| |
| |
| |
10
Latour trok de zware deur achter zich dicht en ademde diep in. De atmosfeer in de afgekeurde kazerne die op last van het Bureau Militair Gezag als gevangenenkamp was ingericht om de Tapijnkazerne voor andere doeleinden vrij te maken, was zo ernstig verzuurd door de uitwaseming van de dichtopeengepakte gevangenen, dat de korte tijd, nodig voor het afleveren van nieuwe arrestanten een tormentatie voor de zinnen betekende.
Het gebouw dat geruime tijd ongebruikt had gelegen en van binnen feitelijk gesloopt was, was ongeschikt als gevangenis. Het glas in de meeste ruiten was verdwenen en vervangen door houten panelen waardoor de ruimtes te donker waren. Toiletten waren er niet en de gevangenen, honderden mannen en vrouwen, moesten hun uitwerpselen zelf in een ton wegbrengen. De stank in het gebouw was sinds de komst van de oktoberregens nog verergerd.
Een voormalig lid van de ondergrondse beweging had het Militair Gezag geattendeerd op de aanwezigheid van de administratie van de NSB op de eerste verdieping van het Rotary-gebouw aan een hoek van het Vrijthof. Hierdoor had men volledige adreslijsten in bezit gekregen die de arrestaties aanmerkelijk bespoedigden.
De vloedgolf van gevangenen die hierop volgde, belastte de kazerne echter nog erger, maar men redeneerde dat het inademen van de geur van de eigen urine slechts het lichte begin was van een lange reeks van strafmaatregelen die de collaborateurs moesten ondergaan.
De tweede stap bestond uit het opleggen van verdierlijking. De ontzegging van de persoonlijke hygiëne werd gevolgd door de brutaliteit die de bewakers toepasten bij incidentele overtredingen; pesterijen haalden tenslotte het laatste restje eigenwaarde van de NSB'ers naar beneden.
Latour had er geen eigenlijk oordeel over. Landverraad bleef in zijn opinie een misdaad zolang het concept van de
| |
| |
natie overeind gehouden werd, zolang dus als er een leger bestond.
Behalve deze constatering voelde hij geen betrokkenheid met het lot van de arrestanten, ondanks de opdracht van majoor Schuurman om op een juiste behandeling van de mensen te blijven toezien.
Ook toen Servé, inmiddels weer hersteld van zijn schouderwond, waarschuwde dat een van de bewakers tijdens de bezetting lid was geweest van de Organisation Todt, had Latour deze informatie niet doorgespeeld.
Hij bracht de arrestanten naar de gevangenis, vulde de formulieren in en trok zich zo vlug mogelijk weer terug.
Het ging niet goed met Latour. De hardheid die de training in Engeland als agent van het Bureau Bijzondere Opdrachten in zijn spieren had teweeggebracht, was langzamerhand verdwenen; zijn alcoholgebruik was wekenlang onmatig geweest en tenslotte had hij geregeld last van kortdurende aanvallen van duizeligheid die hij moest laten volgen door het opgeven van donker gekleurd slijm.
Erger was dat hij het afstompende werk voor de Opsporingsdienst onwaardig vond, maar niet wist hoe hij zijn situatie moest veranderen. Hij had een maal op het punt gestaan een brief te schrijven naar de Nederlandse sectie van het Geallieerde Hoofdkwartier om overplaatsing aan te vragen. Maar anderzijds zat hij vastgebakken aan zijn eigen erkenning van de gezagsstructuur binnen het militaire apparaat en deze maakte Schuurman, die inmiddels Provinciaal Militair Commissaris geworden was sinds Vullinghs naar de staf van het Bureau Militair Gezag overgeheveld was, tot zijn meerdere.
Bovendien zou hij niet in staat geweest zijn de juiste alternatieven aan te geven. Zodat hij de gedachte aan de brief verlaten had.
Om toch hoe dan ook zijn gevoel voor discipline uit te dagen, had hij besloten het drinken eraan te geven en dit wist hij sinds een paar dagen na te komen.
Latour nam de jeep die onverwacht gerepareerd bleek en reed naar het opgegeven adres. Hij had enige moeite om de warwinkel van straatjes te ontcijferen, maar kon het huis tenslotte toch vinden. Het was een lage arbeiderswoning in
| |
| |
een monotone rij waar men zich geen enkele inspanning had getroost om de ineengezakte matheid te verlevendigen met wat groen of een streek verf.
Latour parkeerde de jeep half op het trottoir, zette de motor af en bekeek het pand. In de donkere ruimtes achter de veel te kleine ramen was geen teken van menselijke activiteit te ontdekken.
Hij stapte uit, schoof de holster met de Colt naar een betere plek op zijn rechterheup en belde aan.
De deur ging niet vlug genoeg naar zijn zin open, dus trok hij opnieuw aan de koperen knop. Nu werd onmiddellijk opengedaan en een man posteerde zich wijdbeens en met zijn handen in zijn zij op de drempel om meteen duidelijk te maken dat hij geen inbreuk in zijn domein zou toestaan.
‘Jaja,’ zei hij op ongeduldige toon.
De oude gezagsdrager, dacht Latour vergenoegd.
‘POD Militair Gezag,’ identificeerde hij zich. ‘Jo Franssen?’
De man knikte. Uit het huis klonk een schrille vrouwenstem:
‘We is tao?’
‘Nemes,’ schreeuwde Franssen terug.
Latour haalde een papier uit zijn borstzak en las voor:
‘Jo Franssen, geboren 12 december 1899 te Meerssen, tot... eh... september 1941 agent van politie te Maastricht. Klopt?’
De man reageerde niet.
‘Klopt?’ herhaalde Latour effen.
‘Ja natuurlijk,’ antwoordde Franssen. ‘Het staat daar toch?’
‘We hebben een getuigenverklaring dat u nadat u uit de politiedienst bent gestapt, bij de ondergrondse bent gegaan, bij de groep Albrecht naar het schijnt.’
‘Daar heb ik niets mee te maken gehad,’ zei de man bot.
‘De getuige heeft verteld dat u begin dit jaar, februari of daaromtrent, samen met een kameraad van de KP, Sjef of Stef Damoiseaux, een Nederlandse SS'er,... eh... Victor Debats, gedood hebt met uw dienstrevolver die u nog in uw bezit had.’
‘Dat is nogal wat,’ zei Franssen ironisch.
‘Wij willen er met Damoiseaux en u eens over praten.’
‘Ik snap niet wat daar nog over te praten valt. Hebben jullie het lijk van die smerige Nazi gevonden?’
| |
| |
De man gaf zich door zijn onverschilligheid bloot.
‘Nee,’ zei Latour. ‘Dat is 't 'm juist. De getuige stelt dat de dode in het kanaal gegooid is, buiten de stad. Dat maakt het voor ons onmogelijk om te zoeken.’
Franssen keek opgelucht.
‘Laat die verrader maar liggen waar hij ligt. Daar ligt hij goed.’
Hij rochelde en hees zijn broek op. Hij wilde weer naar binnen gaan.
‘Begrijp me goed, Franssen,’ zei Latour haastig. ‘Er valt voor jou niets te weigeren. Wij willen met je praten en dat is dat.’
‘O ja?’ zei de man, nu in ongeremde woede.
‘Ben jij soms bang voor die hoge mieters die vier jaar lang de Moffen aan hun kont hebben gekratst dat je je nu aan ons soort uitkuurt? Stel - ik zeg, stél - dat het werkelijk waar is dat ik die Debats naar de duivel heb gejaagd, denk jij dan dat-ie dat niet dubbel en dwars verdiend heeft? Ik ken jou trouwens niet. Waar zat jij toen wij met de KP hier de gevangenis overvielen en de kameraden eruit haalden waar die klote-Moffen bij stonden? Achterlijke Hollander!’
‘Wanneer je je niet vrijwillig bij het Provinciaal Militair Commissariaat komt melden, dan kom ik terug met een arrestatiebevel en twee man met machinegeweren,’ dreigde Latour.
‘Je doet maar,’ zei Franssen; hij deed een stap achteruit en gooide de deur met kracht dicht.
Latour grinnikte tegen het hout en krabde aan zijn neus. Hij had zijn deel gedaan, Servé mocht het vuile werk opknappen en de man ophalen.
Hij stapte in de jeep en reed weg.
Latour parkeerde de wagen en liep door de regen naar het gebouw van het Militair Gezag. Ondanks zijn overjas was hij kletsnat toen hij op het Vrijthof arriveerde. Hij duwde de deur open en schudde zich op de drempel uit.
‘Kom gauw binnen, luitenant,’ riep de sergeant vanachter haar tafeltje.
Haar voornaam was, heel eenvoudig, Anneke en dit was het enige intieme detail dat Latour haar na een maand wroeten had weten te ontfutselen.
| |
| |
‘Het is bijzonder moeilijk om in deze vochtige hal geen koude voeten te krijgen,’ zei ze zo streng mogelijk, maar toch glimlachte ze naar Latour.
Deze trok zijn overjas uit en hing het klamme kledingstuk over de trapleuning. Hij wilde naar boven lopen toen Anneke zei, met iets van bezorgdheid in haar stem:
‘Het gaat toch niet slecht met de arrestaties, luitenant?’
Latour nam zijn voet van de tree, slenterde naar haar tafeltje, stak zijn handen in zijn zakken en zei afgemeten:
‘Ik weet niet wat er in u gevaren is, sergeant. Plotseling zit u om een praatje verlegen nadat u me tot nu toe altijd als een stomme klootzak behandeld hebt. Ik ben er echter voor dat u bij uw oorspronkelijke mening over mij blijft en me verder met rust laat. Ik ben er zeker van dat een of andere Amerikaan uw merkwaardig spontane geilheid grif zal willen bevredigen.’
Ze sprong overeind, furieus door zijn onnodige belediging, met wilde ogen, en ze smeet haar potlood op het tafelblad. Nog voordat ze echter kon losbarsten, boog Latour cynisch voor haar, draaide zich om en liep vlug de trap op.
Majoor Schuurman zat achter zijn bureau en bestudeerde de rookwolken die hij naar het plafond stuurde. Hij maakte een welgedane indruk alsof hij er voor zijn plezier zat en Latour voelde zich plotseling zeer vermoeid.
‘Ah, luitenant!’ begroette Schuurman hem met zijn programmatische opgewektheid. ‘U komt precies op het goede moment. Er staat ons weer het een en ander te wachten.’
Hij gebaarde naar een stoel en terwijl Latour ging zitten, haalde hij de bekende cognacfles te voorschijn. Latour maakte een afwerende handbeweging, maar de majoor verbeterde hem:
‘Ik wil van geen weigering weten, luitenant. Ik moet wel met iemand klinken. Ik heb zojuist informeel vernomen dat ik voorgedragen ben voor bevordering tot luitenant-kolonel. Is dat een borrel waard, of niet?’
Latour stond op, salueerde en reikte Schuurman vervolgens zijn hand.
‘Dat is prachtig, majoor. Mijn hartelijke gelukwensen.’
Schuurman grinnikte in onverhulde tevredenheid met zichzelf.
| |
| |
‘Jaja, luitenant. Ik weet wel wat u denkt. Wanneer komt er voor mij iets uit het vat? Maar daar komen we zo op.’
‘Ik twijfel er niet aan dat u uw promotie verdiend heeft, majoor.’
‘Dat moest er potverdikke nog bijkomen. Hier, drink op!’
Ze stootten de glazen tegen elkaar en namen een slok van de cognac. Schuurman wilde Latour de sigarettendoos presenteren, maar corrigeerde zichzelf.
‘Ach nee, u rookt niet. Groot gelijk, smerige gewoonte. U heeft geen bezwaar wanneer ik...? Goed.
Al met al hebben we niet te klagen, luitenant. We zijn nu een week of zes met de structuur van het Militair Gezag onderweg en ik moet zeggen, het voldoet beter dan ik verwacht had. Generaal Kruls mag nu reeds van zichzelf stellen dat hij een grootse prestatie geleverd heeft. Wij zijn al een heel eind gevorderd met het herstel van de maatschappelijke patronen van voor de Duitse invasie.’
‘Herrijzend Nederland,’ mompelde Latour.
Schuurman inhaleerde de sigaretterook en knikte nadrukkelijk.
‘Inderdaad, luitenant, herrijzend Nederland. Het mag dan pathetisch klinken, maar toch is het zo.
Hoewel we ons doel natuurlijk pas bereikt hebben met de terugkeer van het burgerlijk gezag. Dit is uiteraard nu nog niet mogelijk, gegeven het feit dat meer dan de helft van ons land nog door de Duitsers is bezet. In de tussentijd betreur ik het echter dat de bevolking in het Zuiden - hoe zal ik het zeggen - behoefte schijnt te hebben aan een harde hand. Men is geestelijk blijkbaar nog niet gereed om de democratische verantwoordelijkheden weer op zich te nemen en koestert zich initiatiefloos in de zorg van de vaderfiguur - het Militair Gezag. Het zal de gewenning zijn na vier jaar van dictatoriale overheersing.
Ik ben het principieel oneens met deze instelling van de burgers. Het is niet de taak van het Militair Gezag om een dictatuur te vestigen. Hoewel de oude Romeinen in tijden van oorlog in het instituut van de dictator een nuttige oplossing voor de turbulentie zagen: Hèhèhè.’
‘Toch heb ik in de Waarheid gelezen...’ begon Latour, maar de majoor onderbrak hem ruw.
| |
| |
‘Ja luitenant, ik heb de Waarheid ook gelezen en het heeft me bepaald niet bevallen. Die ongenuanceerde kritiek, dat ongefundeerd wantrouwen, wat levert dat nu op met betrekking tot de problemen waarvoor het Militair Gezag staat? Wij konden niet voorzien dat de graanoogst ten gevolge van de natte zomer slecht is uitgevallen. Ik weet ook wel dat er te weinig voedsel is, dat er gebrek aan zuivel, groente en vlees heerst. We zitten nu eenmaal met verbroken spoorwegverbindingen zodat we het voedsel, zo we het al in voldoende mate kunnen aanvoeren, niet verder kunnen transporteren. We hebben eenvoudig tijd nodig.
Dit soort overwegingen tref ik echter in de treurniswekkende commentaren van onze communistische vrienden niet aan.
Ik duld deze achterbakse propaganda niet veel langer meer. Ik denk dat de heren redacteuren van de Waarheid er beter aan doen zich bij hun kameraad Stalin aan het Oostfront te voegen, in plaats van de arme burgers te belasten met hun schotschriften.’
‘Met de arrestaties verloopt alles naar omstandigheden uitermate redelijk,’ zei Latour om Schuurman weer van zijn stokpaard af te helpen. ‘Er zijn natuurlijk altijd wel moeilijkheden...’
‘Zoals met die stafofficier van Prins Bernhard,’ beaamde de majoor.
Hij doelde op de aanhouding van een Nederlandse militair door de Opsporingsdienst van de Stoottroepen. De man, weliswaar in uniform, maar op reis in een niet-militaire Hudson, had argwaan gewekt. Zijn blauwe SHAEF-pas hielp hem niet omdat de Stoottroepers de auto gewoonweg niet vertrouwden. Het had enig heen-en-weergepraat gekost voordat de officier zijn tocht had kunnen vervolgen.
‘De mannen hadden van de Amerikanen opdracht elke civiele auto aan te houden, en geen acht te slaan op het tenue van de inzittenden,’ zei Latour ter verdediging van de afwezige Stoottroepers.
Schuurman wuifde het argument weg.
‘Ik vond het incident met Nitsch veel ernstiger, luitenant. Ik weet dat de bevolking hem kent als de beul van Maastricht, ik ben ook heel blij dat men hem heeft weten te vangen.
| |
| |
Maar ik sta hier geen Gestapo-praktijken toe, ook al heeft de arrestant onmenselijke misdrijven begaan. En ik had u specifiek opgedragen toe te zien op een menswaardige be-handeling van de gevangenen.’
‘De SD heeft indertijd de volledige top van de LO in dit district kunnen oppakken,’ wierp Latour tegen. ‘De verzetsmensen zweren dat dit alleen heeft kunnen gebeuren door verraad. Als iemand weet wie toen de zaak verlinkt heeft, is het Nitsch wel.’ ‘Dat is nog geen reden om hem op een grove manier te verhoren.’
‘Hij is niet geslagen, majoor. Hij is alleen wat langdurig verhoord. Er moest natuurlijk weer zo'n kontlikker van een politie-inspecteur aan te pas komen om een overtreding van de regels vast te stellen. Die wil alleen maar verbloemen dat tien procent van zijn illustere korps wegens heulen met de vijand buiten dienst is gesteld.’
‘Let u wel een beetje op uw woorden, luitenant!’ zei Schuurman op scherpe toon. ‘Ik heb geen enkele reden om aan de integriteit van inspecteur Visser te twijfelen. De man heeft volledig gelijk. Wij kunnen ons niet permitteren om op een lijn met de Duitsers gesteld te worden als het om de behandeling van de gevangenen gaat.’
Dan moet je eens in de kazerne gaan kijken, dacht Latour, maar hij hield zijn mond.
‘Wat mij zo irriteert, is dat u niet alleen staat in deze opvattingen,’ zei Schuurman en drukte nijdig zijn sigaret uit. ‘Ieder moment kunnen de heren van het Comité der Illegale Werkers arriveren. Ik heb al eerder het genoegen gehad. Ook deze vinden dat het Militair Gezag niet krachtdadig genoeg tegen NSB'ers en dergelijke optreedt.’
Dit Comité was een organisatie van verschillende verzetsorganisaties en was voortgekomen uit de door Schuurman niet begrepen behoefte om de behartiging van de belangen van de voormalige ondergrondse strijders zeker te stellen. Het boterde niet erg tussen de Provinciale Militaire Commissaris en dit Comité, reden waarom de leden ervan zelfs zover waren gegaan de KP-leider Van Kooten wederom naar Prins Bernhard te sturen om - vruchteloos - te bepleiten dat Schuurman vervangen zou worden door een persoon met duidelijker militair elan.
| |
| |
Men vergaderde wekelijks op de eerste verdieping van een bankgebouw aan het Vrijthof en voorzag het bureau Militair Gezag ongevraagd van adviserende rapporten.
Schuurman had zijn goede wil getoond door een lid van zijn Opsporingsdienst naar deze vergaderingen te sturen om notulen te maken ten behoeve van het Militair Gezag. Maar de man werd vrijwel onmiddellijk door de leden van het Comité buiten de deur gewerkt.
Het stak Latour dat hij door de majoor met deze extreme figuren vergeleken werd, en hij staarde geërgerd over het natte plein uit.
‘Begrijp me goed, luitenant,’ babbelde Schuurman luchtig over Latours sjagrijn heen. ‘Ik ben er zeker van overtuigd dat de arrestaties goed verlopen, voor zover de omstandigheden dit toelaten. We hebben onze Opsporingsdienst gestaag kunnen uitbreiden met - en dat is natuurlijk belangrijk - betrouwbare mensen. Acht man in de binnendienst, een man of tien, elf in de buitendienst; voorzeker een personeelsbestand om tevreden over te zijn. Het zou beter zijn als de Opsporingsdienst van de Stoottroepen zou verdwijnen, maar men kan nu eenmaal niet altijd de wind in de zeilen hebben. Nee, het gaat uitstekend. Nog een cognacje, luitenant?’
Latour was te beleefd om te weigeren. Hij kon het glas altijd nog langzaam uitdrinken.
‘Zegt u eens eerlijk, luitenant, hoe bevalt uw werk u?’
Schuurman leek Latour niet direct aan te kijken.
Deze zag het dilemma waarvoor de vraag van de majoor hem stelde, onmiddellijk in: een positief antwoord kon hem nog lange tijd vastkoppelen aan de dagelijkse routine van de aanhoudingen waar hij zo'n hartgrondige hekel aan ontwikkeld had; zou hij zijn afkeer laten blijken, dan kon dit hem een kritische kanttekening bij zijn staat van dienst opleveren, en hiervan waren de consequenties niet te overzien. ‘Als u mij toestaat, majoor, ik vind het een vreemde vraag,’
zei hij om tijd te winnen.
Er werd geklopt en Anneke stak enigszins timide haar hoofd om de deur.
‘Ik had toch duidelijk aangegeven dat ik niet gestoord wens te worden zolang luitenant Latour hier is,’ zei Schuurman vinnig.
| |
| |
‘Neem mij niet kwalijk, majoor,’ zei ze. ‘Ik wilde toch even melden dat twee heren in de hal zijn. Ze zouden een afspraak met u hebben.’
‘Dan zullen ze toch moeten wachten. Dit hier heeft voorrang. Geeft u ze maar een kopje koffie, of iets dergelijks.’ ‘Zoals u wenst, majoor.’
‘Kijk eens hier, luitenant,’ hernam Schuurman toen Anneke weer verdwenen was; zijn handen vouwden zich om het cognacglas alsof hij daar steun zocht.
‘U hoeft mij niets wijs te maken. Vrijwel vanaf het begin van onze samenwerking heb ik gemerkt dat het arresteren van verdachte landverraders uw walging heeft. U vindt het ver beneden het niveau, een soldaat waardig. Heb ik gelijk?’
‘Ja, majoor,’ zei Latour en liet de opgekropte lucht uit zijn longen schieten. Hij voelde dezelfde spanning alsof hij weer door het springluik van de Sterling-bommenwerper moest duiken.
‘Goed! Dit is dan ook de reden waarom ik u het volgende durf te vragen. Let wel, luitenant, ik benadruk: vragen! Ik besef dat ik u als uw superieur eenvoudig kan bevelen om uit te voeren waar ik u nu de vrije keuze laat. Maar, zoals ik u al eens eerder verteld heb, ik ben geen ijzervreter, ik ben een beheerder van structuren en verbindingen die anderen tot hun strategieën kunnen smeden.
Maar slechts iemand met het karakter van een... welnu, van een ijzervreter kan uitvoeren wat ik nu in gedachten heb. Dat maakt u dus tot de deskundige, niet mij; als we het rangonderscheid even vergeten, plaatst dit feit u eerder boven mij, dan omgekeerd.
Vandaar dat ik u een verzoek doe, luitenant, slechts een verzoek...’
Latour liet de gebruikelijke breedsprakigheid van de majoor langs zich heen stromen. Hij moest echter toch toegeven dat zijn nieuwsgierigheid gewekt was. Ditmaal maakte Schuurman wel een zeer rare kronkel om Latour voor zijn karretje gespannen te krijgen. Hij nam een sipje van zijn cognac en veinsde nonchalance.
Schuurman, plotseling onbegrijpelijk nerveus, grabbelde een sigaret uit de doos en stak deze aan. Hij staarde een moment bedachtzaam naar het plafond en zei toen:
| |
| |
‘Ik kan u maar het beste het hele verhaal vertellen.
Gisteren ontving ik een telefoontje - een kort en vrij onduidelijk telefoontje, overigens - van een lid van de Knokploegen uit Deurne. Deurne ligt, zoals u wellicht weten zult, ten noordwesten van een uitgestrekt veengebied op de grens van Brabant en Limburg, dat de Peel genoemd wordt. Wacht, ik pak er even een kaart bij.’
Hij draaide zich om naar de kast en nam een opgerolde stafkaart van de plank.
‘Zoals u ziet, luitenant, ik had nog net tijd om een en ander voor te bereiden.’
Hij gaf Latour een blik die waarschijnlijk voor olijk moest doorgaan en rolde de kaart uit op het bureaublad.
‘De Peel is sinds het einde van september frontgebied. Het geallieerde offensief is hier vastgelopen, niet in het minst ten gevolge van enkele wezenlijke beoordelingsfouten. Generaal Hodges - de naam zal u bekend zijn, hij is de bevelhebber van het Eerste Amerikaanse Leger - had de opdracht om de Duitsers ten westen van de Maas te verdrijven. Hij wilde een aanval over drie fronten: Amerikaanse eenheden moesten vanuit Sittard oprukken naar het noorden, Belgische troepen zouden het Kanaal van Wessem naar Nederweert overtrekken en in het noorden van de sector zou een Amerikaanse tankdivisie, de Zevende, onder generaal Silvester, via Venray naar Venlo doorstoten.
Hodges dacht dat twee-'a drieduizend Duitse soldaten in het gebied aanwezig waren; in feite waren het er wel twintigduizend.
Enfin, de afloop is bekend.’
Latour knikte; hij had de oorlogsbulletins bijgehouden.
Maar Schuurman had er behoefte aan om een compleet verslag te doen.
‘De Belgen kwamen nog niet in de buurt van het kanaal, en de Amerikanen bij Sittard konden geen pas vooruitzetten. En Silvester - een ijzervreter overigens - haalde in drie dagen exact drie kilometer voordat zijn divisie met de wrange bijnaam “The lucky seventh” bij Overloon in mootjes werd gehakt. Slecht weer, dus zijn tanks liepen vast in de modder; de 88-mm-kanonnen van de Duitsers die volgens de opgaven van de verkenners helemaal niet aanwezig waren, deden de
| |
| |
rest. Vierhonderdvijftig dode Amerikanen, vijfendertig tanks naar de verdommenis. Op acht oktober hield men het voor gezien; het Britse Achtste Legerkorps nam het over.’ ‘U bent goed ingelicht, majoor,’ kon Latour niet nalaten op te merken.
Schuurman glimlachte zelfvoldaan.
‘Zoals ik al zei, luitenant, ik had wat tijd om de zaakjes na te pluizen. En ik heb een paar contacten bij SHAEF. Verbazend wat men met twee telefoontjes naar het Hoofdkwartier al niet kan bereiken.’
De majoor benutte de pauze om zijn sigaret op te roken.
‘Nog een cognacje, luitenant?’
‘Nou nee, dank u, ik heb nog,’ haastte Latour zich te antwoorden.
‘Bon. Welnu, die Britten ging het aan het Peelfront wat beter af. Weliswaar ten koste van vele verliezen en enorme verwoestingen - de strijd in de Peel moet van een meedogenloze felheid zijn geweest - is Venray...’ de majoor wees de stad op de kaart aan, ‘...bevrijd, afgelopen woensdag, de achttiende.
Dit is de situatie van het moment. Silvester is met zijn Lucky Seventh naar het zuiden afgezakt tussen Deurne en Weert, om zijn wonden te kunnen likken. Het front wordt hier gevormd door het Kanaal van Deurne...’ de dikke wijsvinger van de majoor volgde de lijnen op de stafkaart,‘...langs het dorp Liessel, om Meijel heen, tot aan de Noordervaart; dan langs de Noordervaart naar het zuidwesten, tot aan het Kanaal van Wessem naar Nederweert; en langs dit kanaal weer naar het zuidoosten. Een zaagtand van vijfendertig kilometer.
Als u bedenkt dat de oorspronkelijke opzet van het Peetoffensief was om de Duitsers van de westelijke Maasoever weg te vegen, dan zult u het met mij eens zijn dat de situatie nu eerder omgekeerd lijkt. De grootste dreiging lijkt van de Duitsers uit te gaan terwijl Silvester zich verschanst achter zijn kanalen.
Hoe het verder moet is onduidelijk, zeker voor een meester in de rechten die het toevallig tot Provinciaal Militair Commissaris gebracht heeft.’
Schuurman wist in een halve zin zijn twee illustere titels te
| |
| |
persen. Het moest van de alcohol komen, dacht Latour. De majoor had het in zijn normale doen niet nodig om op een dergelijke irritante wijze met zijn status te koketteren. ‘Nu komen we tot ons probleem, luitenant, en tot de reden waarom de KP-man uit Deurne mij opgebeld heeft.
Hier...’ Schuurman plantte zijn vinger midden in de leegte, aan de oostkant van de denkbeeldige frontlijn op de kaart, ‘...ligt een krijgsgevangenenkamp.’
‘Hè?’ schrok Latour op.
‘Precies, luitenant. Dat was ook mijn eerste reactie. Maar het is wat het woord wil zeggen: een kamp met Duitse krijgsgevangenen, ingericht door KP'ers uit dit gebied. Waarom? God mag het weten. Ze houden er tien, twintig, honderd Duitsers gevangen, ik weet het niet. Het was een kort telefoontje...
Onze Nazivrienden wagen zich niet in de moerassen, dus men zit er redelijk veilig. Maar ten oosten van dit Peelgebied liggen Duitse troepen om het bruggehoofd bij Venlo te beschermen. Ten westen bevindt zich het Kanaal van Deurne waarlangs de Duitsers aan hun kant regelmatig patrouilleren.
Het moeras vormt met andere woorden een stuk niemandsland, terwijl het tegelijkertijd in Duits gebied ligt.
Doordat men omringd is door vijandelijke troepen kunnen de gevangenen in ieder geval niet verplaatst en aan de Amerikanen overgeleverd worden. Men blijft zitten waar men zit en wacht totdat de Lucky Seventh voldoende energie heeft opgedaan om het geluk weer eens op de proef te stellen en de Moffen eindelijk naar de overkant van de Maas te slaan.’
De majoor lachte gemaakt om zijn woordspeling en vervolgde:
‘Maar het blijven bezige baasjes, die KP'ers, dat moet gezegd worden. Twee dagen geleden hebben ze een strooptocht, een “raid” eigenlijk, ondernomen naar Helenaveen, in het oosten. En daar hebben ze een Duitse motorordonnans overvallen die in zijn zijspan een officier vervoerde.
Deze officier droeg een bundeltje papieren bij zich. De KP'er heeft even kans gehad om deze papieren in te zien en naar zijn mening betrof het informatie over het Roer-Maasbruggehoofd.’
| |
| |
De majoor zette zijn leesbril op, nam een potlood en tekende een vette streep over de kaart.
‘Hier hebben we de zaagtandlinie naar Wessem; van daaruit gaat het front over de Belgische westelijke Maasoever naar Maaseik, en van daaruit over de rivier naar Nieuwstadt en Susteren, ten noorden van Sittard.’
Vervolgens dikte hij de lijnen aan die de Maas en zijn zijrivier de Roer aangaven. Toen arceerde hij het gebied dat door de frontlijn en de twee rivierarmen die bij Roermond in elkaar opgingen, werd omsloten.
‘Voilà, het Roer-Maas-bruggehoofd. U begrijpt het strategisch belang ervan, luitenant. Als de Duitsers hier een voldoende sterke troepenmacht op de been weten te brengen en bij Maaseik een doorbraak forceren, dan ligt heel België voor hen open en wordt een belangrijk deel van het geallieerde leger, in elk geval het Canadese Eerste en het Britse Tweede Leger, compleet ingesloten. Dat zou een ramp betekenen, lutenant.’
‘Dat kan ik me voorstellen,’ mompelde Latour.
‘Welnu,’ zei Schuurman. Hij leunde naar achteren en haakte zijn duim achter zijn strakke koppel. De vingers begonnen hun trommelpartij op de vetrol van zijn onderbuik.
‘We weten iets. We weten bijvoorbeeld dat de Duitsers sinds september bezig zijn om het bruggehoofd te versterken. Er zijn tankgrachten gegraven langs de Maas en de Roer. Daartoe heeft men 's nachts tienduizenden mensen met treinen aangevoerd, onder wie zelfs Poolse en Russische dwangarbeiders. Er is tevens een poging gedaan Nederlandse burgers in te schakelen, zonder succes, waarna razzia's zijn uitgevoerd. Dat hebben verzetsmannen gerapporteerd.
Al met al voldoende tekenen om uit af te leiden dat de Duitsers een serieuze zaak maken van de verdediging van hun bruggehoofd. We weten echter niets van de opbouw van hun troepensterkte.
En ik wijs u op de problemen die rondom Venlo zijn ontstaan toen de Amerikaanse collega's onvolledig op de hoogte waren van de stand van zaken daar, om u het belang van informatie - welke informatie dan ook - over het Roer-Maasbruggehoofd te laten inzien.
Stel nou eens, luitenant...’ Schuurman kwam naar voren,
| |
| |
steunde zijn elleboog op het bureaublad en zwaaide een wijsvinger in Latours richting, ‘...stel nou eens dat de papieren van die Duitse officier in dat idiote krijgsgevangenenkamp midden in de Peel, die informatie bevatten?’
Net als zo vaak wanneer Latour met de Militaire Commissaris sprak had hij ook nu het idee dat de conversatie slechts door één persoon gevoerd mocht worden. De majoor leek iemand nodig te hebben om tegenaan te kunnen praten, als steunpunt voor het vormen van zijn gedachten. Latour wachtte rustig af.
‘En stel voorts dat wij erin slagen om die informatie, met een briefje bijgevoegd waarop u en ik de hartelijke groeten doen, op het bureau van Hodges, of beter nog, van Eisenhower zelf, te krijgen?
Zou dat indruk maken of niet, luitenant?’
Natuurlijk, dacht Latour en hij bekommerde zich niet om de cynische trek die tastbaar rond zijn mondhoeken lag.
Waarom zou deze dikke, ongelukkig trage man, eerder het type van een hoofdkommies met een postzegelverzameling, dan van een energiek militair, geen ambities hebben in deze oorlog die volgens zijn eigen zeggen zo uitermate geschikt was om carrière te maken? Waarom zou hij zich tevreden stellen met de rang van luitenant-kolonel terwijl hij wist dat in het nieuw op te richten Nederlandse leger plaats was voor topofficieren die blijk hadden gegeven van inzicht en ondernemingsdrang?
‘Als ik zo vrij mag zijn, majoor. Ik begrijp dat u van mij verwacht dat ik naar de Peel ga en die papieren in het KP-kamp ophaal. Wat zit er voor mij in?’
‘Als u mij die papieren levert, schrijf ik dezelfde dag nog een aanbevelingsbrief om u tot kapitein te bevorderen,’ antwoordde Schuurman zonder aarzelen. Hij had zich inderdaad voorbereid. Latour besefte dat de majoor er steeds van was uitgegaan dat hij met de missie zou instemmen, en voor de zekerheid de complimenteuze inleiding over de omkeerbaarheid van rangen gehouden had.
‘Is dat voldoende, luitenant?’ liet Schuurman er schamper op volgen.
Latour knikte kort.
‘Geweldig!’ zei Schuurman en de spanning die in zijn stem
| |
| |
had geheerst, ebde weg. De majoor vond uitdaging op het moment dat een oplossing voor een bepaald vraagstuk georganiseerd moest worden. In de oplossing zelf had hij maar zelden interesse.
‘Ik ben bijzonder verheugd dat u het belang van deze zaak zo vlot erkent. U voorziet geen... eh... speciale moeilijkheden?’ Latour werd meteen kwaad. Schuurman presteerde het om hem eerst op een volledig overtrokken wijze in de prijzenkast te plaatsen en dan binnen de, kortste keren openlijk aan zijn competentie te twijfelen.
Toch hield hij zich rustig. Latour wilde deze opdracht, immers, iedere opdracht die hem wegvoerde uit de knellende omhelzing van het Militair Gezag.
Opzettelijk begreep hij de vraag van Schuurman niet.
‘De uitrusting is geen probleem. Ik heb mijn Colt, dat is voldoende. Ik zal zorgen voor een goede jas, van het type dat de GI's dragen, bij voorkeur. Voor geld en papieren zult u zorgen?’
‘U kunt uw identificatiepas van het BBO blijven gebruiken. Ik zal voorts een marsorder uitschrijven. Die kunt u samen met het geld morgen bij de sergeant oppikken.’
‘Vervoer?’
‘De spoorwegverbindingen zijn nog niet hersteld. U heeft het geluk dat een chauffeur van de Amerikanen die richting uit moet, naar Eindhoven, om precies te zijn.
Hij vertrekt morgenvroeg. Hij kan u naar Deurne brengen, naar het adres van de KP-man die mij gebeld heeft. Deze verwacht u; althans, hij verwacht iemand uit Maastricht. De terugtocht is moeilijker; eventueel stuur ik de stafauto als u helemaal vast mocht komen te zitten.’
Latour werkte zijn cognac naar binnen. Toen stond hij op, trok zijn uniformjasje recht en zei formeel:
‘Ik dank u voor het in mij gestelde vertrouwen, majoor.’ Schuurman wuifde dit minzaam weg. ‘Ik verwacht u binnen een week met de papieren terug, luitenant. Ik moet me nu onverwijld in de strijd met de heren van het Comité mengen, dus ik verzoek u te gaan. Tenzij u nog een vraag heeft...’
‘Ja,’ zei Latour nadenkend. ‘Waarom heeft die KP-man in Deurne de papieren niet?’
| |
| |
Schuurman schudde zijn hoofd, geërgerd door de stupiditeit van Latours vraag.
‘Dat heb ik hem niet gevraagd. Maakt het wat uit, luitenant?’
Latour staarde naar de rand van het bureaublad.
‘Dat dacht ik ook niet. Verder geen vragen, neem ik aan. Goedemiddag, luitenant.’
Toen Latour de deurklink vast had riep de majoor hem na: ‘En, luitenant!’ Hij wachtte een moment, zette zijn bril af om de dramatiek van de situatie te accentueren en glimlachte: ‘Succes!’
Latour knikte en verliet de werkkamer.
De twee mannen in de hal keken hem woedend aan. Hij negeerde hun blikken, grijnsde in onbeheerste vriendelijkheid naar Anneke en liep vlug het Vrijthof op.
|
|