar de Peel bleek een onverwachte bondgenoot. Haast instinctmatig begrepen de gevangenen dat iedere pas buiten het door Wijngaards getekende pad een niet in te schatten risico met zich meebracht. De eindeloze vlakte zonder bruikbare oriëntatiepunten, de eentonigheid ondanks de wille-keur van rietpollen, heistruikjes en kleine poelen, vaak niet groter dan een uitgestrekte hand, dit alles ontnam de soldaten ieder initiatief om op eigen kracht door de Peel te trekken.
De zuiging aan hun laarzen door de dunne laag modder die de boomstammen van het pad van de Ridder bedekte, schikte hen effectiever onder het gezag van de KP-mannen dan het lompe vertoon van het wapentuig. Het voortdurende geslobber onder hun voeten versterkte het visioen van een trage dood in het moeras.
Ditzelfde pad maakte dat ze aanvankelijk flink opschoten. Het tempo lag op een gegeven moment zo hoog, dat halt moest worden gemaakt om de achterop gerakende Lou de gelegenheid te geven hen weer in te halen.
‘Kan het nie' wat minder?’ schreeuwde hij naar d'n Pie, dermate hijgend dat hij nauwelijks in staat was zijn stem te verheffen. ‘Of wiltgij dit pokkeding eens dragen, soms?’
Hij drukte met duim en wijsvinger zijn neusgaten dicht en blies toen een klodder snot de Peel in.
‘Het is toch verdomme waar,’ zei hij tegen de Bisschop, steun zoekend in zijn misère.
‘Hoe harder wij opschieten, hoe eerder gij bij uw boerenmeid ligt, Lou,’ schreeuwde d'n Pie terug.
Wijngaards zei iets tegen hem dat door de afstand onverstaanbaar bleef. D'n Pie sloeg hem lachend op zijn schouder en schreeuwde naar Lou:
| |
| |
‘De ouwe Huib hier zegt da' alsie nog zestig was, hij da' geweer met alle plezier van u zou overnemen, Lou.’
‘Ik zal zo meteen eens naar voren komme en zijn kop ervan af rammen,’ riep Lou terug en vergrootte daarmee hun plezier nog.
D'n Pie zwaaide met zijn arm en ze trokken verder.
Toen ze ongeveer een uur op mars waren, begon het slechter met Latour te gaan. Zijn pijnlijke ademhaling en de niet aflatende hoestprikkel putten hem duidelijk uit en het hoge tempo gaf zijn zwoegende borstkas geen kans tot rust te komen. Hij kreeg het hierdoor almaar benauwder: toen hij de kraag van zijn tuniek lostrok, bleek de holte onder zijn keel nat van het zweet te zijn.
Zuurstofgebrek verlamde langzaam zijn spieren en dit obsedeerde hem in eerste instantie dermate, dat hij de priemende pijn achter in zijn nek vergat. Maar een onverwachte vogelschreeuw, snel gevolgd door de verre inslag van een granaat, deed hem opkijken van de hakken van zijn zwoegende voorganger en plotseling leek zijn schedelbasis uit elkaar te knallen.
De pijn was zo hevig, dat hij bijna het bewustzijn verloor. Hij liet zich op een knie zakken en deed alsof hij aan zijn schoen morrelde. Lou passeerde hem zonder commentaar te geven; het meeslepen van de mitrailleur kostte de slager zoveel kracht, dat hij geen interesse stelde in wat er in zijn omgeving gebeurde.
Zonder precies te weten waarom stak Latour een vinger diep in zijn keel, tikte een paar maal zijn huig aan.
De braakreflex volgde vrijwel onmiddellijk. Hoewel zijn maag nauwelijks meer dan een paar slijmdraden opgaf, voelde hij er zich toch wat helderder door. Hij gooide een handvol koud water uit een poeltje in zijn nek, stond op en liep de colonne achterna.
Zijn hoofdpijn werd er niet minder van, maar was beter te verdragen. Bovendien had men het pad van de Ridder verlaten, zodat de snelheid afnam.
Nu kwam Wijngaards in zijn element. Zijn ogen schoten voortdurend heen en weer, speurend naar die plekken in het moeras die het gewicht van een man even konden dragen zonder als het ware weg te klappen onder de zuigende mod- | |
| |
der. De route slingerde van pol naar pol, benutte kleine zandopeenhopingen, trok langs de schaarse bosjes om de steun van de wortels te gebruiken.
En steeds liep Wijngaards voorop, zijn nek uitgestoken alsof hij de zachte gronden rook. Soms aarzelde zijn grote voet, zweefde lomp boven een onbetrouwbare rietpol, om dan een andere plek te kiezen.
D'n Pie stapte zonder aarzelen in de voetstappen van de oude man en op hem volgde een sliert gevangenen die zo dicht op elkaar gedrukt liepen dat ze geen ruimte hadden om te kijken, maar hun voeten op goed geluk neerzetten. En wanneer uiteindelijk Latour volgde, was de veilige rietpol onder water getrapt, was de steungevende richel tot aan het scheenbeen onder het spiegelende oppervlak verdwenen. De laatste mannen liepen voortdurend door het water dat rondom hun enkels gorgelde en gemakkelijk hun schoenen binnendrong.
Tenslotte, een gordel berkebomen met een dichte onderbegroeiing die uit het oosten opdook en zeker een kilometer doorliep, markeerde het einde van het moeras. Daarachter lag het Meijelse acces.
D'n Pie sloeg Wijngaards op diens schouder om hem te bedanken en zei:
‘Wij zijn er, heren.’
De Duitse soldaten hadden geen vertaling nodig en zonken net zo vlug als de vier NSB'ers op de grond.
‘Dit is onmenselijk, meneer de officier,’ klaagde de voormalige schoolmeester tegen Latour.
Hij was een kleffe man, gekleed in een slobberend zwart kostuum dat vermoedelijk van zijn trouwerij, minstens twintig jaar geleden, dateerde. Hij droeg een bril met ronde glazen in een zwartmetalen montuur en ondanks de ellende waar hij nu al weken in leefde, was hij nog in staat om een rechte scheiding, midden over zijn schedel, te handhaven.
Latour kon alleen aan droge sokken denken.
‘Zegt u nu zelf, meneer de officier,’ hield de man aan, ontevreden dat zijn klacht niet de gewenste aandacht kreeg. ‘Zo'n tocht mag voor soldaten gesneden koek zijn, maar voor ons burgers zou het fataal hebben kunnen aflopen.’
‘Nou en?’ zei Latour die in zijn gedachten van warme droge
| |
| |
voeten bij zijn lege heupflacon was aangekomen, en zich zat af te vragen hoe hij de jeneverkruik van de Bisschop zo stomweg had kunnen vergeten.
‘Nou en, nou en! Meneer, ik ben ook Nederlands staatsburger en...’
Latour hield de loop van zijn Colt voor het gezicht van de NSB'er.
‘Mond open!’ en toen de verbijsterde man het bevel niet vlug genoeg naar zijn zin opvolgde, herhaalde hij: ‘Mond open!’ De dunne lippen weken traag uiteen en voordat verbijstering in schrik kon veranderen, ramde Latour de stalen loop in de mond van de NSB'er. Nu werd deze lijkbleek en hij knipperde onophoudelijk met zijn oogleden. De lange snijtanden, bruin verkleurd en opvallend smal aan de basis waar het vlees teruggeweken was, tikten zachtjes tegen het ijzer.
‘Weet je wat er gebeurt als ik afdruk?’ zei Latour zacht. Hij wachtte een ogenblik om een lichte duizeling voorbij te laten gaan. ‘Dan komt er een groot gat in je Nederlandse burgerkop waardoor je hersenen in een straal van honderd meter wegvliegen. Jij hebt er dus heel veel spijt van dat je andere mensen met je gezeur lastig valt, is het niet?’
De man probeerde te spreken, wilde toen knikken, stootte nog een keer onverstaanbare klanken uit.
‘Het is wel goe', luitenant,’ zei Lou. ‘Straks gaatie nog verschrikkelijk stinken, en we zitten al ver genoeg in de stront.’
Latour haalde zijn pistool uit de mond van de NSB'er en veegde de loop aan diens colbertjas af. Toen stopte hij de Colt in de holster. De onderwijzer streek met zijn mouw zijn voorhoofd droog en glimlachte nerveus naar de overige Nederlandse krijgsgevangenen.
Plotseling kwam d'n Pie onder gekraak van takken door het onderhout dat de afscheiding van de Peel markeerde.
‘Liggen, snel, liggen!’ siste hij en toen het bevel niet onmiddellijk werd opgevolgd, zette hij het met de kolf van zijn stengun kracht bij.
De klagende onderwijzer kreeg een harde duw in zijn nek en klapte plat voorover in de heistruikjes.
Binnen de kortste keren lag iedereen op de grond. Het duurde nog zenuwtergend lang voordat ze het gepiep van rups- | |
| |
banden hoorden, begeleid door het donkere stampen van dieselmotoren. Latour keek onder zijn oksel door en zag het groene silhouet van vier Tiger-tanks door de bomen heen. De Duitsers voelden zich onbedreigd; waren ze meer op hun hoede geweest, dan hadden ze de mannen die beneden aan de dijk in de hei lagen, zeker ontdekt. Nu trokken ze op tempo door, verder naar het Astense front.
‘Wij kunnen nie' over de weg naar de boerderij,’ zei d'n Pie terwijl hij opstond en het zand van zijn kleren klopte. Hij trok ongedurig aan zijn snor.
‘We kunnen toch verder door de velden,’ vond Lou. ‘Desnoods lopen we een heel eind om.’
‘Da kannie',’ zei d'n Pie kortaf. ‘Aan de andere kant van de dijk is geen dekking meer. De Moffen kunnen ons vanaf de weg door de koeiestront zien baggeren en ons op hun gemak één voor een afknallen, gelijk de schietkraam op de kermis.’
‘We wachten tot de schemering,’ besloot de Bisschop. ‘Dan kunnen we veilig naar de boerderij lopen. Dat is de eenvoudigste oplossing.’
Die middag klaarde het enigszins op. Het regende niet meer. Latour had zijn schoenen uitgetrokken en probeerde zijn sokken onder zijn hemd op zijn blote lijf te drogen. De huid van zijn voeten was wit en zacht, met kloven tussen de tenen. Nog zo'n tocht door de moerassen leek onmogelijk. De huid zou barsten door het vocht.
Hij nam zijn schoenen op en kroop naar de Bisschop die plat op zijn rug met zijn handen onder zijn hoofd gevouwen in de hei lag en voorwendde dat hij sliep.
‘Bisschop,’ fluisterde Latour. ‘Heeft u die vervloekte stafkaart uit het kamp meegenomen?’
Zijn handen voelden klam aan vanwege zijn angst dat hij op het cruciale moment zijn opdracht vergeten was zodat hij er niet op toegezien had of de papieren achterbleven. De priester sloeg langzaam zijn oogleden op.
‘Waar heeft u het nu over, luitenant?’
‘Man, doe toch niet altijd alsof je zo vervloekt compleet van de wereld bent,’ blafte Latour in paniek. ‘Ik zit nu al dagen netjes te wachten totdat u mij die papieren geeft waar ik
| |
| |
voor gekomen ben. Ik wil onderhand wel eens weten met welke reden u mij aan het lijntje houdt.’
Er trok een lachje over het brede gezicht, een karakteristiek die onder deze omstandigheden bij Latour als onverdraaglijk hautain overkwam en hem nog kwader maakte.
‘U heeft gelijk, luitenant. Ik heb inderdaad de neiging ontwikkeld moeilijke vragen te ontwijken door de vragensteller met een heel ander probleem op te zadelen dan waarvoor hij antwoord verlangt. Maar langzamerhand mis ik het onderscheidingsvermogen tussen lastige en moeilijke kwesties.
Welnu, ik heb u de kaart niet kunnen geven om de doodeenvoudige reden dat ik hem niet meer in mijn bezit heb.’
Latour deed zijn mond open, niet wetend wat hij het eerst moest zeggen, maar de Bisschop was nog niet uitgesproken. ‘Ik heb de papieren teruggegeven aan de kapitein.’
Latour liet zich plat achterover vallen en veegde verbijsterd met zijn hand over zijn gezicht. Sluierwolken renden naar het oosten op de vlucht voor grijze regenrijke massa's. Hij kwam wat overeind, steunde op zijn onderarmen en breidde in een hulpeloos gebaar zijn handen uit.
‘Waarom, Bisschop?’
‘Ik weet het zelf niet, vanwege een of ander gevoel voor fatsoen, vermoed ik.’
‘Fatsoen, toe maar,’ blies Latour. ‘Waar zijn we hier?’
‘Kijk eens hier, luitenant. Deze officier had een zware tijd achter de rug. Sinds augustus op de terugtocht. Een beenwond die niet genezen wil. Vermoeidheid, chronische vermoeidheid. En heimwee, ik kan het me voorstellen. Kent u Beieren? Het is er mooi, zuiver, zou ik zeggen.’
Latour voelde de neiging opkomen om de man op zijn gezicht te slaan.
Maar de Bisschop corrigeerde zichzelf.
‘Ik dwaal weer af. Wel, tijdens het uitvoeren van de meest simpele taak van zijn leven wordt deze man gesnapt door een stelletje militaire nietskunners. Zijn chauffeur komt op nogal akelige wijze aan zijn einde, zelf maakt hij een flinke smak.
Een hardhandige ondervraging - u kunt zich dat zeker indenken - kan dan ineens te veel zijn voor zo'n persoon. Hij brak als het ware onder de handen van Huib. Huib vond een
| |
| |
aantal papieren, waaronder een kaart, op het lichaam van de kapitein. Hij probeerde mij ervan te overtuigen dat het een uitermate belangrijk document voor de geallieerden kon zijn. Maar ik geloofde het niet zo. Een summiere landkaart, met wat cirkeltjes en vierhoekjes erop getekend met potlood, en een rijtje nietszeggende getallen.
Ik gaf de papieren aan de Duitser terug, als een soort van troost. Het leek te helpen...’
‘Jij godvergeten zelfverzekerde hufter.’
Latour kwam nu helemaal overeind en bonkte in machteloze woede met zijn vuisten op de grond.
‘Waarom matigen jullie klotepriesters je alle kennis van de hele vervloekte wereld aan? Wat zou je ervan zeggen wanneer de cirkeltjes infanteriedivisies voorstellen, en die vierhoekjes ondersteunende artillerie, of nog erger, tankbrigades? Waarom zou de eerste de beste eendenstroper niet meer verstand van militaire kaarten kunnen hebben dan een geleerde blaaskaak in vrouwenkleren?’
Latour schreeuwde zijn frustratie harder uit dan hij zich realiseerde. Al dagen lag hij nu in de modder, met een of andere koorts onder zijn leden die hem bang maakte voor zijn eigen lijf, omdat deze priester, ijdel op het verkeerde moment, zijn gelijk doorgedreven had.
‘Rustig, luitenant,’ maande de Bisschop, knikkend naar d'n Pie.
Deze hield Latour intensief in de gaten; zijn hand streelde de kolf van zijn stengun.
‘Misschien heeft u het bij het rechte eind,’ zei de Bisschop. ‘Misschien is de kaart inderdaad belangrijk. Maar één ding moet u toch onmiddellijk uit uw hoofd zetten. U gaat de officier niet onderzoeken. Er is een kans dat hij de papieren nog heeft omdat hij verwacht te kunnen ontsnappen, ook al heeft hij tijd genoeg gehad om het materiaal te vernietigen. U blijft echter van hem af. De situatie is op het ogenblik veel te explosief.’
‘Maar...’ Latour maakte pas een begin aan de eerste van zijn vele tegenwerpingen, maar de Bisschop herhaalde met een dreigende wijsvinger opgeheven:
‘U blijft van hem af. Zo niet, dan laat ik d'n Pie op u schieten.’
| |
| |
Op dat moment passeerde wederom een Duitse colonne, ditmaal bestaande uit een tweetal Schiitzenpanzerwagen die elk een 75-mm-kanon voorttrokken. De soldaten die op de banken van de voertuigen zaten, zongen om het hardst om de ratelende rupsbanden te overstemmen.
Toen de schemering gevallen was, joeg d'n Pie de troep voort naar de boerderij van de gebroeders Bergman. De eerste kilometer bood de bodemgordel langs het acces voldoende dekking, daarna moest een hoog tempo de kans op ontdekking zo klein mogelijk houden. De meeste mannen waren dan ook de uitputting nabij toen de boerderij bereikt werd.
Deze bestond uit een klein woonhuis, de schuren er aansluitend achter gebouwd. Toen ze het erf betraden, kwam een oude hond uit een van de stallen, rammelend met zijn ketting. Hij blafte merkwaardigerwijs niet.
Lou commandeerde de gevangenen de koeienschuur in die leegstond. Vrijwel iedereen liet zich in het hooi vallen en wachtte totdat het zwoegen van de borstkas verminderde, alvorens het zich gemakkelijk te maken.
D'n Pie en Wijngaards stapten naar buiten om met de broers Bergman te gaan praten.
Even later keerden ze terug, vergezeld door een lange man die een grove jas over zijn nachtkleding droeg. D'n Pie stelde hem met een nors gezicht voor aan de Bisschop. Toen voegde hij eraan toe:
‘Ik zei het al: Jan Bergman is een kwaaie. Hij wil ons hier nie' hebben.’
De boer liet zich niet uit het veld slaan, maar keek de priester met rustige ogen aan.
‘Wat zijn de moeilijkheden, Bergman?’ vroeg deze op opgewekte toon.
‘Uw moeilijkheden zijn niet de mijne,’ preciseerde de boer gemelijk.
D'n Pie had haast.
‘De gebroeders zegge da' de Moffen vandaag al twee keer zijn komme controleren. Denkelijk zijn ze op zoek naar Amerikaanse soldaten.’
‘Ach, is dat zo, Bergman?’ zei de Bisschop.
| |
| |
Deze knikte, zei toen:
‘Ze kunnen nog een keer terugkomen, ze kunnen ook niet terugkomen, wie zal het zeggen?’
Hij keek de schuur rond alsof hij de koppen telde; zijn blik rustte wat langer op een van de NSB'ers. Maar geen van beiden gaf blijk van herkenning.
‘Wanneer zijn ze voor het laatst geweest?’ vroeg de Bisschop verder.
‘Zo tegen vieren. Een patrouille van vijf man. Daarna zijn ze richting Meijel vertrokken, daar zullen ze nog wel zitten.’
‘Ik geleuf u nie'!’ zei Wijngaards luid. ‘Ik geleuf 'm gewoonweg nie', Bisschop. Ik ken de Bergmannen, ze zitten op elke cent. Zij zijn gewoon bang dat we hun geld gaan kosten.’
Jan Bergman verwaardigde zich geen reactie.
‘Het maakt nie' uit.’ Er klonk triestheid in de stem van d'n Pie. ‘Het maakt gewoon niks uit.’
Hij keek de Bisschop aan en herhaalde:
‘Het maakt nie' uit ofie liegt of nie'. We kunnen geen risico nemen, Bisschop. Als de Moffen terugkomme, zijn we de sigaar.’
‘Wij ook,’ vulde Bergman aan.
De Bisschop streek gewoontegetrouw met een hand langs zijn keel en staarde de boer indringend aan. Hij leek diens ironie te wantrouwen.
‘We vertrekken,’ zei hij toen, beslist. ‘Wees maar gerust, Jan, angst is geen schande. We hebben allemaal angst. Het is geen misdaad om angst uit de weg te gaan.’
De lange man gaf geen krimp. Hij zette de kraag van zijn jas omhoog en groef zijn handen weer diep in de zakken. Toen hij het te lang vond duren, begon hij er zelf mee:
‘Wat is nu verder de bedoeling?’
‘De bedoeling is dat we je voorraadkamer leegvreten,’ siste Wijngaards woedend, ‘en dat we er dan tussenuit gaan.’
‘Dan ben je vlug vertrokken,’ antwoordde Bergman. ‘D'r ligt nog een ham van koud twee pond, dat is alles. Soldaten, of 't nou Moffen of Amerikanen zijn, vragen niet van wie het eten is.’
‘Da' liegtie ook weer,’ brulde Wijngaards. Maar de Bisschop hief bezwerend zijn hand op.
‘Het is goed, Huib. Ik heb al een besluit genomen. We blij- | |
| |
ven hier tot de zonsopgang, dan vertrekken we. Pie heeft immers gelijk, we kunnen ons het risico van hier blijven niet veroorloven. Daarmee is alles gezegd.’
De boer knikte instemmend, draaide zich om en verliet de stal, zonder nog een woord te zeggen.
De mannen groepten bij elkaar, behalve Lou die boven de gevangenen torende, de mitrailleur over zijn gekruiste armen.
De teleurstelling was voelbaar.
‘Hij liegt, die vuile Bergman,’ zei Wijngaards nog een keer. ‘Begrijp het nou, ouwe,’ antwoordde d'n Pie. ‘Het is de slimmigheid van Bergman. Hij vertelt alleen dat er Moffen zijn geweest en laat de beslissing verder aan ons over. Of 't nou waar is of nie', we moeten hier weg, en wel zo vlug mogelijk.’
‘Waar kunnen we van hieruit heen, Pie?’ vroeg de Bisschop. ‘Kunnen we naar Deurne?’
D'n Pie grinnikte bitter.
‘Dat ligt aan wat u wilt, Bisschop. De Duitse linie bezichtigen? Deurne halen we nooit. Bovendien, hoe dichter we het front naderen, hoe beter onze Moffen hun kameraden gaan ruiken; dan houden we ze niet meer kort.’
‘Nee, dat is geen oplossing,’ zei de Bisschop traag. ‘Wat dan wel?’
‘We zitten klem hier, zo zie ik het,’ zei d'n Pie. ‘Zeker als we hier tot morgenvroeg blijven, kunnen we niet verder. Maar ook als we in het donker verder gaan, zou ik nie' weten waar naar toe.’
‘Terug?’ vroeg de Bisschop.
De stilte duurde lang.
‘Godnondedju,’ zei Wijngaards toen, ‘godnakende...’
‘We kunnen niet met dertig krijgsgevangenen van hot naar haar blijven trekken,’ verduidelijkte de priester, onnodig. ‘Het kamp in de Peel is ongerieflijk, maar veilig. Het is de beste plek voor ons. Tenzij iemand een beter idee heeft?’
Niemand ging hierop in. De teleurstelling verbood ieder nieuw initiatief.
‘Goed, morgenochtend met zonsopgang vertrekken we. En nog één ding: geen woord tegen de gevangenen.’
Hij trok zijn wollen vest uit waardoor hij de witte boord en
| |
| |
het zwarte hemd van zijn priestertenue onthulde. Latour verwachtte dat hij voor zou gaan in het gebed, maar de man zocht een plek met goed stro uit, ging liggen en drapeerde zijn vest over zich heen. Hij leek op hetzelfde ogenblik in slaap te vallen.
Latour ging dieper de stal in, zo ver mogelijk weg van de gevangenen die dicht tegen elkaar aan kropen omdat ze dat zo gewend waren geraakt tijdens hun verblijf in de vochtige barakken van het Peelkamp.
Hj deed zijn schoenen en sokken uit en propte hooi in de natte neuzen. Terwijl hij zijn parka uittrok, trof hem een verblindende slag in de basis van zijn hersenen.
Hij stootte zijn helm af en viel voorover in het stro, terwijl hij zijn hoofd radeloos met twee handen omknelde.
Het ging boven pijn uit. Het absorbeerde zijn wil volledig. Het was niets. Hij kon zelfs niet denken, mompelen: Ik wou dat het overging. Hij lag daar met zijn knieën in de foetale houding tegen zijn kin opgetrokken te wachten totdat hij uit elkaar viel in een diepe dromeloze slaap.
De beul had onbedoeld de karakters van de krijgsgevangenen het diepst doorwroet. Lou had voorgesteld de Peel op een andere plek weer binnen te gaan dan waar ze het acces betreden hadden. De reden lag voor de hand: net als op de heenweg zou het moeras de Duitse soldaten in toom houden op het moment dat hun duidelijk werd dat ze teruggeleid werden naar die bizarre zandduin midden in het verraderlijke water. Maar daarvoor moesten ze eerst de Peel weer ingelokt worden.
Op het moment dat het leek te lukken - ze waren in ieder geval al een half uur gaans van de vaste weg gevorderd en het moeras omgaf hen weer tot aan de horizon - sprong de Hauptmann opeens weg uit de colonne en rende recht de Peel in.
Het had iets komieks in al zijn wanhoop. De officier probeerde zijn beenwond te negeren en de eerste twintig meter lukte hem dat goed. Daarna begon hij te hinken waardoor hij de controle over zijn passen verloor; zijn slechte been bleef achter een rietpol hangen en hij sloeg voorover in een poel. Het water spatte in een hoge boog op en de man was alweer overeind voordat de laatste druppels teruggevallen
| |
| |
waren. Hij rende zo goed en zo kwaad als het ging door, zwaaiend met zijn armen om zijn evenwicht te behouden. Zijn lange jas, kletsnat nu, zwabberde om zijn benen en met het losrakende verband om zijn hoofd leek hij op een vogelverschrikker.
De KP'ers keken de vluchtende Duitser rustig na. Toen de man voor de tweede maal viel, zette Lou de zware mitrailleur op de driepoot op. Hij ontgrendelde, legde de patroonband recht en wachtte totdat de kapitein weer overeind stond.
De gevangenen hielden zich kalm. De dreiging van de stengun van d'n Pie en van Wijngaards' buks was eigenlijk niet nodig. Iedereen wist wat er gebeuren ging, de rennende man incluis.
Bij de eerste korte vuurstoot die miste, begon hij te zigzaggen.
Lou had zijn wapen nu genoeg getest; de tweede maal trok hij de mitrailleur in een brede beweging heen en weer, zijn wijsvinger aan de trekker houdend.
De kapitein was op nauwelijks honderd meter toen hij dodelijk getroffen werd. Zijn lichaam draaide in een schroef gestrekt door de lucht en viel toen plat neer. De klap waarmee het het wateroppervlak raakte, was duidelijk hoorbaar op de plek waar de colonne stond.
Lou legde zijn vlakke hand op de loop van de mitrailleur, trok toen schielijk terug omdat hij zich bijna verbrandde.
De Bisschop stond met zijn handen op zijn rug naast Latour; hij staarde naar het poeltje waar de neuzen van zijn schoenen in verdwenen - waardoor zijn ironische glimlach niet zichtbaar was.
‘Luitenant,’ zei hij zacht. ‘Denkt u aan uw belangrijke papieren?’
Net zoals zovele keren eerder in de afgelopen drie dagen voelde Latour zijn woede opgolven tegen deze onbevattelijke priester.
Maar hij had geen tijd. Op honderd meter afstand werd het lijk onherroepelijk naar de bodem van het moeras gezogen en het bundeltje papieren dat met de officier zou verdwijnen, had voor Latour een grotere betekenis dan het gevaar om zelf prooi van de modder te worden.
| |
| |
Hij stootte een kreet uit die hij zelf niet bemerkte. Net zo min zag hij het sarcastisch gegrinnik van de drie KP'ers die bijzonder gebaat waren met deze uiting van wanhoop bij de erkende beroepskracht van het gezelschap.
Latour rende over het water. Hij wist niets van de kramp in zijn nek, van de scheurende sensatie in zijn longen, de koorts, de angst in zijn kop. Hij sprong van rietpol naar rietpol om het lichaam te bereiken voordat het in de modder verzonk - zoals dat van de Romeinse centurion met zijn gouden helm, eeuwen her, wiens graf ongewild was geschonden door een paar turfstekers die in hun verbijstering de legende lieten ontstaan van de dwalende ridder die zelfs nooit begraven was gewéest.
Het torso van de Duitse kapitein stak nog boven het zuigende water uit. Hij lag op zijn buik, een viertal kogelinslagen als nette rode putjes in een rechte lijn over zijn rug. Latour trok en sjorde om het lichaam te keren. Hij kon niet voldoende kracht zetten door het gemis aan vaste grond onder zijn voeten en moest zich verscheidene malen verplaatsen totdat de rietwortels hem wensten te dragen.
Nu gaf de dode mee en liet zich op zijn rug wentelen.
Het beeld van een gezicht dat aangevreten door kogels, van de schedel wegviel, drong zich misselijkmakend aan Latour op. Maar het hoofd van de Duitser was gaaf gebleven. Het beetje bloed op het voorhoofd was donker, roodblauw, en afkomstig van de oude wond.
Zijn borstkas was daarentegen een roodschuimende brij waar de uitbrekende mitrailleurkogels ribben, borstbeen en longweefsel met de kleren vermaald hadden.
Plotseling schoot het lijk een eind verder naar beneden en Latour die zich zijn buit zag ontgaan, raakte in paniek. Hij wilde de Duitser onder diens oksels grijpen om hem tegen te houden, maar hierdoor verdween het steunpunt onder zijn linkervoet die nu vlug door de modder opgezogen werd. Latour trapte alsof hij het bijtende moeras wilde afweren, en kwam weer vrij.
Hij herkreeg enigszins zijn kalmte, hurkte neer in de plas en voelde met zijn hand in de kleren van de dode. Zijn vingers vonden papieren onder de uniformtuniek op de rechterborst. Hij trok zijn hand terug die tot aan de pols onder het
| |
| |
bloed zat, en veegde de bundel schoon aan de schouder van de soldatenjas van de officier.
Hij herkende de kaart van de beschrijvingen; een van de zware kogels had met macabere precisie de linkerbovenhoek afgescheurd en het briefhoofd van het Oberkommando der deutschen Wehrmacht oneerbiedig vernietigd. Voor het overige was de kaart gaaf gebleven.
Latour rechtte kreunend zijn rug en stopte de papieren in de borstzak van zijn uniformjasje. Hij veegde het bloed en de stukjes weefsel van zijn handen; onderwijl zette hij zijn voet op het blonde hoofd van de dode totdat het verdween in het borrelende water.
|
|