| |
| |
| |
7
Latour meldde zich om klokslag tien uur de volgende morgen bij de sergeant aan het tafeltje.
‘Goedemorgen, luitenant Latour,’ zei ze met een vriendelijke glimlach. ‘Majoor Schuurman heeft een boodschap voor u achtergelaten. Hij ziet geen kans u vandaag nog te ontvangen.’
‘Waarom niet?’ vroeg Latour zo bot mogelijk. Dit deed niets aan haar opgewektheid af; hij vermoedde dat het gemak waarmee de majoor hem als vuile was behandelde, haar veel genoegen moest doen.
‘Dat weet ik ook niet, luitenant.’
‘Mooie boel is dat,’ grauwde Latour.
‘Wilt u bij mij uw meerdere bekritiseren?’ zong ze.
‘Nee, sergeant. U zou het ongetwijfeld doorbrieven. Het is alleen dat ik me nu moet afvragen hoe ik de dag ga doorbrengen.’
Onaangetast door zijn hatelijkheid zei ze:
‘U zou zich een nieuw uniform kunnen laten aanmeten, luitenant. U ziet er nogal verkreukeld uit. De burgers zien hun bevrijders graag in smetteloze tunieken.’
‘Voor het geval u het vergeten heeft, sergeant, er is een oorlog aan de gang. Zolang die niet gewonnen is, is er geen aanleiding om de feestkledij aan te trekken.’
Het sarcasme in haar blik ontging hem niet, maar hij negeerde het.
‘Dan zou u misschien de stad kunnen bezichtigen. Gezien uw nieuwe functie moet u er toch wegwijs geraken. Maastricht is wel een wandeling waard.’
Schuurman besprak blijkbaar al zijn besluiten met haar. Overvoerde haar met cognac en sigaretten. Liet zich door haar lange vingers van de benauwenis van zijn koppel bevrijden en nam haar dan staande tegen de kast met ordners. Ze zou het gemakkelijk toelaten; een majoor is per slot van rekening een majoor.
| |
| |
‘U kent de stad vermoedelijk beter dan ik, sergeant. Wilt u me niet begeleiden?’
‘De oorlog vereist mijn aanwezigheid hier achter dit tafeltje, luitenant. Tenzij u mij een rechtstreeks bevel geeft?’
Latour staarde haar kwaad aan.
‘Ik vind uw gedrag redelijk ondisciplinair, sergeant. Aangezien ik niet van klikken houd en u dus liever niet bij majoor Schuurman rapporteer, verzoek ik u mijn geweten niet te belasten en zich een beetje in te tomen.
Ik ben morgenvroeg, dezelfde tijd, weer hier. Wilt u dat majoor Schuurman doorgeven?’
Hij draaide zich op zijn hakken rond en liep naar de brede deur. Plotseling beheerste hem een voorstelling van haar, met loshangende haren, naakt op de militaire rok na, haar borsten kabbelend boven een dienblad met fles en glazen, terwijl ze de werkkamer van de Eerste Officier binnenkwam.
Hij draaide zich om.
‘Hoe heet u eigenlijk?’
‘Juffrouw sergeant,’ antwoordde ze, haar hoofd al gebogen naar de papieren op de schrijftafel.
Latour liep door de openstaande deur het Vrijthof op.
De volgende ochtend werd hij wel tot Schuurman toegelaten.
‘Kom binnen, luitenant, kom binnen,’ riep de majoor hem al vanachter zijn bureau tegemoet. ‘Wij hebben een hoop te bespreken.’
Latour nam plaats op een van de ongelukkige leren stoelen.
‘Majoor Vullinghs was het volkomen met mij eens,’ brabbelde Schuurman verder. ‘Wij hebben iedere goede Nederlandse soldaat hier in Maastricht dringend nodig. Rokertje, luitenant?’ Latour weigerde. De dikke man bediende zichzelf uit de doos. Hij zag roder in zijn gezicht dan twee dagen eerder, er lag een vettige glans over zijn opgeblazen wangen en in de terugwijkende haargrens twinkelden kleine zweetdruppels. Hij keek Latour schuins aan.
‘Cognacje, dan?’
Latour haalde diep adem na de provocatie en schudde zijn hoofd.
| |
| |
‘Een kop koffie zou ik wel lusten, majoor.’
‘Prima, prima.’
Schuurman stond op en beende het vertrek uit. Latour hoorde hem door het trappehuis naar de sergeant om koffie roepen.
Weer terug achter zijn bureau drukte Schuurman met zijn handpalmen zijn springerige grijze haren plat, veegde met zijn vingers langs zijn onderkin, zuchtte en zei:
‘Ik weet niet goed hoe ik moet beginnen u uw opdracht duidelijk te maken. Eh... u kunt mij gerust onderbreken indien u iets niet begrijpt.
Eh... heeft u eigenlijk enig idee van wat het Militair Gezag te doen staat, luitenant?’
‘Ik geloof het niet, majoor.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Ik denk dat zelfs binnen het Bureau Militair Gezag een aantal verschillende opvattingen aanwezig is. Het resultaat van het opstellen van directieven is er in elk geval naar: negenentwintig verordeningen, ongeveer tachtig wetsbesluiten, alle hebben ze op een of andere wijze betrekking op de Bijzondere Staat van Beleg waarmee we nu in bevrijd gebied te maken hebben.
Het komt erop neer dat we in een zo kort mogelijke tijd de vooroorlogse verhoudingen dienen te restaureren. In alle opzichten. Zo moeten we mettertijd het burgerlijk gezag herstellen, nadat we het gedrag in de oorlog van de te benoemen functionarissen nagegaan hebben. Hetzelfde geldt voor de politie. Wij zijn verantwoordelijk voor een correcte juridische behandeling van foute elementen: NSB'ers, collaborateurs, verraders en wat dies meer, zij hebben allen recht op een formeel proces.
Wij moeten het PTT-verkeer opnieuw inrichten, de transportcrisis opheffen, de voedseldistributie regelen.
Met andere woorden, mijn waarde luitenant, wij zijn de Staat!’
Hij keek Latour triomfantelijk aan.
Op dat moment ging de deur open en het meisje kwam binnen. Zij droeg een blad met twee kopjes koffie. Even had Latour het idee dat hij deze situatie al eens eerder had meegemaakt. Toen herinnerde hij het zich. Hij staarde betrapt uit het raam.
| |
| |
‘Ah,’ zei Schuurman. ‘Ik hoop dat het niet die surrogaatrommel is, sergeant?’
‘Het spijt me, majoor,’ antwoordde ze. ‘Er is geen goede koffie meer. Zal ik het weer meenemen?’
‘Nee, nee,’ zei Schuurman. ‘We zullen er in ieder geval van wakker blijven, is het niet, luitenant?’
‘Zeker, majoor,’ haastte Latour zich te zeggen. Het was hem om het even, als het meisje maar vlug verdween.
Toen ze weer alleen waren en Latour van de gloeiende smurrie slurpte, vervolgde de majoor zijn uitleg:
‘Wij zijn de Staat, zei ik dus. Wellicht vindt u dit een verrassende uitspraak. Kent u Plato, luitenant?’
‘Tsja,’ zei Latour weifelend.
Schuurman telde af op zijn vingers.
‘Koper: de werkende stand. Zilver: de politie en het leger. Goud: de vorst. Voilà de organisatie van de Staat. Het Militair Gezag beheerst alle drie de standen en daarom stel ik: Wij zijn de Staat.’
‘Ik begrijp het,’ zei Latour die niet inzag waar Schuurmans ideeën heen moesten leiden en zat af te wachten tot de majoor zichzelf bij de gouden stand ging indelen.
‘U zult het vervolgens ook met mij eens zijn, luitenant, dat de Staat rechtvaardig moet zijn.’
Schuurman pauzeerde nadrukkelijk totdat Latour blijk had gegeven van zijn instemming.
‘Bij Plato lezen we dat de Staat rechtvaardig is wanneer de koperen, de zilveren en de gouden standen met de grootst mogelijke verantwoording hun taken vervullen.
Tot zover Plato's Utopia. De rest van zijn ideeën geeft de wortels van een onzalig communisme weer, prietpraat over gelijke inkomens en dergelijke. Iets dat nog nooit gewerkt heeft; de menselijke historie is een voortdurend pleidooi voor de hiërarchische samenleving. Gelukkig wordt van dag tot dag in Rusland aangetoond dat een stupide ontkenning van dit ordeningsprincipe de akeligste gevolgen heeft.
Overigens, luitenant, alle respect voor de militaire prestaties van onze rode bondgenoot, deze zijn ongehoord.
Maar daarom hoeven we hun systeem nog niet te omhelzen, nietwaar? U gelooft toch ook niet dat Ome Joe Stalin dezelfde halfrotte rommel eet als zijn kameraden aan het front?
| |
| |
Wacht, nog één ding kunnen we van Plato leren,’ onderbrak hij zichzelf. ‘In zijn Utopia dienen de regenten filosofen te zijn. En wij die op dit ogenblik - en ik hoop oprecht dat het een kort ogenblik zal zijn - wij die de regenten van het bevrijde Nederland zijn, moeten de kracht opbrengen om onszelf steeds op afstandelijke wijze te beschouwen zodat wij niet als arrogant en zelfgenoegzaam te boek komen te staan.’ Eindelijk, dacht Latour, terwijl hij zijn kopje leegdronk om zijn hilariteit voor de majoor te verbergen. Schuurman als vorst te Maastricht. Het was een mooi verhaal dat in elk geval de belezenheid van de majoor aantoonde.
Alleen kwam de conclusie van Schuurmans tirade reeds bij het begin in zicht: er zijn leiders en volgelingen, zo is het goed en zo moet het blijven ook.
Latour zelf had hier overigens volledig vrede mee. Geen leger kon opereren zonder deze structuur.
Maar een van de nadelen van het systeem openbaarde zich hier: de ondergeschikte moest altijd aandacht blijven opbrengen voor de manie van de superieur. Schuurman speelde blijkbaar graag de erudiet. Maar er was ook wel eens een kapitein geweest met een dwangmatige argwaan jegens de huwelijkstrouw van zijn echtgenote; en nog vroeger, een sergeant-majoor die stamrozen kweekte.
‘Welnu, luitenant,’ zei Schuurman en drukte zijn sigaret in de asbak uit. ‘We gaan nog een stapje verder.’
Hij nam het letterlijk, kwam uit zijn stoel overeind en begon door de kamer te ijsberen.
‘De Staat dient rechtvaardig te zijn en bereikt dit doel door middel van de onderdanen die immers hun werk met uiterste plichtsbetrachting uitvoeren.
Het probleem doet zich nu voor dat de onderdanen in feite ieder voor zich uitmaken wat de rechtvaardige manier van handelen is. De Staat kan richtlijnen uitzetten, maar heeft geen grip op het effect hiervan, zeker niet wanneer het aan de zilveren stand ontbreekt. Uiteindelijk kunnen bepaalde onderdanen een fundamenteel ander idee van rechtvaardigheid hebben en vervolgens zullen zij dit idee ook willen nakomen. Soms noemt de Staat dit een misdaad en handelt naargelang. Soms blijft de differentie bestaan en opereert een groep burgers op eigen houtje.’
| |
| |
Schuurman plaatste zijn vingertoppen tegen elkaar en wipte heen en weer op zijn tenen. Hij zei over Latours hoofd heen: ‘Waarom vertel ik u dit allemaal, luitenant?
Omdat wij hier in Maastricht op dit moment onvoorzien met een dergelijk probleem kampen. Wij kunnen de bijl niet hanteren en wegkappen wat ons niet zint, om redenen die u zo meteen duidelijk zullen worden. Wij hebben een ander antwoord bedacht en dat antwoord bent u!’
Latour keek verwonderd op, omdat hij aannam dat de majoor verwondering van hem verwachtte. Maar hem interesseerde slechts dat nu eindelijk iets van wat dan zijn opdracht ging worden, uit de woordenbrij van de majoor naar boven borrelde. Hij wenste nu alleen nog een snelle afwikkeling. ‘Ik ben bang dat ik niet helemaal begrijp wat u bedoelt, majoor.’
Schuurman nam weer achter zijn bureau plaats.
‘Dat kan ik me voorstellen, luitenant. Ik heb nu eenmaal de neiging om wat breedsprakig te worden, hèhèhè.’
Hij lachte aanmatigend bij het toegeven van deze kwalijke eigenschap.
‘Wilt u nog een kopje koffie?’
‘Nee, dank u,’ zei Latour ongeduldig.
‘Dan neem ik nog maar een sigaretje. U rookt niet, nee. Een beetje tabak kan nooit kwaad, meen ik. Het verscherpt het brein, hèhèhè.’
Hij stak zijn sigaret aan en nam de bovenste map van de stapel op zijn bureau. Vervolgens zette hij zijn leesbril op en sloeg de map open.
‘Goed, luitenant, ter zake.
Met mijn verhaal over het verschil in ideeën omtrent rechtvaardigheid doelde ik op de opvattingen van de Ordedienst. Wat is de Ordedienst?’
Latour opende zijn mond om te antwoorden, maar had nog niet begrepen dat het in de redeneerstijl van de majoor lag om vragen te stellen en dan onmiddellijk zelf het antwoord te geven.
‘Dit is uiterst moeilijk aan te geven,’ vervolgde Schuurman.
‘Oorspronkelijk is de OD opgericht als een club van ex-militairen, met name officieren en onderofficieren. Na de capitulatie hebben ze zich georganiseerd tot een verzetsgroep; de
| |
| |
leiding berust bij ene jonkheer Six die ons een dezer dagen in gezelschap van de Prins met een bezoek vereerd heeft.
Six heeft veel moeite gedaan om de OD tot de grootste ondergrondse organisatie te laten uitgroeien en ik denk dat hij hierin geslaagd is.
De OD vormt in deze oorlog een machtsfactor, reden waarom door Londen nooit ingrijpend is opgetreden tegen Six' ideeën over de rol van de OD in de periode na de bevrijding. Six heeft een situatie van wanorde voorzien, een gezagsvacuum waarbinnen kwaadwillende revolutionaire krachten vrij spel zouden krijgen. Nota bene, luitenant, dit is geen vorm van maniakale achterdocht maar een realistische perceptie van een mogelijkheid, die immers ook geïnspireerd heeft tot het instellen van het Bureau Militair Gezag enerzijds, en tot uw aanwezigheid in deze oorlog anderzijds.
De OD heeft echter de fout gemaakt om zichzelf te gaan zien als een bij uitstek geschikte groepering om op verantwoorde - gerechtigde, zou ik haast zeggen - wijze de touwtjes in handen te nemen, en passeert daarmee het hele Bureau Militair Gezag.
Welnu, ze hadden, zoals gezegd, hun zaakjes goed geregeld, dat moet ik hen nageven. Feitelijk arriveerde het Militair Gezag al te laat in Maastricht. De OD-commandant, ene Sijmons - in gewone doen een inspecteur der Directe Belastingen - had inmiddels het gezag overgedragen aan Michiels van Kessenich die voor de oorlog al burgemeester van deze stad was. Tijdens een officiële gebeurtenis, hier op het stadhuis. U weet wat dit wil zeggen, luitenant: Sijmons beschouwde zichzelf als de wettelijke gezagsdrager, weliswaar niet voor lange tijd, maar desalnietemin.
Dit geeft aan hoezeer de visie van de OD ontspoord is. De stad hing intussen vol met OD-plakkaten met ordemaatregelen. Spertijdbepalingen, lichtverduisteringsbepalingen, standplaatsbeperking, alcoholverbod, de hele rimram.
Ik heb die aanplakbiljetten natuurlijk op staande voet laten verwijderen, om duidelijk te maken wie er hier de baas is, nietwaar. Dat is me door Sijmons bepaald niet in dank afgenomen, maar hij liet nog niets van zich horen. Dat kwam later pas...’ Schuurman drukte zijn sigaret uit om de dramatiek in zijn woorden te accentueren.
| |
| |
‘De OD had de burgers verboden om eigenmatig arrestaties te verrichten. Dat is natuurlijk juist. U snapt wel dat heel wat mensen erop azen om elementen waar ze het in de afgelopen vier jaar zwaar van te verduren hebben gehad, eens flink aan te pakken. NSB'ers, Moffenhoeren, u kent het wel, allen zijn vogelvrij verklaard.
Een volksrazernij moet koste wat kost verhinderd worden, vandaar dat een uitgekiend arrestatiebeleid geboden is. Ook hiertoe acht de OD zich bekwaam; men is fluks aan de slag gegaan nadat de burgerij afgeremd was, en men heeft in twee dagen vierhonderd mensen opgebracht en in de Tapijnkazerne vastgezet.
Dat konden wij uiteraard niet toestaan.’
‘Als ik u even onderbreken mag, majoor,’ zei Latour. ‘Waarom kon u dat niet toestaan? De OD wordt gevormd door militairen die toch in staat moeten worden geacht om de juiste gezagsverhoudingen te onderscheiden? Je zou zelfs kunnen zeggen dat de OD had kunnen functioneren als voorpost voor het Militair Gezag.’
‘Op dit ogenblik bestaat de OD helemaal niet meer uit louter gewezen soldaten. Een van de richtlijnen voor bevrijd gebied die door de OD-top zijn afgekondigd, behelst het bevel aan alle verzetslieden om zich te laten registreren. Bij de OD, wel te verstaan. Allerlei groepjes hebben zich inmiddels bij de OD-post gemeld: LO, KP enzovoorts, alles door elkaar.
En allemaal krijgen ze zo'n OD-band, en daarmee de illusie behangen te zijn met het wettelijk gezag. U kunt zich voorstellen waar dat toe leidt. Voorts is natuurlijk nooit met zekerheid te zeggen of een bepaald iemand wel echt bij het verzet is geweest. Men heeft al een vent van de Landstorm tussen OD'ers uitgepikt. Die liep rond in een overall met een armband en pakte vrolijk medelandverraders op.
Nee, luitenant, hier is sprake van een woekering. Jan en alleman is aan het arresteren geslagen. Soms politiemannen die door de OD om de een of andere reden betrouwbaar worden geacht. Meestal betreft het echter burgerpatrouilles waar God weet welk rapaille tussen te vinden is.
Wij moeten hun wel een halt toeroepen.’
Latour kreeg het plotseling benauwd. Hij had het gevoel dat
| |
| |
hij knalrood in zijn gezicht werd en dat zweetdruppels uit de poriën opsprongen. Hij probeerde zo onopvallend mogelijk met zijn hand over zijn voorhoofd te strijken. Hij snakte naar frisse lucht en wurmde een vinger tussen zijn hals en de boord van zijn tuniek.
‘Heeft u het zo warm?’ vroeg Schuurman die zijn relaas onderbrak omdat hij Latours onrust opmerkte.
‘Het gaat wel,’ mompelde deze.
‘Je ziet er niet goed uit, man. Let toch een beetje op je drinken!’
De stem van de majoor kwam van ver nu. Het gonsde en hamerde in Latours oren en hij kon niet langer recht vooruit kijken. Hij dacht dat hij moest overgeven en zijn gêne vergrootte de paniek verder. Hij liet zijn kin op zijn borst zakken en overwoog naar buiten te lopen. Maar hij was bang dat hij de deur niet zou halen zonder tegen de vloer te slaan. Net zo abrupt verdwenen de verschijnselen. Latour keek op en ademde diep in. Hij glimlachte geruststellend naar Schuurman.
De dikke man greep in het kastje van zijn bureau.
‘Alle, dan toch maar een glaasje cognac, luitenant. Eentje kan geen kwaad doen, nietwaar. Laat ik mezelf ook maar eens verwennen.’
Hij schonk twee bodempjes in en schoof Latour een glas toe. ‘Het kan zijn dat ik een beetje flauw werd. Ik heb niet ontbeten vanmorgen. Neem me niet kwalijk, majoor.’
Schuurman wenkte geïrriteerd naar het glas.
‘Drinkt u dat maar op. En let u in de toekomst wat beter op uzelf.’
Hij sipte zelf van de cognac.
‘Waar was ik...
Wat de Ordedienst betreft, we hadden een geluk bij een ongeluk. Een aantal mensen uit de ondergrondse beweging heeft zich vrijwel onmiddellijk na de bevrijding hier in Maastricht gebundeld tot een soort van militair kader. Ze betreurden het waarschijnlijk dat het verstoppertje spelen met de Moffen voorbij is en nu willen ze niets liever dan in geallieerd verband verder vechten. Koninklijke Patrouille noemen ze zichzelf. Voornamelijk zijn het voormalige KP'ers, de echte vechtjassen zogezegd. Ze zitten aan de over- | |
| |
kant van de Maas, in Wijck, in een villa van een van de broers Regout - u weet wel, van de aardewerkfabrieken hier in de stad. Enfin, dat doet er verder niet toe. In elk geval kunnen ze in de tuin van de villa oefeningen houden en zo meer. De KP-districtscommandant, ene Bep van Kooten, eigenlijk een leraar in de lichamelijke opvoeding - ik geloof dat hij sergeant bij de infanterie is geweest - is naar Brussel gegaan, naar Prins Bernhard. De Prins is - dat zult u gemist hebben - inmiddels door de Koningin benoemd tot bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten, wat dat ook zijn moge.
Van Kooten heeft van de Prins de toestemming weten los te krijgen om illegale werkers die daar lust toe voelen, te formeren tot militaire eenheden, onder de naam StoottroepenLimburg.
Van Kooten is gisteren teruggekeerd, heeft zich bij mij gemeld en - ik mag wel zeggen - hij is enthousiast. Verdiend eerbewijs voor de Knokploegen en wat dies meer zij.
Het overgrote deel van de verzetsmensen die door de OD geregistreerd zijn, zullen aan deze Stoottroepen toegevoegd worden en vallen daarmee onder het commando van het Geallieerd Hoofdkwartier.
Ik mag het natuurlijk niet hardop zeggen, maar daarmee zijn ze dan ook grotendeels van ons toneel verdwenen en hebben wij een probleem minder.
Persoonlijk was - en ben - ik ervan overtuigd dat de arrestatie van verdachte personen absoluut niet tot de competentie van de OD behoort. Ik heb Sijmons bij me ontboden en hem uitdrukkelijk gewezen op de instructie van generaal Kruis in diens Algemene Lastgeving van vorige week. Deze stelt immers dat uitsluitend de politie bevoegd is tot arrestaties.
Tijdens dit gesprek stelde ik Sijmons in mijn onnozelheid voor om de OD door de politie te laten ontwapenen. Sijmons spoog uiteraard vuur! Maar hij vloekte mij niet uit, zo slim is hij wel. Hij argumenteerde dat ook in de Limburgse politie onzuivere elementen zitten en dat het dus niet zinnig is landverraders te laten arresteren door de politiekorpsen in de huidige samenstelling.
In feite heeft hij gelijk: hij kon zelfs personen met naam en toenaam noemen en als hij geen fabels heeft zitten verzin- | |
| |
nen, dan heeft de Maastrichtse politie behoorlijk boter op het hoofd.
Dus heb ik moeten toegeven dat de OD arrestatiebevoegdheid behoudt totdat de politie gezuiverd is. En dat kan nog wel enige tijd duren.
U ziet het, luitenant: ook in dit geval maken de onderdanen zelf uit wat de rechtvaardige manier van handelen is, en daarbij laten ze zich zelfs niet inspireren door de opvattingen van de Staat. Uiteindelijk is dat wat rechtvaardig geacht wordt, een compromis dat voor alle betrokken partijen het gemakkelijkst te aanvaarden is. En op basis van deze schandalige afgeleide van de letter van de wet worden mensen veroordeeld, in plaats van volgens de wet zelf. Hier in Maastricht, luitenant, is Vrouwe justitia niet alleen blind, maar doof en stom erbij.’
‘De Staat zelf is een compromis,’ mompelde Latour, niet wetend wat hij zei.
Schuurman keek hem scherp aan, zette toen zijn bril af en wreef met duim en wijsvinger over zijn wenkbrauwen.
‘Waarschijnlijk heeft u het bij het rechte eind, luitenant. Allerlei groeperingen dingen naar een zo groot mogelijke autonomie, het lijkt verdraaid wel een fundamenteel menselijke eigenschap.
Misschien moeten wij niet leven binnen de historisch gegroeide kunstmatigheid van de natie, maar in kleinere verbanden, monaden van dorpen, families zelfs. Hoewel...’ hij onderbrak zichzelf, plotseling weer opgeruimd, ‘...dan hadden we ook geen leger nodig! Proost, luitenant.’
Latour voelde zich almaar kwader worden. Voor hem had de situatie niets wezenlijks meer. Eerst hield de majoor een overbodig abstract betoog over de eisen van de Ordedienst, vervolgens moest er blijkbaar geklonken worden op het soldaat-zijn. De man balanceerde naar Latours idee tussen uitersten.
Maar misschien waren het juist deze kameleonachtige eigenschappen die vlotte promoties in deze oorlog mogelijk maakten. Reeds in Londen immers had Latour tot zijn eigen nadeel moeten begrijpen dat expertise in het politieke gekonkel door de superieuren hoger werd aangeslagen dan ervaring in de frontlinies.
| |
| |
Het leger kon de pot op. Latour dronk zijn glas tot op de bodem leeg.
‘Kortom,’ zei Schuurman, een ridicule wending na de aanvankelijke breedvoerige uiteenzettingen. ‘Bepaalde OD-eenheden, aangevuld met politiemannen, zullen blijven arresteren, wellicht met de Stoottroepen als thuishonk. Ze beschikken over vuurwapens, en zeer zeker over voldoende mankracht. Ik kan er niets tegen ondernemen, voorlopig althans niet. Ik ben er dus niet langer in geïnteresseerd.
Ik wil daarentegen de spoorwegverbindingen herstellen, ik wil dat er voldoende voedsel en brandstof naar de bevrijde gebieden van ons land getransporteerd wordt. Ik wil precies kunnen bepalen wat elke Nederlander aan deze zijde van het front op zijn bord heeft.
Ik wil vrachtcolonnes uitsturen, en treinen laten rijden.
Dat is mijn taak. Niet langer nog oeverloos leuteren met burgermannetjes die hier over hun belangrijkheid komen opscheppen. Het enige dat ik met de OD kan doen, is een betrouwbare vent erop afsturen die namens het Militair Gezag toezicht gaat houden op de ondernemingen van de arrestatieploegen.
U bent die man, luitenant!
U informeert zich, ziet erop toe dat de gevangenen een nette humane behandeling krijgen en u stelt boven alles vast dat inderdaad de juiste figuren aangehouden worden.
Ik ontvang wekelijks uw rapport. Begrepen?’
Latour ontweek nu de autoriteit in de stem van de majoor.
‘U denkt dat ik geaccepteerd word?’
Schuurman donderde een gebalde vuist op het blad van zijn bureau.
‘Ze zullen verdraaid nog aan toe zo wijs zijn om een bevel van mij niet te negeren. Anders zouden ze me een troef in handen spelen die ik zonder aarzelen onmiddellijk uitspeel. Dan zitten ze in de klem, exact waar ik hen hebben wil. Neenee, luitenant, zo slim zijn ze wel.’
Latour salueerde tegen beter weten in en verliet de werkkamer van de Eerste Officier.
|
|