| |
| |
| |
9
Latour was dronken.
Hij had met zijn soldij niets anders weten aan te vangen dan in een café een fles whisky te kopen. De kastelein vroeg een schandalig hoge prijs, maar het interesseerde Latour weinig. De zwarte handel floreerde en iedereen probeerde er zijn deel van mee te krijgen.
Apathisch liggend op zijn bed in de hotelkamer had hij de fles halfleeg gedronken. Daarna had hij met het restant zijn heupflacon gevuld en was hij hals over kop vertrokken, weg van de engte van het hotel.
De koude avondlucht liet de alcohol in zijn bloed naar zijn hersenen springen, maar het deerde hem niet; hij zwalkte enigszins, liep over het Vrijthof en merkte op een gegeven moment dat hij tegen allerlei mensen grijnsde.
Donkere regenwolken wilden de schemering versnellen. Een dun gaas van waterdruppels woei Latour in zijn gezicht. Hij kreeg plotseling een hartgrondige afkeer van het plein, van het ellendige carré van vergelende bomen eromheen, van de obscene openheid die hoereerde voor de cafégangers, op weg naar de volgende kroeg.
Latour boerde en de scherpe smaak van de whisky keerde terug in zijn mond.
Hij hield halt bij een overdekte GMC-truck die schuin in een hoek van het Vrijthof geparkeerd stond. Een vijftiental meisjes, allen begin, hooguit midden twintig, wachtten totdat het hun beurt was om in de laadbak geholpen te worden. Een man met een dun snorretje, gekleed in een te klein vaalbruin kostuum, assisteerde hen met nadrukkelijke hoffelijkheid bij hun klauterpartij.
De meisjes zagen er, voor zover de beperkte middelen het toegelaten hadden, zonder uitzondering verzorgd, bepaald opgedoft uit. Rustig namen ze een voor een plaats op de banken onder de linnen kap van de vrachtwagen.
Naast Latour stond een man van middelbare leeftijd met een
| |
| |
dikke bos grijs haar en een uitgezakt figuur. Hij zag het tafereel een tijdlang aan, draaide zich toen hoofdschuddend om en mompelde in het voorbijgaan:
‘Iech weet 't auch neet miej.’
Latour greep hem bij zijn arm.
‘Wat weet u niet meer, meneer?’
De Maastrichtenaar nam Latour even doordringend op, liet toen zijn wantrouwen varen in ruil voor de mogelijkheid zijn beklag te doen.
‘Ah, u bent niet van hier, meneer. Dan snapt u ook niet wat hier gebeurt. Nou, ik snap het eigenlijk zelf ook niet, hoor. Ben ik daarom tweeënzestig geworden...
Ziet u dat meisje daar?’
Hij wees Latour een van de jongere meisjes in de rij. Latour had moeite om op afstand scherp te zien, maar hij dacht dat ze een aantrekkelijk gezicht had, ondanks de blauwe hoofddoek die ze strak onder haar kin vastgeknoopt had. Ze prutste aan de gesp van haar rechterschoen. Ze keek in hun richting toen ze de man zag wijzen en ze zwaaide even, omzichtig om zich heen loerend of haar vriendinnen het in de gaten hadden.
Toen was het haar beurt om in de vrachtwagen te klimmen. Latour meende dat hij een snik bij de man naast zich hoorde en hij bood hem in een grootmoedig gebaar zijn heupflacon aan.
‘Ach nee, meneer,’ weerde de man met sombere stem af. ‘Ik drink niet. Daar komt ook alleen maar herrie van. Maar toch bedankt. Ik ga maar eens naar moeder de vrouw.’ Latour nam zelf een slok, hield ondertussen de man bij diens arm vast.
‘Wat gebeurt er nu eigenlijk?’ wilde hij weten.
‘Tsja, meneer, hoe zal ik het zeggen... De Amerikanen liggen nu net over de grens en daar komen ze voorlopig niet verder. Meneer pastoor heeft het ons afgelopen zondag zo uitgelegd. Wanneer de soldaten met verlof gaan, komen ze naar Maastricht om zich te ontspannen, zal ik maar zeggen. Die jongens moeten zich eens kunnen uitleven, hè meneer? En dan mogen ze van mij best met mijn dochter dansen, daar ben ik ook als katholiek niet tegen, hoor. Per slot van rekening hebben die jongens ons bevrijd, hè meneer? En
| |
| |
voor hetzelfde geld waren ze hier in Maastricht kapotgeschoten.
Maar ze hebben niet zo vaak verlof. Dus moeten ze aan het front wat afleiding hebben. Nu is daarvoor een comité opgericht. Hij daar...’ hij knikte naar de man met het snorretje, ‘...is er ook bij. Ze verzamelen meisjes, een beetje drank en ze nemen wat muziek mee. En dan gaan ze met de wagen naar de buurten van Aken. En vanavond laat brengen ze ze weer terug. Dan sta ik weer hier, meneer. Negentien is ze, mijn dochter.’
Latour schudde zijn hoofd, zwaaide daardoor enigszins op zijn benen. Het ging er bij hem niet in.
‘Maar waarom gaat ze eigenlijk? Sigaretten, nylons, om dat soort flauwekul?’
‘Was het maar waar, meneer... Zoiets kan ik haar ook geven; ik heb wat gespaard tijdens de oorlog, snapt u? Nee, ze gaat voor iets anders, voor de lol, zegt ze. Ja, ik weet het wel, ze is jong. En ze heeft vier jaar binnengezeten. Die Amerikaanse jongens zijn modern, ze spelen van die negermuziek daar en ze zegt dat die muziek zo... swingt, noemt ze dat. Het zal wel, meneer.
Maar ik heb vier jaar lang mijn hart vastgehouden voor dat kind. De Moffen zijn smeerlappen, denk je dan. Als ze de kans krijgen met zo'n meisje... Er lopen er genoeg rond met een kale kop tegenwoordig. Maar nu heb je kans dat een Amerikaan haar met een kind laat zitten, wat moet je als vader...’
Latour klopte de mismoedige man op zijn schouder. Hij vond het ook verschrikkelijk, hij vond alles verschrikkelijk. ‘Als ze niet met hun vuile poten van je meisje kunnen afblijven, vader, dan kom je mij maar opzoeken. Ik zit daar.’
Hij zwaaide met zijn fles vaaglijk naar het Provinciaal Militair Commissariaat. De man begon nu te vermoeden dat hij de verkeerde had gekozen om zijn klaagzang bij af te steken. Hij keek eens afkeurend naar Latour en trok zich een paar passen terug. Latour wilde iets zeggen, maar was op hetzelfde ogenblik vergeten wat.
De man knikte stuurs en liep vlug weg.
‘Het is een schandaal,’ schreeuwde Latour hem na.
‘Het is een schandaal,’ herhaalde hij, mompelend in zichzelf.
| |
| |
Hij liep verder.
Eigenlijk lummelde hij maar wat rond, het lopen zelf gaf hem weer aanleiding om stil te staan en een slokje uit zijn fles te nemen. Toch merkte hij plotseling dat zijn passen zich onwillekeurig naar het gebouw van het Militair Gezag gingen richten en dat hij bezig was een argument te formuleren om er binnen te gaan. De feitelijke reden was uiteraard het meisje in haar wezensvreemde militaire tenue dat immer aan haar tafeltje in de hal zat en hem bij zijn binnenkomst - in zijn ogen altijd cynisch - toelachte om zich vervolgens onmiddellijk weer op haar bezigheden te concentreren.
Latour had bij zichzelf al lang vastgesteld dat hij niets van haar wilde; sinds hun eerste ontmoeting had ze voor hem niets aan aantrekkelijkheid gewonnen. Zelfs voelde hij geen aanvechting om alleen maar haar lichaam onder zich te dwingen. Eigenlijk zocht hij haar toenadering om haar vervolgens des te bruusker van zich af te kunnen stoten.
Hij vervloekte de drank die een valdeur voor hem had opengezet en hij stond op het punt de heupflacon weg te gooien. Toen weer vond hij het zonde van het verzilverde flesje dat misschien nog op een andere wijze dienst kon doen; vervolgens nam hij een slok whisky en vergat de hele zaak.
Hij wilde zich van het Provinciaal Militair Commissariaat afdraaien toen hij een vertrouwd profiel meende te herkennen.
Een magere gestalte bewoog zich door de menigte, af en toe vervagend in de donkerte tussen de mensen. Latour wreef in zijn ogen om beter te kunnen zien en liep langzaam achter de man aan, geobsedeerd door de vraag waar hij hem van kende.
Op het moment dat hij dacht dat hij zichzelf voor de gek hield, viel het hem in. Het was Scheffers, de RVV-commandant uit Geleen.
‘Scheffers!’ brulde Latour, maar de man was al uit het zicht verdwenen. Latour liep wild heen en weer, waarna hij stil moest houden om een opkomende misselijkheid te laten wegebben. Hij haalde diep adem.
Toen zag hij Scheffers weer, een vijftigtal meters uit zijn buurt. Hij liep vlug naar hem toe en tikte hem op zijn schouder.
De man uit Geleen keek geschrokken om.
| |
| |
‘Hallo, Scheffers!’ zei Latour met een breed gebaar. ‘Ben jij een eind afgedwaald, zeg.’
‘Dag,’ zei de man zo neutraal mogelijk.
Latour zag de onzekerheid in zijn ogen wel, maar hij negeerde die.
Scheffers leek nog magerder geworden, de pezen in zijn nek waren geprononceerd en de holtes onder zijn ogen kleurden diepzwart nu.
‘Weet jij wat wij gaan doen, Scheffers,’ lalde Latour. ‘Wij gaan er eentje drinken. Omdat wij allebei tot over onze oren in de stront van deze klote-oorlog hebben gezeten en er daarna ook geen sodemieter beter van zijn geworden.
En dit zeg ik je maar alvast, Scheffers: Jij betaalt! Jij betaalt de eerste omdat je mij bij dat pokkewijf met d'r dikke buik en dat dreinerige zoontje van 'r in die gore rotkelder hebt gestopt en me verder hebt laten verrekken.
Maar ik vergeef het je, Scheffers. En als je de tweede ook nog betaalt, vergeef ik je ook dat je mij al het werk bij dat kolere seinhuis hebt laten doen.’
‘Nou, nee, luitenant,’ antwoordde Scheffers. ‘Dat lijkt me toch niet zo'n goed idee.’
‘Wat: het lijkt me toch niet zo'n goed idee!’ bauwde Latour hem na.
‘Ben jij een vent? Je kunt verdomme toch nog een glas bier verdragen? Je gaat mee!’
Hij sleurde de man achter zich aan.
‘Goed, goed, ik ga al mee,’ zei Scheffers kwaad en rukte zich los. ‘Kalm aan maar, man.’
‘Luitenant!’ zei Latour, een vermanende vinger opgestoken. ‘Geen man, luitenant! Toegevoegd aan het Bureau Militair Gezag te Maastricht als chaperonne voor allerlei idioten die zo nodig spionnen en verraders moeten vangen.’
‘Luitenant,’ gaf Scheffers toe.
Ze liepen een druk café aan het Vrijthof binnen en duwden zich door de massa heen naar de tapkast. Scheffers bestelde twee glazen bier.
‘Scheffers, daar ga je!’ proostte Latour.
De man hief zwijgend zijn glas op en dronk. Hij veegde zijn mond af en zei: ‘Dus u bent wapeninstructeur af?’
‘Scheffers, jongen. Het stomste dat ik kon doen, heb ik ge- | |
| |
daan. Ik had nooit door de linies moeten gaan, ik had met de Moffen terug moeten trekken, desnoods tot Ameland toe, en voortdurend contact moeten blijven houden met verzetsgroepen.
Ze hadden me godverdomme kapitein gemaakt als ik mijn missie had afgemaakt. Zit ik in plaats daarvan tussen bureelsoldaten! Ach...’ Latour gebaarde dat alles onzin was, ‘... je mag dit eigenlijk niet eens weten.’
Hij dronk zijn glas leeg.
‘Hei, ober! Nog twee, hier!’
‘Tsja,’ zei Scheffers bedachtzaam. ‘Het is niet allemaal zo zoals het lijkt.’
Latour keek hem verstoord aan.
‘Wat is dit nu weer voor onzin: Het is niet allemaal zo zoals het lijkt? Stront is het, godverdomme, stront! Zeg toch gewoon wat je bedoelt, man. Hier, pak aan!’
Hij duwde Scheffers een glas bier in diens handen. De Geleendenaar draaide het verlegen rond, zocht blijkbaar naar geschikte woorden.
‘Ik heb de laatste weken veel nagedacht, luitenant. Veel moeten nadenken, ook. Het is heel gevaarlijk wanneer je dingen doet die ik gedaan heb, dingen opblazen enzovoorts. Er konden doden vallen. Je moet toch wel zeker weten dat je het gelijk aan jouw kant hebt. Ik bedoel het zo: je komt toch voor situaties te staan waarin jij moet beschikken over een mensenleven. Dat is allemaal nog te doen wanneer je er alleen voor staat. Maar als je met een groep werkt, dan moet je maar aannemen dat ieder voor zich uitknobbelt of alles wat er gedaan wordt door de beugel kan. Zeker moet je dat aannemen als je van de rest van de groep eigenlijk zo weinig mogelijk af mag weten.’
‘Wat zeur je nu weer,’ zei Latour ongeduldig.
Hij trok met zijn wijsvinger een denkbeeldige lijn op de tapkast, zette de bierglazen aan weerszijden ervan en zei:
‘Dit zijn wij, dit zijn de Moffen en die moeten eraan.’
Hij nam het symbolische glas in zijn vingers en liet het op de grond kapotvallen hetgeen hem op een waarschuwende blik van de kelner kwam te staan.
‘Verdomme, luitenant,’ zei Scheffers gejaagd. ‘Hoe moet ik het dan uitleggen? Kijk, ik heb me niet afgevraagd welke po- | |
| |
litiek er door de RVV bedreven werd. Ik vond gewoon dat de Moffen zo veel mogelijk door ons gekoeieneerd moesten worden. Ik heb me daarbij kostelijk vermaakt, dat wil ik gerust toegeven.
En nu is de oorlog afgelopen en nu zit ik tot over mijn oren in de politiek, in de foute politiek. Ik stik van de angst, luitenant.’
‘Ik snap er niets van,’ zei Latour: hij werd even door een duizeling bevangen en greep zich vast aan de stang.
‘Nou, het zit zo,’ antwoordde Scheffers die almaar nerveuzer werd. ‘Na de bevrijding kwam de order dat de verzetsmensen zich moesten melden. Bij de Ordedienst, wel te verstaan. Nu kunt u me geloven of niet, maar ik had nog nooit van de Ordedienst gehoord. Geen reden om die order te wantrouwen, dus.
Ik ga me melden en krijg dan te horen dat de Binnenlandse Strijdkrachten zijn opgericht, met daarbij een bataljon Stoottroepen waarin alle Limburgse verzetslui worden ondergebracht.
Ik denk: je hebt niets beters te doen, bovendien mag je misschien niet eens weigeren. Maar ze gaven me eerst een andere opdracht. Ze waren in Geleen al druk NSB'ers aan het arresteren en die zetten ze in een school vast. Ik moest mee die school bewaken.
Nou, de eerste dag dat ik daar ben, zie ik meteen drie, vier jongens, gearresteerd en wel, van wie ik zeker weet dat ze in het verzet gezeten hebben. Vergissing, denk ik, dus ik laat die jongens vrij. Dat zou u toch ook gedaan hebben, luitenant?’
‘Tuurlijk had ik dat ook gedaan, Scheffers m'n jongen,’ antwoordde Latour met een ruim gebaar.’ ‘Bovendien was ik naar die kerels toegegaan die die jongens in hun kraag gevat hadden, en ik zou daar eens intensief onder zijn gaan schoppen.’
‘Goed, dat gebeurt nog een paar keer,’ ging Scheffers verder. ‘Ik laat die jongens dus maar op eigen houtje vrij. Krijg ik na een week te horen dat een post als gevangenenbewaarder aan zo iemand als ik niet goed toe te vertrouwen is. Dus ik denk, iemand zoals ik? Maar ze wilden niet precies zeggen wat ze ermee bedoelden. Ik moest me maar bij de Stoottroe- | |
| |
pen gaan melden, die zouden me beter in de gaten kunnen houden.
Daar bleef het bij, en ik betreurde het niet omdat ik het bewaker zijn toch al een rotklus vond. Maar ik vroeg me toch af wat er nu eigenlijk aan de hand was.
Kom ik in Maastricht, in die villa Wijckerveld, weet u wel, loop ik daar's avonds over het grasveld, word ik aangesproken door een vent die ik helemaal niet ken en die vraagt bij welke organisatie ik ben geweest. Zeg ik: RVV. Begint diezelfde vent me uit te schelden voor: Vuile rooie. En: Jullie hadden zeker verwacht dat jullie het nu voor het zeggen zouden hebben, ga Stalins kont maar likken, misschien lukt het dan daar nog.
Ik begreep werkelijk niet waar hij het over had en dat zei ik hem ook. Toen werd hij nog kwader en wilde me met de kolf van zijn karabijn te lijf.
Enfin, om een lang verhaal kort te maken, ik ben naar Bep van Kooten toegestapt - dat is onze commandant - en Van Kooten heeft mij uitgelegd hoe de vork in de steel zit.’
Ondanks de alcohol in zijn lijf voelde Latour de spanning. Nu kreeg hij dan toch nog de informatie waar hij al die tijd die hij bij de mannen van de Raad van Verzet had doorgebracht, op gewacht had.
‘Er schijnen dus in de hogere kaders van de RVV, in Limburg zowel als in de rest van het land, veel communisten te zitten. Voor iedereen die het kan weten, is de RVV rood.
Nu weet ik bijvoorbeeld dat die negen jongens die ik in Geleen onder me had, niks van communisten afwisten, ikzelf ook niet.
Maar van de districtscommandant zou ik het al niet meer durven zeggen. Het kan, het kan ook niet.
Wij praatten eenvoudig niet over dat soort dingen. En van de lui die boven Hein van Leyenbroek staan, weet ik al helemaal niets, die ken ik niet eens.’
Scheffers' informatie reikte tot Latours grote teleurstelling tenslotte niet verder dan hetgeen Klijzing van het Bureau Bijzondere Opdrachten hem voor zijn vertrek uit Londen meegedeeld had.
Namen en feiten waren nodig, liefst zwart op wit. Geen geruchten uit de mond van iemand die zichzelf incompetent verklaarde.
| |
| |
‘Begrijpt u me goed, luitenant,’ vervolgde Scheffers. ‘Ik weet niet wat ik gedaan zou hebben als ik geweten had dat de RVV rood was. Daar zou ik over moeten hebben nadenken. Alleen, ik wist het doodeenvoudig niet, en ik vind het onrechtvaardig dat ik nu van alle kanten verwijten hoor. Daarvoor heb ik mijn nek niet uitgestoken!
En waar moet dat verder naar toe. Er zijn er die zeggen dat Stalin zeker niet zal stoppen bij de Duitse grens, en ook niet bij de Nederlandse. Wat gebeurt er met een RVV'er, rood of niet rood, wanneer de Russen werkelijk komen? Wat gebeurt er als een of andere gek met een geweer alleen al dénkt dat de Russen komen?
Nou, dat kan ik u wel vertellen!’
Plotseling stootte brandend zuur door Latours slokdarm omhoog. Hij duwde de Geleendenaar wild opzij, wachtte niet totdat de man zijn verontwaardiging hierover ging luchten, en rende in paniek naar buiten.
Daar braakte hij het pas ingenomen bier, vermengd met restanten whisky en zure slijmdraden, uit in een hoek achter een windscherm.
Erna voelde hij zich beter, zijn zicht werd duidelijker en hij had wat minder last van een strakgespannen maagwand. Hij nam een kleine slok uit zijn flacon om de smaak van verrotting uit zijn mond te spoelen en liep weg, Scheffers eigenlijk al vergetend nog voordat hij hem opzettelijk in het café achtergelaten zou hebben.
Een half uur later kwam Latour, die zich weer helemaal in orde vond, de officiersclub binnen die op de eerste verdieping van een warenhuis was ingericht. De man bij de ingang wilde hem er aanvankelijk niet inlaten en dreigde de Militaire Politie erbij te halen, omdat de club alleen voor geallieerde officieren toegankelijk was.
De onwil van de portier kon Latour niet schelen; hij was in de stemming om met iedereen, ook met een sjagrijnige bewaker, een gesprek aan te gaan. Hij grijnsde dus eens naar de man en stelde dat het Nederlandse leger bij zijn weten ook tot de geallieerde strijdkrachten behoorde.
De portier verbeterde zich en zei dat hij eigenlijk buitenlandse militairen bedoelde. Latour meende dat een Hollander in
| |
| |
Maastricht ook een buitenlander was en wilde daarop doorlopen.
Dit kon de portier niet toestaan en hij maakte de fout om Latour bij diens mouw terug te trekken.
Latour, nog steeds in alle gemoedsrust, greep de man bij het front van zijn portiersjas, perste hem tegen de muur en beet hem toe dat hij de Opsporingsdienst van het Militair Gezag vertegenwoordigde dat op zijn beurt rechtstreeks onder SHAEF viel en dat hij liever niet een paar hoge omes stuurde om na te gaan of de hut wel aan alle eisen voldeed.
Dit intimideerde de portier voldoende en Latour kon passeren.
De club was afgeladen met voornamelijk Amerikaanse militairen. Tafeltjes vol met glazen en flessen stonden schots en scheef door het lokaal verspreid, de meeste stoelen bij de muur zodat men achterover kon leunen en zijn voeten op het tafelblad kon leggen. In een hoek speelde een straalbezopen infanteriekapitein op een aftandse piano; hij werd bijna bedolven door een mollige vrouw, niet meer zo jong als haar te strakke rode jurk wilde tonen, die met de grootste moeite melodie probeerde te houden bij de tegenmaatse interpretatie van ‘Bei mir bist du schön’. Niemand besteedde enige aandacht aan de muziek van het duo; men praatte alleen wat luider om het geblaat van de zangeres te overstemmen.
Latour bestelde een glas bier bij de bar en liep op zijn gemak door de club, dronk van het bier dat hij afwisselde met whisky uit zijn heupflacon. Hij knikte eens vriendelijk naar de muzikale kapitein die met halfgesloten ogen de akkoorden uit het klavier hamerde en de op zijn schouders leunende dame niet scheen te bemerken. Latour knikte ter stimulatie een paar maal met duim en middelvinger.
Als een van de tafeltjes zaten drie soldaten die met overduidelijk genoegen de voorbijgangers beledigden.
‘Look at that asshole,’ riep een van hen toen Latour naderde.
Het was een reus van een kerel met rood haar en schouders die de naden van zijn uniformjasje genadeloos teisterden. Zijn neus en jukbeenderen waren bezaaid met sproeten die een vreemd contrast opwierpen met de grofheden in zijn taalgebruik.
| |
| |
‘What kind of chickenshit uniform is that? Must be Farting Company!’
Latour zette zijn bierglas voorzichtig op hun tafeltje, salueerde correct en stelde zich voor. De drie mannen krompen als op een teken in elkaar van het lachen.
‘Een Nederlandse luitenant,’ snikte de gigant. ‘Dacht dat jullie allemaal klompen droegen en met windmolens gooiden. Wist verdomme niet eens dat zoiets als een Nederlands leger bestond! Wat doen wij dan godverdomme hier?’
‘Ons bier opzuipen en onze meiden verkrachten,’ antwoordde Latour grijnzend, trots op zijn beheersing van het Amerikaanse bargoens.
Hij had zich in zijn Londense tijd met veel genoegen in de Engelse taal verdiept, had eigenlijk een voorkeur voor de typische Britse uitdrukkingswijze omdat hij veelal niet goed begreep waar de Amerikaanse scheldwoorden aan refereerden. Maar hij kon toch gemakkelijk met deze soldaten meepraten. Hij bood hun zijn zilveren heupfles aan die ze gretig leegdronken. ‘Dat is bijna betere rotzooi dan thuis,’ zei de roodharige, evenals Latour een luitenant. ‘Ga zitten, Dutchie.’
Latour trok een stoel erbij, knoopte zijn jasje los en ging languit op een stoel zitten.
‘We gaan weer iets drinken,’ kondigde de luitenant opgewekt aan. ‘Of nee, laat ik je eerst aan deze smeerlappen voorstellen. Dit hier is Brooklyn.’
Hij mepte zijn buurman op diens schouder. Het was een tengere man, ergens tussen de vijfentwintig en de vijfendertig jaar, die een slobberig uniform zonder rangtekens droeg. Hij had ravezwart haar dat hij in een scherpe scheiding laag boven zijn rechteroor gekamd had om zo te verbergen dat hij al tamelijk kaal begon te worden. Donkere diepliggende ogen die snel heen en weer flitsten. Zijn mond was enigszins vooruitgestulpt ten gevolge van een geprononceerde bovenkaak. Hij had lange groezelige tanden.
‘Brooklyn is zo'n ellendige journalist. Hoe noem je je ook weer, Brooklyn?’
‘Oorlogscorrespondent,’ antwoordde deze nors.
‘Maar eigenlijk is hij een dichter. Niet dat dat veel beter is! Een verdomde Italo-dichter, hè Brooklyn? Hoe heet die prijs ook weer die je gaat winnen, die genoemd is naar die pijper
| |
| |
die het dynamiet heeft uitgevonden?’
‘De Nobelprijs.’
‘Weet je hoeveel-ie verdient met die prijs, Dutchie. Honderdduizend dollar! Honderdduizend dollar voor een paar kloteversjes. Dan koopt-ie alle spaghetti en rooie wijn in New York op en gaat-ie drie dagen lang in Brooklyn met zijn Italo-vriendjes zitten slempen.’
‘Hoe gaat het met je, kerel,’ zei Latour; hij gebruikte de Cockney-uitspraak voor het ‘mate’.
De Italiaan knikte, toonde nog steeds geen diepgaande belangstelling voor de ceremonie.
‘En die bleekscheet daar, dat is Eddie Gleason.’
De grote man wees naar een jeugdig ogende kapitein die zijn pet nonchalant achter op zijn blonde hoofd geplant had. Gleason had het uiterlijk van een atleet, een haast grappig gezicht met een gave, licht blozende huid.
‘Eddie is uit Detroit. Honkbal in de zomer, ijshockey in de winter, is het niet, Eddie?’
‘En naaien het hele jaar door,’ beaamde de kapitein serieus.
‘Dat is correct, Eddie,’ hernam de roodharige.
‘Eddie's doel in deze oorlog is Berlijn bereiken en Eva Braun te grazen nemen. Ik druk mij toch juist uit, Eddie?’
‘Tot op de komma, Little John,’ antwoordde de kapitein. ‘Als laatste in de rij van Europese dames grijp ik Eva Braun zelf. En Adolf mag toekijken zodat hij toch nog te weten komt hoe je een dame fatsoenlijk bedient voordat we hem naar de hel sturen.’
Latour stak aarzelend zijn hand op, in onzekerheid gebracht door de joviale manieren van de Amerikanen die zich niet om het rangonderscheid schenen te bekommeren.
‘En ik ben Little John,’ zei de reus en sloeg zichzelf op de borst. ‘Naar het maatje van Robin Hood.’
‘Ik ben bang dat ik die niet ken,’ zei Latour beleefd.
‘Robin Hood, een Engelse piraat,’ mompelde Little John en trok een hulpeloos gezicht. ‘Hoe was het ook alweer, Brooklyn?’
De aangesprokene negeerde het verzoek om steun en zei:
‘Hoe komt een Dutchie als jij aan zo'n kikkerbillennaam?’
‘Via mijn papa,’ antwoordde Latour, niet goed raad wetend met de plotselinge wending. Zijn oplossing leek Brooklyn
| |
| |
niet geheel te bevredigen, maar hij ging er niet verder op in. ‘Is het nu misschien tijd voor bier, Little John?’ zei Gleason. De luitenant stond op en ging naar de tapkast. Gleason vervolgde tegen Latour:
‘Wij zijn allen bij het 121e bataljon gemotoriseerde infanterie en we zitten hier te wachten totdat die verdomde luchtmacht Aken voldoende plat heeft gebombardeerd dat wij er binnen kunnen trekken. In drie weken, godverdomme, hadden we België in onze binnenzak en nu zitten we hier al even lang op ons gat. Stinkende rotoorlog.’
‘Maastricht is wel een geschikte plek om op je gat te zitten,’ zei Latour die gelijke tred met de woeste taal van de Amerikanen probeerde te houden. Little John plantte de tafel vol met glazen bier.
‘Zo, en nu zal een Ier jullie eens voordoen wat drinken precies inhoudt.’
‘Schei toch uit, vetzak,’ zei Brooklyn nors. ‘Jij bent niet de enige Ier hier. Mijn moeder was een Ierse, Mary Centley, God zij haar ziel genadig. Zij is geboren in een appelkist op de markt in Dublin.’
‘Een Ierse die zich laat naaien door een dronken spaghettivreter is geen Ierse meer,’ stelde John en dronk zijn glas meteen leeg.
‘Daar kun je wel eens gelijk in hebben,’ grinnikte Brooklyn zowaar.
‘Hé, captain,’ brulde Eddie naar de pianospeler. ‘Heb je geen Cab Calloway-liedjes op je repertoire?’
De muzikant gebaarde met zijn linkerhand achter zijn rug dat hij rust wilde hebben en vervolgde zijn merkwaardige benadering van internationale succesnummers. De zangeres had opgegeven en zat onderuitgezakt op een stoel geïrriteerd voor zich uit te kijken.
‘Ik zal voor jullie zingen,’ kondigde Little John aan, wachtte niet op hun instemming, maar zette onmiddellijk en met angstaanjagende kracht in:
| |
| |
Eddie Gleason verhief zich van zijn stoel en snauwde: ‘Houd je snater, luitenant. Dat is een bevel!’
De Ier klapte verbaasd zijn mond dicht en zei toen:
‘Als ik niet mag zingen, mag Brooklyn wel een van zijn versjes opzeggen. Kom op, Brooklyn.’
‘Ga jij je maar eens fijn rukken,’ antwoordde deze kalm.
‘Doe niet zo quasi apathisch, man,’ zei Gleason met een agressieve ondertoon in zijn stem. ‘We hebben dezelfde kul al eerder met je meegemaakt. De mensen moeten een tijdje tegen de grote meester aankwijlen en dan wil je opeens wel. Kom nu maar op met je gedicht, dan hebben we dat alvast gehad en kunnen we ons eindelijk door Dutchie laten uitleggen waar we in deze schijtstad de hoeren kunnen vinden.’
‘Ik wil helemaal geen gedicht voorlezen,’ morde Brooklyn.
‘Little John zit erom te zeuren. Ik heb geen stomme harken als publiek nodig.’
‘De luitenant hier is geen stomme hark,’ zei Little John en legde een zware arm om Latours schouders. ‘Eddie is een stomme hark hoewel hij geen Ier is; ik ben een stomme hark. Maar Dutchie is een gevoelig mens met een hart voor poëzie. Dat is toch correct, luitenant?’
‘Ik zou je gedicht graag horen, Brooklyn,’ zei Latour die zich er op die manier het gemakkelijkst vanaf dacht te maken.
Nu het erop aankwam, scheen de kleine Italiaan plotseling zenuwachtig te worden. Hij wurmde met sidderende vingers een sigaret uit het pakje dat voor hem op tafel lag, stak deze niet aan, maar haalde een papiertje uit zijn borstzak. Hij vouwde het plat, stak de sigaret tussen zijn lippen, streek zijn haren achter zijn oren en nam vervolgens de sigaret weer uit zijn mond.
Gleason wilde ongeduldig uitvallen, maar Brooklyn stak bezwerend zijn handen op, haalde snel adem en spoog zijn gedicht uit:
‘A slender saxophone fagging through the night
momentarily howls at ever closed
windows singing scat to an outsighted horse
and tunes a bridge between two rivers.’
| |
| |
Brooklyn keek niet op en borg het papier vlug weg.
Little John staarde verbaasd opzij, zei:
‘Dat was het, Brooklyn?’
Hij verloor zich toen in een luid applaus.
De kapitein herhaalde met lege ogen de eerste strofe, smakte met zijn lippen en zei misprijzend:
‘Ik snap er niks van, Brooklyn. Ik vind het nog slechter dan dat wat je voorlas op de kade, voordat we ons inscheepten.’
‘Ik verwacht ook niet dat een aardappelkop als jij, die alleen achter zijn ballen aan kan rennen, begrijpt waar ik het over heb,’ zei de journalist die ineens weer over een overdaad aan zelfverzekerdheid beschikte.
‘Ik vond het wel mooi,’ zei Little John weifelend. ‘Ik begrijp het ook wel, geloof ik. Het gaat over...’
‘Saxofoons,’ zei Brooklyn cynisch.
‘...eenzaamheid,’ completeerde de roodharige luitenant.
‘Wij Ieren begrijpen de melancholie. Die krijgen we al mee met het bloed van onze moeders. Jouw gedicht gaat over een jongen, een eenzame jongen die voelt dat hij iets mist, hij weet alleen niet precies wat. En hij gaat 's nachts op de vensterbank voor zijn open raam zitten en hij speelt. Maar er is niemand die hem hoort. Heb ik het goed geraden, Brooklyn?’
‘Mijn God,’ steunde de Italiaan en verborg zijn gezicht in zijn handen. Toen haalde hij het gedicht weer te voorschijn, scheurde het papier vlug kapot, wachtte een ogenblik en stak de stukken in zijn mond. Hij begon erop te kauwen.
‘Godverdomme, kijk die aaseter,’ brulde Little John. ‘Hij vreet zijn eigen klotegedicht op. Hij is hartstikke gek geworden.’
Hij keek gespannen naar Brooklyn die rustig doorkauwde en zich niets van de verwarring om zich heen aantrok.
‘Zonde van het papier, kerel,’ zei Latour droog. ‘Je had er nog mooi je kont aan kunnen afvegen.’
De Ier en de kapitein uit Detroit keken Latour een ogenblik in oprechte verwondering aan, bulderden het toen uit van het lachen. Latour dronk trots van zijn bier.
‘Weet je, Brooklyn,’ zei Gleason en stak een sigaret op.
‘Toen we in Saint-Nazaire waren, stond ik een keer 's morgens op om te kijken hoe het weer was. Ze hadden daar van
| |
| |
die blinden voor de ramen, ik gooide dus die blinden open en ik zag hoe beneden in de straat een ouwe vent puin en rotzooi verzamelde. Hij reed met zijn kar langs de deuren en de Franse vrouwen kwamen uit hun huizen om hun kapotte spulletjes te brengen. In de kar zat een gek, waarschijnlijk de zoon van de ouwe. Elke keer als een vrouw iets in de bak gooide, maakte die gek de meest obscene gebaren. En die vrouwen maar giechelen.’
‘Wat is dat nu weer voor een kletspraat,’ zei Brooklyn.
‘Jij bent net zo'n stom Frans wijf,’ antwoordde Gleason triomfantelijk. ‘Jij brengt je schrijfsels bij allerlei idioten onder de aandacht. Ze schelden je in ruil uit of maken je belachelijk. En jij vindt het prachtig zolang je maar in het middelpunt van de belangstelling staat. Jij bent gewoon een goudhaantje van een schijt-Italiaan.’
‘Beledigen is ook een kunst, als je dat godverdomme maar weet,’ schreeuwde Brooklyn. ‘En de ergste beledigingen zijn die die door het slachtoffer niet opgemerkt worden. Snap je dat, stinkerd?
Jij kunt hier in deze klotekroeg de mooie jongen uithangen, maar als morgen een of andere flikker van een majoor op je afkomt en tegen je zegt: “Zie je die nazi-tank daar, kapitein? Erop af en vreet hem op!” dan ga jij erop af en je bent er nog trots op ook wanneer die zuurkoolvreters je ballen van je lijf afschieten. Deze hele klote-oorlog is een belediging voor de menselijke intelligentie, maar je moet wel intelligent genoeg zijn om dat te kunnen begrijpen.’
‘Is dat wat je voor je krant opschrijft?’ vroeg Latour.
Brooklyn bleef echter Gleason aankijken.
‘Wat denk je dat dit is, kapitein Gleason? Een honkbalwedstrijd? Moge de beste winnen?
Die Duitsers moeten eraan, koste wat kost. Een miljoen, twee miljoen doden, het maakt niet uit. Zolang ze maar idioten genoeg vinden die ze naar het front kunnen sturen en die ervoor zorgen dat die alcoholisten van generaals hun plaats in de geschiedenisboeken krijgen.
Je bent een achterlijke aap, Gleason. Het wordt tijd dat je godverdomme eens de juiste vragen begint te stellen.’
‘Nou heb ik er genoeg van, nu gaat de bastaard eraan,’ gromde Gleason. Hij knikte zichzelf vastberaden toe en
| |
| |
dook toen plotseling over het tafeltje naar Brooklyn.
De Ier sprong op en hield Gleason tegen, hetgeen hem niet de minste moeite scheen te kosten.
‘Rustig aan, kapitein,’ zei Little John met een geamuseerde trek op zijn grote gezicht. ‘U kunt niet zomaar een oorlogscorrespondent in elkaar slaan, niet zonder ervoor voor de krijgsraad gedaagd te worden, tenminste. Deze slijmerige Italiaan is het verlies van een streep niet waard. Jij gaat bier halen voor de kapitein, Brooklyn!’
Hij zette Gleason terug op diens stoel en gaf Brooklyn een mep om zijn oren.
‘Jij verdomde vleeshomp...’ begon de tengere man, maar John gaf hem geen kans.
‘Bier halen, zei ik. En maak een beetje voort!’
Brooklyn harkte met zijn vingers zijn zwarte haren in model. De luitenant wachtte totdat hij ermee klaar was en gaf hem toen weer een klap. Brooklyn wilde hem naar de keel vliegen, maar de Ier greep hem bij zijn jasje en gooide hem zo ongeveer in de richting van de bar.
De journalist had nog niet begrepen dat het voor hem afgelopen was en wilde opnieuw op John afstormen.
Latour stond op en hield hem voorzichtig aan zijn arm tegen.
‘Schei ermee uit, kerel. Het heeft geen enkele zin.’
‘Al het andere heeft ook geen zin,’ mompelde de Italiaan, maar de kwaadheid verdween uit zijn stem.
‘Zuipen, over wijven praten, je kapot laten schieten... wat heeft dat voor een zin?’
‘Ik weet het ook niet, kerel,’ antwoordde Latour. ‘Laten we maar met het zuipen beginnen. Misschien komt de rest dan wel vanzelf...’
|
|