| |
| |
| |
15
Diezelfde avond kreeg Latour zijn fatale koortsaanval.
Misschien was het opzet geweest van de communist in de Treebeekse boerderij; hoe dan ook had Latour de tuberkelbacterieën binnengekregen via de besmette hals van zijn eigen heupflacon. Ongelukkigerwijs kreeg een groot aantal microben de kans de slijmbarrière in Latours luchtpijp te passeren om in de cellen van het longweefsel een goede voedingsbodem te vinden. Aan de ontstekingsreactie die op de weefselbeschadigingen volgde en die de eerste aanval van duizelingen in Schuurmans werkkamer had veroorzaakt, kon Latour niet overlijden. Zijn lichaam zou mettertijd de microben geïsoleerd hebben in een verkaasde haard in de long. Hooguit waren lymfeklieren in de buurt ontstoken, maar de koorts, zelfs de pijn in zijn borstkas had met enige rust kunnen verdwijnen totdat een paar jaren later het dan ontdekte wondermiddel streptomycine hem definitief van zijn tuberculose genezen zou hebben.
Latours verslechterde conditie, zijn chronisch drankgebruik en de verwaarlozing van zijn voeding ondergroeven echter een tweede barrière in zijn lichaam en bacteriën drongen de bloedbaan binnen.
Zelfs dit had niet fataal hoeven te zijn: het lag echter niet in Latours aard om aan zichzelf toe te geven dat zijn gesteldheid verre van optimaal was. Hoe zieker hij zich immers voelde, des te dwangmatiger zocht hij activiteiten op om vervolgens zijn zwakte te vergeten met meer drank.
En dan wilde hij per se de in zijn ogen falende structuur van het Militair Gezag zo ver mogelijk achter zich laten. Daardoor nam hij de missie naar de Peel aan, zijn aangetaste long negerend.
De Peel bracht Latour de vochtigheid en de kou, alsmede de voortschrijdende ondervoeding. En de bacteriën drongen verder door, veroorzaakten tenslotte bij de hersenbasis een ontsteking van de vliezen. De hallicunaties, de nekkramp,
| |
| |
het braken waren even zovele signalen van Latours radeloze lichaam dat niets anders kon dan waarschuwen voor de naderende dood.
En juist op het ogenblik dat Latour, nog onbewust, begon toe te geven aan zijn ziekte, moesten de krijgsgevangenen naar Meijel gebracht worden. De geforceerde mars door de moerassen liet de bijl vallen.
Latour klapte bewusteloos op de grond toen de colonne weer de zandduin betrad. Hem ontging de machteloze aanval van Thieuke die tijdens hun afwezigheid het hele kamp was gaan beschouwen als domein voor zijn rites. De Bisschop liet de jongen slaan totdat hij eindelijk afliet van zijn krankzinnige weerstand.
Ook merkte Latour niet hoe de beide Italiaanse bewakers, die de uitputting van de Duitse soldaten bespeurden en die dol geworden in het rond hakten met hun ijzeren staven, door de KP'ers uit hun commando ontzet moesten worden en daarop, toen ze nog driester werden, ruggelings tegen de boom op de open plek in het kamp gebonden werden.
Hij werd door Lou van de grond opgetild en in de plaggenhut van de Bisschop op diens veldbed gedeponeerd. Op dat moment begrepen de KP-mannen Latours noodlot nog niet. Zij zagen slechts een buitenstaander die, eigenlijk volgens hun verwachting, de barre omstandigheden in de Peel niet bleek aan te kunnen. Latours ineenstorting bevestigde hun gevoel voor eigenwaarde en dat was hun aangenaam. Met tegenzin volgde Lou het bevel van de Bisschop op om voor de zieke een krachtige bouillon van een van Thieukes konijnen te trekken.
Het was niet zozeer dat de Bisschop de symptomen van hersenvliesontsteking herkende. Dit was ook niet nodig. Zijn medische intuïtie, opgedaan in de praktijk van zijn werk te midden van de inwoners van de Peelgehuchten, gaf hem in dat het met de luitenant afliep. De oorzaak hiervan interesseerde hem niet, hij had toch geen enkel middel om Latour te redden. Hij kon er alleen maar voor zorgen dat de dood draaglijk was.
Latours bewusteloosheid was overgegaan in een koortsige slaap.
Hij droomde dat hij in het bed op Wijngaards' zolder lag ter- | |
| |
wijl Lieske, gekleed in haar witte onderjurk, schrijlings op zijn benen zat. In zijn droom sliep hij in, maar hij werd weer wakker doordat zijn keel brandde.
‘Ik heb dorst, Lieske,’ zei hij klaaglijk.
Ze giechelde en draaide een haarlok op rond haar vingers. Toen kroop ze over zijn buik naderbij.
‘Toe, drink,’ zei ze met haar mond boven zijn hoofd.
Hij zag haar naakte borst voor zich, de tepel lang en donker, als van rubber. Ze rekte haar bovenlichaam zodat haar tepel tussen zijn verdorde lippen schoof.
Hij proefde metaal in zijn mond, de tepel werd de loop van zijn eigen pistool en een onbekende man met een vaag bekende stem zei, op verre afstand:
‘Wil je je hersenen eens zien, Latour? Wil je ze niet eens op je hand voelen?’
Hij wilde ‘Nee’ schreeuwen, maar de loop stak diep in zijn keel en hij kokhalsde.
Toen schrok hij wakker en de Bisschop probeerde hem soep te voeren met een verbogen ijzeren lepel.
Latour wilde zijn hoofd heen en weer schudden, nog steeds gevangen in de paniek van zijn droom; maar de Bisschop had hem stevig bij zijn kin vast en dwong hem te slikken.
‘Eet, luitenant,’ zei hij, een nieuwe lepelvol aanreikend. ‘U moet op krachten trachten te komen.’
Maar Latour voelde de walging dik op zijn tong, kokhalsde opnieuw en gaf bijna over. Hij slikte het zuur weg, accepteerde nog een paar lepels bouillon, maar pakte toen de hand van de Bisschop vast.
‘Toch genoeg gehad?’ vroeg deze en zette de kom op het tafeltje. ‘Misschien lust u zo meteen nog wat. Hoe voelt u zich, heeft u het koud?’
Ja, dacht Latour. Ik heb het koud. Ik heb het koud ondanks de deken die ze over me heen gelegd hebben en die me doet zweten. Ik heb het koud omdat ze mijn schoenen niet uitgetrokken hebben. Ik heb het koud omdat ik godverdomme niet meer weet hoe ik warmte moet voelen.
Hij lag plat op zijn rug. De papieren in zijn borstzak knisperden bij iedere ademhaling. De Colt in de heupholster drukte tegen zijn onderarm. Met zijn jas en zijn schoenen was hij bijna compleet.
| |
| |
‘Waar is mijn helm?’ vroeg hij ongerust.
‘Begrijp ik u goed? U wilt uw helm?’
‘Mijn helm,’ herhaalde Latour ongedurig.
De Bisschop stond op, rommelde door de hut en kwam terug met de stalen pot die hij Latour toonde.
‘Ik leg hem hier naast het bed op de grond,’ zei hij, maar Latour sliep opnieuw.
Onder zijn voeten was niets. Hij bewoog ze, tastte ermee om zich heen. Keek toen voorzichtig naar beneden. Niets.
Hij hield zijn lichaam voor de zekerheid bewegingloos, stijf gestrekt en probeerde uit te vinden waar hij was.
Toen merkte hij de hoge fluittoon op, voelde het parachuteharnas aan zijn ribben trekken en hij besefte dat hij midden in een sprong was. De felle wind sneed zijn adem af en hij hoestte een paar maal hevig voordat het beter ging.
Hij viel door, zag de aarde onder zich opkleuren en zette zich schrap voor de botsing. Op hetzelfde moment stond hij op de grond, keek toe hoe zijn eigen lichaam aan de parachute neerviel, en zag tot zijn verbijstering hoe hij met een gigantische ruk omhooggeslingerd werd.
Er trad nu een tweedeling in zijn waarneming op: hangend in de lucht zag hij de grond snel naderen, dan volgde weer de ruk aan de touwen van het valscherm en de aarde was weer ver weg; tegelijkertijd stond hij met zijn handen in zijn broekzakken op de vertrouwde bodem toe te kijken hoe zijn lichaam in de lucht stuiterde alsof het niet mocht neerdalen. Opeens schoot het harnas los en hij zag zichzelf met een harde slag neervallen in de hei. Zijn aangezicht was verdoofd. Hij betastte de botten om na te gaan of er door de val iets gebroken was. Toen liep hij op het stilliggende lichaam, zijn eigen lichaam, toe.
Hij was niet angstig toen hij bij het corpus neerknielde. Maar een konijn dichtbij werd opgeschrikt en hupte weg, zijn darmen achter zich aanslepend.
Opnieuw drukte hij zijn vingers tegen zijn jukbeenderen en de knobbels in zijn neus en nu werd hij nerveus. Met kloppende keel nam hij het lichaam bij de schouder en draaide het om.
De stijve rechterarm zwenkte door de lucht en hij bukte zich om de onbedoelde slag van de hand te ontwijken. Daardoor
| |
| |
keek hij niet meteen naar het gezicht; en daardoor miste hij de gelegenheid om de man te herkennen voordat het masker van de huid en de spieren van de kale beenderen wegviel. De oogbollen in de schedel lichtten op en hij merkte dat hij nu weer in zijn gevallen en gebroken lijf huisde.
Hij keek in het gelaat van de honderdman met zijn gouden helm en hij wilde hem om hulp vragen. Maar hij kon geen woord uitbrengen en het was de centurion die sprak, terwijl hij langzaam over de lange haren van zijn baard streelde:
‘Luitenant Latour, Cees Latour, is het nie'? Hedde-gij soms mijn dochter gezien?’
Latour kon niet antwoorden en voor een ogenblik was er niets anders te horen dan het klappend geluid van de brede leren franjes aan het uniform van de centurion, die bewogen op de wind.
De oude man met zijn vriendelijke gezicht plaatste zijn hand op Latours hoofd en drukte hem naar beneden. En Latour had geen kracht in zijn kapotte lijf. Hij voelde zich dieper de aarde inschuiven. De modder drong in zijn mond en in zijn neusgaten, smaakloos, geurloos, en de bruinige drab vulde zijn volledige gezichtsveld in. Hij gaf op, accepteerde dat het voor hem afgelopen was en sprak uit, tegen niemand in het bijzonder, wat hem als eerste te binnen schoot:
‘Wanneer de militaire geest de oorlog totaal doordringt, is er werkelijk sprake van morele grootheid van het leger.’
Hij deed zijn ogen open en zag de Bisschop die naar hem glimlachte.
‘U schreeuwde, luitenant. Maar nu is het over?’
Ik droomde, dacht Latour, ik heb alleen maar gedroomd dat ik doodging.
De Bisschop hield een kroes aan zijn lippen.
‘Drink,’ zei hij met aandrang in zijn stem.
Latour dronk. Het water smaakte bitter, alsof het al lang in de kroes gestaan had, maar het was een verkoeling voor zijn brandende keel.
Hij knikte dat hij genoeg had, en liet een paar vingers onder zijn parka glijden, op zoek naar de kaart in zijn borstzakje. De papieren waren er nog.
‘Ik moet gaan,’ zei hij, gehaast.
| |
| |
Hij wilde overeind komen, maar de Bisschop hield hem tegen.
‘U kunt nergens naar toe, nu.’
‘Waarom niet?’ vroeg Latour op agressieve toon.
‘Het... het is nacht. U heeft lang geslapen. Als u nu vertrekt verdrinkt u in het moeras. U moet wachten totdat het licht wordt.’
‘Goed,’ zei Latour gerustgesteld. ‘Ik zal wachten tot de schemering.
Maar dan vertrek ik onmiddellijk,’ liet hij er waarschuwend op volgen.
‘Maar natuurlijk,’ zei de Bisschop.
‘Ik wil dat d'n Pie mij wegbrengt. Die weet tenminste waar hij mee bezig is. Wijngaards laat me recht in de handen van de Duitsers lopen, zo stom is-ie. Denkt alleen maar aan zijn dochter, die verdomde slet. Kent u haar?’
‘Nee,’ zei de Bisschop.
‘Dat doet er ook niet toe. Ik vertrek morgenochtend.’
‘Natuurlijk.’
Latour streek met zijn hand over zijn ogen. Hij had het idee dat hij het merendeel van zijn spierfuncties niet meer kon uitoefenen; de vingerbewegingen van één hand, het knipperen met zijn oogleden, en het spreken, moeizaam, dat was alles wat hem gelaten was. Zijn lichaam was een plank. Achterhoofd, rug, buik, penis, benen, hij wist dat al deze delen er waren, maar hij had er geen gevoel in. Een golf van warmte steeg in hem op en het zweet prikte onder zijn haar. ‘Ik heb gedroomd,’ zei hij, zich dwingend om rustig te blijven. ‘Ik citeerde Von Clausewitz in mijn slaap. Vreemd, ik was helemaal vergeten dat ik hem ooit bestudeerd heb.’
‘Wat citeerde u dan?’ vroeg de Bisschop die niets voorbij wilde laten gaan dat Latours aandacht kon afleiden.
‘Zijn opvatting over de morele grootheid van een leger. Over het genie van de veldheer, en over de deugdzaamheid van het leger.’
‘Dat is ongetwijfeld een grote gedachte in uw wereld?’ merkte de Bisschop met onopzettelijk cynisme op.
‘Dat een veldheer geniaal moet zijn, is voor mij altijd wezenlijk geweest,’ antwoordde Latour die zich in een flits voorstelde hoe zijn onwerkelijke bataljon door de Peel trok, zwijgzaam en vastbesloten.
| |
| |
‘Mij valt de deugdzaamheid op, dat is nu eenmaal mijn fascinatie,’ zei de Bisschop. ‘Wat verstaat u onder de deugdzaamheid?
En, als er een deugd is, is er meteen een zonde. Wat is een militaire zonde, luitenant?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Latour; hij wenste nog een slok water, maar hij kwam er niet toe de Bisschop te vragen. ‘Ik sta zeer argwanend tegenover de deugd, dat heb ik u al eens uitgelegd,’ zei de Bisschop. ‘De deugd eist waarheid op, terwijl ze niet meer dan een geloof, een aanname is, op een bepaald tijdstip geformuleerd door groeperingen die op zoek zijn naar een leidraad.
De deugd plaatst zich boven het leven.
Neem nou...’ hij reikte naar achteren en nam het boek met de groene leren kaft in zijn hand, ‘...neem nou de Franse Revolutie. Het Schrikbewind stuurde duizenden mannen en vrouwen naar het schavot in het belang van de nieuwe Republiek.’
Hij sloeg het boek open en las een moment.
‘Robespierre stelde dat in het systeem van de Franse Revolutie politiek onaanvaardbaar is wat immoreel is. Nergens echter definieert hij de moraal van de revolutionaire gedachte. Hij heeft het uitsluitend over die magische deugd die zoveel tot stand heeft gebracht in het oude Griekenland, in Rome. Dat is alles.
Zo werkt immers het systeem van de macht dat Robespierre uitstekend begrepen had: benoem datgene wat verkeerd is, maar doe geen uitspraak over de werking van de moraal. Men zou het met je oneens kunnen zijn. Eis echter de deugd op aan jouw kant, en je kunt een koningshoofd onder de guillotine leggen.’
Hij klapte het boek dicht en legde het weg.
‘Begrijpt u het nu, luitenant? Ik heb in dit kamp de deugd aan mijn zij en ik spijker dus de hand van een Duitser vast.’
‘Von Clausewitz doelde eerder op de discipline,’ mompelde Latour die zich steeds meer van het geschrift herinnerde dat de oorlog beschreef als een tinnen spel, gespeeld door hoofse heren met een bepoederde pruik.
Toen viel hij weer in slaap. De Bisschop hoorde de regelmaat in de ademhaling en knikte tegen zichzelf. Hij nam een
| |
| |
doek en depte de zweetdruppels van Latours voorhoofd en slapen. Vervolgens gooide hij het water uit de kroes over de doek en koelde de huid op de rode plekken. Hij duwde de deken vast onder Latours kin en legde de doek op zijn voorhoofd.
De deur van de plaggenhut werd opengeduwd en d'n Pie kwam binnen, terwijl hij zich met kruiselingse armen warm sloeg. De damp steeg uit zijn schipperstrui. De Bisschop gebaarde met een wijsvinger gestrekt tegen zijn getuite lippen dat hij stil moest zijn.
D'n Pie kwam voorzichtig dichterbij.
‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg hij benepen.
‘Slechter,’ antwoordde de Bisschop.
‘Legt-ie het af?’
‘Ik denk het wel. Ik zou niet weten wat dit nog kan tegengaan.’
‘Godverdomme,’ zei d'n Pie langzaam.
‘Dat kun je wel zeggen,’ vond de Bisschop. ‘Wil je een borrel?’
‘Daar zeg ik geen nee op,’ antwoordde d'n Pie, verlegen trekkend aan zijn dikke snor. Hij ging op een ruwhouten krukje zitten en stroopte de kappen van zijn lieslaarzen naar beneden.
De Bisschop zette hem een glaasje jenever voor. D'n Pie krabde in een wenkbrauw, liet toen alle beheersing varen en sloeg de alcohol in één keer naar binnen.
‘Ah, dat lucht op, zei de weduwe en ze liet een scheet. Neem me nie' kwalijk, Bisschop.’
‘Neem er nog eentje, Pie.’
‘Als ik zo vrij mag zijn,’ zei d'n Pie en bediende zichzelf.
‘Hoe is het in de barakken?’ vroeg de Bisschop.
‘Nu rustig,’ antwoordde de man met het boksersgezicht. ‘De Italianen hebben goe' op hun flikker gehad, en da' heeft de gemoederen gesust, zogezegd. Maar er broeit iets, da' kunde-ge goe' merken. Het front is te dicht bij. Onze Moffen geloven da't nog maar een kwestie van uren is en ze zijn weer op weg naar die Heimat.’
‘Hoe is het overigens gesteld aan het front, weet je dat?’
D'n Pie knikte.
‘Zo ongeveer. Vanavond is Piet Kierkels - da's een neef van
| |
| |
Huib - uit Deurne overgekomme. Hij heeft wat eieren meegenomen. Als u er zo eentje belieft?
Enfin, Piet zegt da' de Moffen bij Meijel vastzitten. Er is een complete divisie Schotten van Tilburg komme jakkeren en die hebben bij Asten stelling genomen. De Moffen hebben er artillerie opgezet, natuurlijk - ge kunt 't buiten goe' horen - maar zolang de Schotten blijven zitten, kunnen ze nie' verder.’
‘Dat is dan tenminste iets,’ zei de Bisschop.
‘'t Is maar hoe ge 't beziet,’ meende d'n Pie. ‘We vreten op z'n laatst overmorgen de laatste aardappel op. Zolang de Moffen aan de overkant van het kanaal zitten, zullen we honger moeten lijden.’
‘Misschien valt het nog mee, als de geallieerden een tegenaanval ondernemen.’
‘Ik help het u hopen,’ zuchtte d'n Pie en dronk zijn tweede glas leeg. Hij likte zorgvuldig zijn snorharen schoon.
Latour kreunde in zijn slaap en de Bisschop veegde opnieuw zijn voorhoofd droog.
D'n Pie die zich niet op zijn gemak voelde in de aanwezigheid van de zieke, zette zijn glaasje terug op de tafel en stond haastig op.
‘Nou, ik stap maar weer eens op. Bedankt voor de neut, Bisschop.’
De windvlaag door de kier van de deur liet een olielamp omvallen en de Bisschop draaide zich vlug om om de lamp weer recht te zeggen.
Hierdoor werd Latour wakker.
‘Von Clausewitz bedoelde met de militaire deugd de discipline,’ zei hij.
‘Wat is discipline, luitenant?’ vroeg de priester bijna voorzichtig.
‘De dril,’ zei Latour. ‘Iedere soldaat weet dat hij een sterk lichaam moet hebben en hij zal alles doen om een goede conditie te behouden.’
‘Discipline is dril,’ vatte de Bisschop samen.
‘Nee,’ verbeterde Latour. ‘Discipline is de bereidheid tot dril. En de bereidheid tot gehoorzamen.’
‘De bereidheid tot dril ligt bij de soldaat, bij diegene die de bevelen ontvangt, niet bij diegene die de bevelen geeft?’
| |
| |
‘Zo is het,’ antwoordde Latour tevreden.
‘Wie geeft de bevelen?’
‘De officier.’
‘Officieren zijn niet gedisciplineerd?’
‘Natuurlijk wel,’ zei Latour geagiteerd.
‘Wie geeft dan de hoogste officier bevelen?’
‘Ik weet het niet,’ zei Latour. ‘De natie?’
‘Ik heb nog een vraag, luitenant: welke instantie is disciplinair, de soldaat op zichzelf, als individu; of alle soldaten te zamen, het leger?’
Ik wil dit gesprek niet voeren, dacht Latour. Ik wil hier gewoon liggen, misschien iets drinken, wachten totdat de pijn in mijn hoofd voorbij is, of wat minder wordt. Wat wil die man met zijn onzinnig gevraag? Alle soldaten samen zijn het leger; gehoorzame soldaten vormen een gehoorzaam leger.
Maar de Bisschop was gebrand op Latours antwoord. De enige steun die hij de luitenant nog kon bieden, bestond in hem te leren zien hoe zijn positie was.
En daarom moest Latour spreken.
‘Geef me iets te drinken,’ zei de zieke.
De Bisschop schepte de kroes vol uit een emmer water die naast zijn rookstoel stond, en liet een dun straaltje tussen Latours lippen sijpelen. Deze verslikte zich bijna en kon de hoestaanval niet onderdrukken.
De Bisschop veegde een vlok rood schuim weg uit de mondhoek van de luitenant.
‘Mag u weigeren een bevel op te volgen wanneer al uw kameraden weigeren? Mag u weigeren uw lichaam langer te drillen wanneer de anderen reeds lui op hun rug liggen?’ vroeg de Bisschop haast werktuiglijk.
‘Nee, dat mag u niet. Uw gedisciplineerdheid staat los van die van uw kameraden. U dient een goed soldaat te zijn; ook wanneer alle anderen slecht zijn, is dat voor u nog geen vrijbrief om slecht te zijn. De discipline is wel zeker gelijk aan de deugdzaamheid: beide roepen het individu ter verantwoording. Immers mijn eigen zonde wordt er niet minder kwalijk op wanneer zij door alle mensen begaan wordt.’
Hij zette zijn bril af en veegde de glazen schoon met een pand van zijn vest. Toen drukte hij duim en wijsvinger tegen zijn gesloten oogleden en zei:
| |
| |
‘Begrijp me goed, luitenant. Mijn overtuiging is dat u en ik gedresseerde apen zijn, bang dat we onze oefening verkeerd doen en van de dompteur straf krijgen. Wij vragen niet naar de zin van de oefening; wij weten niet wie er gebaat is met onze uitvoering waar wij zelf zo nauwgezet ons best voor doen. Noch kunnen wij de dompteur onderscheiden in het scherpe licht van de piste. Maar wij nemen wel aan dat hij er is. We zijn immers veel te angstig om te twijfelen.’
Hij zette zijn bril weer op en nam de doek om Latours voorhoofd te wissen.
‘Wij weten zeker dat hij uitsluitend op ons let, niet op de aap naast ons, of op de aap daar weer naast. En wij vrezen de straf zonder de aard ervan te kennen.
We verdienen ook niet beter.’
Hij stak een wijsvinger tussen zijn hals en de priesterboord om zich wat lucht te verschaffen. Latour zuchtte.
‘Wij zijn voorts bezeten van ons eigen kunstje,’ vervolgde de Bisschop even later. ‘De soldaat staat op uit de loopgraaf, chargeert tegen het spervuur in totdat hij zich dood loopt in het prikkeldraad. De revolutionair onderzoekt met uiterste nauwkeurigheid de immorele contrarevolutionaire krachten totdat het zijn beurt is om buiten de deugd gesteld te worden en op een kar naar de guillotine gevoerd te worden. De priester verheft de marteldood der deugdzamen tot heiligheid, ter lastering van de beulen, totdat hij zelf het nut van de kat met de negen staarten meemaakt.
En weet u wat de farce in dit alles is, luitenant?’
De Bisschop glimlachte op zijn oneigenlijke manier.
‘De werkelijke reden misschien, waarom het publiek in het circus om ons kunstje lacht?
Dat wij er steeds van overtuigd zijn dat wij handelen uit onze eigen, vrije wil...’
Maar Latour was iets eerder gestorven.
De volgende ochtend, in de vroege uren van maandag 30 oktober 1944, voerden Duitse troepen met tweeëntwintig tanks, gesteund door infanterie, een tegenaanval uit op de linie van de 15e Schotse divisie ten westen van Liessel.
Het gerichte artillerievuur van de Britten sloeg de aanval af. De verliezen aan Duitse zijde waren zeer ernstig en in de
| |
| |
avond zag de commandant van de 9e Pantserdivisie zich genoodzaakt zijn zware materieel over het Kanaal van Deurne terug te nemen.
Op 31 oktober veroverden de Britten Liessel, ondanks zware beschietingen door de Duitse artillerie. Die nacht werd generaal Silvester van zijn bevel over de ‘Lucky Seventh’ ontheven en de uitgeputte divisie werd afgelost door de Schotten.
Deze trokken over het acces naar Meijel waar de Duitsers een klein bruggehoofd hadden ingeruimd. Het begon wederom te regenen en eens te meer liep het front vast.
Pas tijdens de algehele aanval op de Duitse stellingen aan deze zijde van de Maas, op 14 november 1944, kwam de oostelijke toegangspoort tot de Peel in handen van de geallieerde strijdkrachten.
|
|