| |
| |
| |
8
Ze waren met hun vijven. Latour; voorts twee mannen van de arrestatieploeg van de Stoottroepen, beiden Maastrichtenaren die in de oorlog bij de illegale beweging waren geweest, zij het in verschillende kampen. Louis, de oudere, was eind dertig: hij droeg zijn haar in een ouderwetse scheiding in het midden waar hij al behoorlijk kaal begon te worden. Hij had een uitzonderlijk symmetrisch gezicht met een haakneus en een kleine kin onder een zuinig mondje. Hij was bij de Landelijke Organisatie voor Pilotenhulp geweest, was duikhoofd van de wijk Sint-Pieter en had meerdere malen piloten naar Eysden en over de Belgische grens gesluisd. Jules, de jongere, kon van Latours leeftijd zijn. Hij was het toonbeeld van de soldateske OD'er. Als voormalig korporaal van de Nederlandse artillerie wilde hij niets liever dan met de Binnenlandse Strijdkrachten in een geallieerde eenheid Duitsland intrekken. Latour kon het goed met Jules vinden, anders dan met Louis die de levenservaring van de oudere opeiste en te pas en te onpas goedkope wijsheden debiteerde.
De vierde man was Servé, die Latour bij zijn binnenkomst in Maastricht al ontmoet had. Servé had zich niet bij de Stoottroepen gevoegd, maar was op een morgen het Provinciaal Militair Commissariaat binnengewandeld en had zich maar meteen bij majoor Vullinghs laten aanmelden, een initiatief dat Latour nooit zou hebben verwacht van de bepaald niet krachtdadige jongen. Zijn verhaal moest overtuigend geweest zijn, want Servé werd via de Militaire Commissaris en vervolgens, majoor Schuurman aan Latour ter assistentie toegevoegd. Hij bleek een goedmoedige kerel die soepel contacten legde en nog gemakkelijker dan Latour naar de drank greep.
De achtergrond van de laatste man was onduidelijk. Hij heette Hurlings, zijn voornaam had hij niet genoemd. Ook was niet bekend waar hij vandaan kwam. Hij sprak Neder- | |
| |
lands met een overduidelijke Limburgse tongval, maar verviel nooit in het dialect, ook niet wanneer hij erop werd aangesproken door de anderen die zijn halsstarrigheid hierin minachtten. Het enige opvallende aan hem was zijn brilletje, een wankel geval dat vensterglas leek te bevatten en dat hij meestal in de borstzak van zijn overal droeg; soms zette hij het met grote onhandigheid op en werd dan van het ene op het andere ogenblik een oude man.
Hurlings was een vrijwilliger. Hij had zich bij de OD gemeld en was aangenomen, een vrij eenvoudig proces dat feitelijk nergens anders uit bestond dan het bevestigend antwoorden op de vraag of men een goed Nederlander was en het in ontvangst nemen van de oranje armband en een legitimatiebewijs.
Latour, die nu eenmaal de hoogste militaire rang in het gezelschap bekleedde en die ondanks de vele tegenstellingen onuitgesproken als leider geaccepteerd was, had Hurlings een keer onder zachte dwang naar diens motieven gevraagd toen hij vernomen had dat mannen van de Germaanse SS de simpelheid van de aanmeldingsprocedure misbruikten om zo aan een bruikbare valse legitimatie te komen. Hurlings had geantwoord dat de Binnenlandse Strijdkrachten hem twintig gulden per dag uitbetaalden; daarbij kwam nog het dagelijkse Amerikaanse legermaal.
Die dag was hun taak eenvoudig.
De OD had het initiatief genomen om registratieformulieren rond te sturen waarop anoniem de namen van NSB'ers en collaborateurs aangegeven konden worden. Daarop werden dan vanuit de villa Regout, het hoofdkwartier van de Stoottroepen, de arrestatieploegen erop uitgestuurd.
Ditmaal ging het om een vrouw wier sympathie voor de Duitse bezetters er al toe had geleid dat men haar na de bevrijding het haar had afgeknipt. Haar broer die jarenlang Volk en Vaderland gedistribueerd had en met wie ze in hetzelfde huis woonde, was tijdens de eerste arrestatiegolf reeds aangehouden. Op het formulier stond dat de vrouw beschikte over een radiozender, verborgen achter een stutbalk op zolder, waarmee ze nog steeds informatie zond naar de Duitse troepen bij Aken.
De beschuldiging was merkwaardig gedetailleerd en Latour
| |
| |
vermoedde dat de vrouw zich in haar hulpeloosheid zelf aangemeld had.
Ze namen de Bedford. Servé zat achter het stuur, Latour en Louis zaten op de bijrijdersbank. Hurlings en Jules stonden in de open laadbak en hielden zich vast aan de zijlatten.
‘O,’ zei Servé en stopte de truck. ‘Is het hier? Maar dan geloof ik dat ik die vrouw ken. Hoe heet ze ook alweer?’
‘Geen idee,’ antwoordde Latour.
‘Op het papier staat alleen het adres, geen naam.’
Ze stapten gedrieën uit.
‘Haal jij haar eens even op, Servé,’ gelastte Latour. ‘Als je haar toch kent! Wanneer ze een vertrouwd gezicht ziet, wordt het voor haar misschien wat minder moeilijk.’
‘Wat hebt u het toch maar goed voor met zo'n Moffenhoer,’ sliste Louis. Latour antwoordde niet.
Servé liep het paadje naar de voordeur op.
Latour zag het gebeuren, schreeuwde nog, maar was al te laat.
Door het ruitje in de deur werd plotseling een dubbelloops jachtgeweer naar buiten gestoken. De twee schoten klonken vrijwel gelijktijdig. Servé sloeg plat tegen de grond.
Jules en Hurlings lieten zich in de laadbak vallen. Latour duwde de LO'er terug achter de Bedford.
‘Hij is niet dood, luitenant,’ zei Jules zachtjes. ‘Ik zie hem nog bewegen.’
Latour gluurde om de hoek van de laadbak. De rechterbovenhoek van de overall van Servé was doorweekt met bloed. Hij zou in elk geval niet lang meer leven, tenzij ze snel zouden optreden.
Op de eerste etage van het huis werd een raam opengeduwd en een vrouw stak haar hoofd naar buiten. Het swastikamotief dat haar onvrijwillige kapper achtergelaten had, was duidelijk zichtbaar.
‘Koom miech mèr hoole es ger dörref, vuilakke!’ schreeuwde ze.
Onmiddellijk daarop duwde ze het raam weer dicht.
Latour nam de situatie eens op zijn gemak in ogenschouw. Achter hen liepen de spoorlijnen van het station, voor hen was de brede straat zonder bomen. De enige dekking die ze hadden, werd gevormd door hun vrachtwagen.
| |
| |
Wapens hadden ze voldoende. Misschien bevonden zich meerdere personen in het huis, maar deze zouden waarschijnlijk over niet meer dan dat ene jachtgeweer beschikken. Veel hagelpatronen konden er ook niet zijn.
‘Louis,’ commandeerde Latour. ‘Jij rijdt me naar de hoek van de straat en zet me daar af. Dan rijd je de wagen achteruit en zet hem op dezelfde plek neer. Jullie wachten vervolgens rustig af. Als je iets ziet, voordat ik in het huis ben, dan mag je schieten. Daarna niet meer, want dan schieten jullie kuikens mij gegarandeerd overhoop. Begrepen?
Jules, geef me een handgranaat!’
De OD'er bezat er twee en was er bijzonder aan gehecht. Hij had tegen Latour een lang betoog gehouden over de inzetbaarheid van dit explosief.
Zijn hand met de tonvormige granaat verscheen boven de bak van de vrachtwagen.
‘Ze schiet me zo vanachter het stuur vandaan,’ protesteerde Louis.
Latour duwde hem de cabine in.
‘Rijden, Louis. En kalm aan.’
Op de hoek van de straat sprong Latour eruit, rende naar de overkant van de weg, door de tuin van het huis daar en drukte zich tegen de voorgevel. De Bedford reed langzaam achteruit en hield op dezelfde plek halt. Louis stapte aan de rechterkant uit en hernam zijn positie bij het achterwiel. Jules' karabijn verscheen boven de rand van de laadbak. Latour wist dat Hurlings een pistool had. Louis was ongewapend.
Latour haalde zijn Colt-pistool uit de holster en plaatste een kogel in de kamer. Hij schuifelde langzaam naar het huis waaruit geschoten was, hield zich voortdurend tegen de muren gedrukt en benutte zo veel mogelijk de aangeboden dekking.
Zo kwam hij tot het buurhuis. Een brede ligusterhaag scheidde de beide voortuinen; als Latour eroverheen zou klimmen, zou hij een gemakkelijk doelwit vormen voor de schutter met het jachtgeweer. Hij perste zich dus in het portiek en bonsde op de deur. Er gebeurde niets.
Toen hoorde hij slepende voetstappen die in de gang aarzelden. Hij beukte nog eens met zijn vuist tegen de voordeur.
| |
| |
Vervolgens werd deze op een kier geopend. Latour duwde haar met geweld verder open en glipte de gang in.
Het vrouwke werd achter de deur klem gezet. Ze was ongeveer zestig jaar, het haar al grijs, een paar strengen waren aan de wrong ontsnapt en hingen in slierten langs haar gezicht. Ze droeg een oud gebloemd schort waar hier en daar gaten in gevallen waren. Hoe ruim ook, het kon haar mager gekromd lijfje niet verbergen; de indruk van haar ellende werd nog versterkt door de sporen van reuma op de knokkels van haar handen.
‘Kon dat niet wat vlugger,’ snauwde Latour.
‘Ik... ik hoorde zo'n knal,’ hakkelde ze vertwijfeld.
‘Ja,’ zei Latour. ‘Dat was een van mijn mannen die door die gekkin van hiernaast werd neergeschoten. Als u nog even gewacht had met de deur opendoen, was ikzelf de tweede geweest.’
‘Ik wist toch niet...’ Toen drongen Latours woorden pas tot haar door. ‘Gaat u haar eindelijk oppakken?’
‘Zit u daar dan op te wachten, dame?’ antwoordde Latour afwezig.
De gang was donker en hij zocht de trap.
‘Weet u dat ze met de Moffen is meegeweest?’ lispelde de vrouw samenzweerderig.
‘Zo'n dikke, toch wel een keurige man, zo te zien, hij kwam haar vaak halen met zijn soldatenauto. En ze ging altijd mee. Helemaal op sjiek!’
Ze draaide met haar armetierige heupen in een ontoereikende imitatie van de wuftheid van haar buurvrouw.
‘Kan ik hier naar boven?’ vroeg Latour en liep zonder haar antwoord af te wachten de trap op.
Ze hobbelde achter hem aan, probeerde hem bij te houden en tegelijkertijd haar verhaal aan hem kwijt te raken.
‘Nou, en toen na de bevrijding zijn ze voor haar gekomen. Harie Peeters en zijn vrienden. Harie is getrouwd met 't Annemie van mijn nicht Sjan. Het is een goeie jongen, Sjan is er erg content over.’
Latour negeerde haar gezwets en liep de tweede trap naar de zolderverdieping op.
‘Nou, meneer, toen hebben ze haar van hiernaast helemaal kaal geschoren. En Harie heeft het haar in de brand gesto- | |
| |
ken. En toen het brandde, zei hij: “Zo stinkt een Moffenhoer.” Dat was niet zo netjes gezegd van Harie, maar u weet hoe die jonge jongens zijn, hè meneer?’
Zij stak haar klauwachtige hand uit en hield Latour bij zijn arm vast.
‘Maar de duivel steekt in dat wijf, Ooslevenheer vergeef me. Ik zeg het u, meneer. Ze is met haar kale kop toen met mijne Sjeng begonnen te... nou, u snapt wel wat ik bedoel, meneer. Stond ze hier achter in de tuin bij het hek voor Sjeng met haar... met haar kont te draaien, ik zeg het maar op z'n plat, meneer.’
Ze draaide haar vingers door een grijze haarsliert en rolde met haar ogen, helemaal de diva die haar buurvrouw was. ‘Oh, buurman. U weet toch zoveel van radio's af. De mijne is kapot. Kunt u niet eens even komen kijken?’ En ik zeg nog tegen Sjeng: ‘Hoe komt die nou aan een radio?’ Maar die simpele gaat toch naar haar toe. Ze heeft er eentje op haar zolder, helemaal geen gewone radio, zei Sjeng. Hij is er nu niet, anders kon hij het u zelf zeggen. Ze heeft dat ding natuurlijk van haar broer gekregen, ook zo'n fraaie. Of van 'r Pruis.
Sjeng kon helemaal niet zien of het ding kapot was. O ja, ze heeft 'm achter een balk verstopt. Een gewone radio! Gelooft u dat, meneer?’
‘U heeft het formulier ingevuld,’ constateerde Latour rustig.
‘Ik laat zo'n Pruisenmadam niet aan mijn man zitten,’ antwoordde ze waardig.
‘Wie fout is, moet betalen, zeg ik altijd.’
‘Jaja,’ zei Latour en liep de zolderkamer aan de voorkant van het huis binnen. Hij opende het raam van de dakkapel en leunde naar buiten. Jules zag hem en zwaaide. Latour gebaarde nijdig dat hij daarmee moest ophouden. Iemand in het buurhuis mocht eens de juiste conclusie trekken.
‘Doe het raam achter me dicht,’ zei hij tegen de vrouw.
Vervolgens trok hij zich aan de vensterbank op en stapte in de dakgoot, met een hand steunend tegen de pannen. De handgranaat hield hij in zijn andere hand.
Voorzichtig schoof hij door de goot naar de dakkapel van het buurhuis. Hij gluurde door het raam; de kamer was leeg. Met zijn elleboog drukte hij het glas in, maakte vlug het | |
| |
raam open en sprong in de kamer. Een kort moment bleef hij staan; geen geluid was in het huis te horen.
Hij trok de veiligheidspin uit de granaat, maar hield de hefboom van de slagpin tegen. Toen nam hij zijn pistool in de andere hand. Hij opende de kamerdeur met zijn voet en sloop de trap af, biddend dat de treden niet zouden kraken. De trap was van soepel eikehout en de vrouw die geknield voor het raam in de voorkamer zat, hoorde hem niet. Ze had een grove mannenbroek aan die haar veel te groot was en die met een touw om haar middel opgehouden werd. Ze droeg maar één schoen, een detail dat Latour een ogenblik verbijsterde.
Hij zette zijn voet op de drempel van de kamer en die kraakte wel. Ze draaide zich om, een onhandige zwaai met het jachtgeweer, de lange loop bleef haken aan de sponning van het venster.
Latour was vlugger, veel vlugger.
Hij gooide de granaat. En liet zich opzij vallen achter de muur.
De lichtflits deed de deuropening oplaaien, het hele huis bolde op rond de immense knal.
Latour beet zich door zijn verdoving heen en sprong met zijn pistool uitgestrekt naar voren de kamer in.
Het was allemaal niet meer nodig. Het vertrek was een onmetelijke puinhoop geworden, de magische keerzijde van de piramide. Het bed lag op zijn kant gegooid tegen de muur. Een versplinterde kast onthulde een aan stukken gescheurde garderobe.
De vrouw lag in het kapotgesprongen raam, haar bovenlijf boog naar buiten. Latour pakte het lichaam bij de schouder vast en trok het terug.
De vrouw viel ruggelings op de vloer. Het merendeel van haar gezicht was verdwenen. Waar haar onderkaak was geweest, was nu een groot vormeloos gat dat alleen nog maar sprak van gerafelde bloedvaten en kapotte zenuwen.
Latour hoorde voetstappen op de benedenste trap. Maar het was Jules, die met zijn karabijn in aanslag naar boven kwam.
‘Beneden is alles veilig, luitenant. Jezus, wat een rotzooi.’
‘Goed, we pikken Servé op en we zijn weg. We laten dit hier wel liggen voor de hospikken.’
| |
| |
Jules staarde naar de dode vrouw. Hij slikte een paar maal. Latour gaf hem een duw.
‘Naar buiten, voordat je de boel hier ook nog onderkotst.’
Hij nam zijn heupflacon die nu de cognac van majoor Schuurman bevatte en nam een slok. Terwijl hij de fles aan Jules aanbood, overviel hem een geweldige hoestbui. Niet bij machte de krampen in zijn borstkas te beheersen, bleef hij hikken totdat een dunne draad slijm van zijn mondhoek droop.
Hij rechtte zijn rug en ademde voorzichtig in, probeerde zijn middenrif te sparen.
‘Dank u, luitenant, zei Jules lachend en weerde de fles af.
Het is geen goed merk, geloof ik.’
Latour ademde nog een keer diep in en nam toch weer een slok.
‘Boven op zolder, achter een van de steunbalken, moet de radio verborgen zijn. Haal jij die even op, maar maak voort, want wij moeten Servé wegbrengen.’
Jules liep de zoldertrap op. Latour ging naar beneden. Hij rochelde meer slijm op en spoog. Een geelgroene fluim bleef op het eikehout van een trede liggen.
Hurlings zat naast Servé. Hij had de jongen met een besmeurd gordijn uit het huis bedekt en zijn eigen jasje opgerold onder het hoofd van de gewonde gelegd.
‘Hoe is het met hem?’ vroeg Latour.
Hurlings schudde met een benauwd gezicht zijn hoofd. Servé was nog bij bewustzijn, zijn gelaatskleur was van een doorschijnend wit en zweetdruppels lagen op zijn voorhoofd.
Latour knielde naast hem neer.
‘Niet opgeven, jongen. We halen je hier weg. Binnen een kwartier lig je op de operatietafel. Wat nieuw bloed erin en je loopt over twee weken weer met ons mee.’
‘Luitenant...’ Servé wilde iets zeggen, maar een opvlammende pijnscheut maakte hem het spreken onmogelijk. Hij klemde zijn tanden op elkaar en schudde wild zijn hoofd heen en weer.
Latour wenkte Louis naderbij.
‘Jullie pakken hem op - voorzichtig. Leg hem in de vrachtwagen, dan brengen we hem naar het ziekenhuis.’
| |
| |
Hurlings tilde Servé bij diens schouders even van de grond hetgeen een schreeuw van pijn aan de jongen ontlokte.
‘Dat lukt zo niet,’ mompelde Hurlings.
Hij liep het huis in en kwam even later terug met een kamerdeur die hij uit de hengsels had gelicht. Ze schoven gedrieën Servé op de deur en Hurlings en Louis droegen hem naar de Bedford.
Hurlings ging in de laadbak zitten en Louis kroop achter het stuur.
‘Komen we met de vrachtwagen de rivier wel over?’ vroeg Louis. ‘De Amerikanen laten ons nooit de pontonbrug over.’
‘Dat zien we dan wel,’ antwoordde Latour.
Jules kwam uit het huis. Hij hield de radiozender naar Latour omhoog en gooide het apparaat in de laadbak, hetgeen hem op een waarschuwende vloek van Hurlings kwam te staan.
Hij klom naast Latour op de bijrijdersbank.
‘Hoe is het met Servé?’
‘Hij haalt het wel,’ antwoordde Latour. ‘Rijden, Louis.’
De Bedford maakte een paar sprongen voordat Louis de juiste afstemming tussen koppeling en gaspedaal had gevonden. Hij hield een langzaam tempo aan.
‘Rijden kunnen ze bij de LO ook al niet,’ zei Jules, gespeeld ongeïnteresseerd uit het raampje kijkend.
Louis beet onmiddellijk. ‘Wat dan nog meer niet, jungske?’
‘De mond houden.’
‘Het is misschien beter als jij je bek ook dicht houdt, Jules,’ maande Latour die zich intussen aan zijn eigen vaderlijk toontje ergerde.
‘Nou nee, luitenant,’ zei Louis hautain. ‘Laat hem nou eens zeggen wat 'm op zijn lever ligt. Jonge stieren zetten zich graag tegen de oude op.’
‘Vooral als de oude dingen doen waar ze geen sodemieter verstand van hebben,’ zei Jules. ‘Of als ze zich drukken wanneer de jonge het werk moeten doen.’
‘Iedereen had opdracht om niets te ondernemen zolang ik in het huis was,’ zei Latour. ‘In dat opzicht ben jij zelf te ver gegaan, Jules.’
‘Ik bedoel niet dat Louis nu op zijn kont is blijven zitten,’ zei
| |
| |
Jules dubbelzinnig. ‘Ik bedoel de LO in zijn geheel - zoals ze zich altijd gedragen. Overal kom je nu plotseling LO'ers tegen en allemaal vertellen ze de meest fantastische verhalen over de piloten die ze over de grens geholpen hebben. Als je ze zou optellen, dan zou je denken dat de complete RAF in Eysden gezeten heeft.’
‘Daar zeg ik niet eens iets op,’ gromde Louis.
‘O nee?’ provoceerde Jules. ‘Wat ben jij eigenlijk geweest, voor de oorlog? Zeg eens op, Louis!’
‘Opzichter bij de Papierfabriek. Ik snap niet wat dat...’
‘Kijk, luitenant,’ onderbrak Jules hem vlug. ‘Dat is nu precies wat ik bedoel. De LO-mensen hebben geen verstand van zaken. Het zijn gewone burgermannetjes, geen soldaten zoals u en ik.’
‘Kom kom, Jules. Zo gemakkelijk trap ik niet in je spelletje mee,’ zei Latour. ‘Er zijn hoe dan ook veel piloten uit bezet gebied teruggekomen. Dat weet ik in elk geval zeker. En deze moeten hulp gekregen hebben. Bij de LO zullen goede en slechte mensen gezeten hebben, net als overal.’
Latour hoorde zichzelf met afgrijzen aan. Maar hij zat nu eenmaal opgescheept met twee kinderachtige kerels die elkaar probeerden af te troeven met hun simpele acties en die hem voortdurend in de rol van wijze oom dwongen.
‘Bij de LO zaten alleen maar slechte kerels,’ hield Jules aan.
‘Weet u hoe ze de Ordedienst bij de LO noemden? De Belastinggroep! Alleen maar omdat kapitein Sijmons met nog een paar anderen bij de Belastingen zit. En omdat we wel eens op zijn kantoor samenkwamen. Maar daarmee zat nog niet de hele Ordedienst bij de Belastingen! Levensgevaarlijk, als de Moffen iets hadden gehoord van een Belastinggroep, hadden ze meteen geweten waar ze ons zouden moeten zoeken.’
‘Tsjj,’ siste Louis minachtend en remde af voor een overstekende oude man die een grote rieten mand met zich mee zeulde.
‘Moet je hem eens horen over de LO! Nog geen half jaar geleden wilde de OD per se bij ons komen, omdat wij uitstekende contacten hadden met de Knokploegen en de OD het niet langer zonder hen kon stellen. De KP'ers weten wél hoe ze moeten vechten: namelijk, niet met de mond!’
| |
| |
‘Het was net andersom, lummel,’ schreeuwde Jules. ‘Jullie wilden ons er graag bij hebben. Maar wij hadden toevallig iets beters te doen. Zorgen dat wij niet door de Moffen gepakt werden, bijvoorbeeld.’
‘Ik zal je leren, lummel te zeggen tegen een oudere,’ brulde Louis. Hij probeerde Jules langs Latour heen te raken. Deze weerde de slagen, die Louis niet genoeg kracht bij kon zetten omdat hij tegelijkertijd de vrachtwagen moest blijven besturen, lacherig af.
‘Wel godverdomme,’ riep Latour. ‘Is het nou godverdomme afgelopen! Voor het geval jullie het vergeten zijn, we moeten Servé naar het hospitaal brengen. Rijd door, Louis!’
De man gehoorzaamde. Nog na-simmend zei hij:
‘Geloof geen woord van wat die smeerlap zegt, luitenant. Nitsch van de Sicherheitsdienst heeft de top van de LO alleen maar kunnen vangen door puur verraad. En het zal nog wel blijken wie de boel verraden heeft...’ sneerde hij in de richting van Jules.
Deze trok minachtend zijn mondhoeken neer.
‘Daar zeg ik nu eens niets op,’ zei hij met gemaakte trots. ‘De OD'ers hebben vaak genoeg laten zien wat ze kunnen.’
Hij hield twee vingers voor Latours ogen.
‘Twee wapendroppingen, luitenant. Twéé, niet meer. En we hadden Maastricht zelf bevrijd. Dan was er geen brug de lucht ingevlogen. We hebben de Amerikanen nog gewaarschuwd. Maar niemand bracht ons wapens. We hadden alles bij mekaar twee stenguns, veertien revolvers, een paar handgranaten en een ouwe fiets. Daar houd je geen brug mee!
Wat was dus het gevolg? Toen de eerste Amerikaanse tank in Gronsveld aankwam, ging hier meteen de eerste brug naar de kloten.’
‘Ik moet er bijna van gaan janken,’ zei Louis. ‘Zo dadelijk gaat-ie u nog vertellen dat ze Hitler zelf ondersteboven zouden hebben geschoten als ze de kans hadden gehad. Ik zeg maar zo: Spreken is zilver, maar zwijgen is goud. Het komt toch uit hoe het allemaal echt is geweest.’
‘Je kunt beter hopen van niet, ouwe gek. Papiervreter,’ schold Jules. ‘Nu geloven de mensen misschien nog dat de LO echt heeft bestaan.’
| |
| |
Louis opende zijn mond, maar Latour was hem voor.
‘Nu houden jullie allebei jullie gebit op mekaar. Anders gaan jullie op rapport. Ik krijg koppijn van dat geschreeuw.’
Louis trok het stuur om en de vrachtwagen draaide slingerend naar links, de Maasoever op.
|
|