Patriots Republikanisme
(1995)–S.R.E. Klein– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke cultuur in Nederland (1766-1787)
[pagina 284]
| |
Besluit
| |
[pagina 285]
| |
prijs in aanmerking komen. Wellicht is dit de reden dat de ideologie van het patriottisme lange tijd nauwelijks serieus is bestudeerd. Wie echter het patriotrisme als politiek-cultureel verschijnsel benadert zal juist geïntrigeerd raken door de inventiviteit waarmee argumenten uit allerlei intellectuele tradities werden gecombineerd. Het oude en het nieuwe, zo is vaak opgemerkt, liepen in de jaren tachtig van de achttiende eeuw vaak op een ingewikkelde wijze door elkaar heen. Dit verklaart ook waarom de periode enerzijds als een verlengstuk van het ancien régime is beschouwd en anderzijds als het voorportaal van de moderne, liberale democratie. Er is echter veel dat pleit voor een eigen waardering van deze periode. Juist in dit door elkaar lopen van oud en nieuw, in dit zoeken in, worstelen met en ontstijgen aan het eigen verleden ligt het specifieke karakter van de ‘patriottentijd’. Oude en nieuwe ideeën bestonden niet zomaar naast elkaar; zij werden in het politieke laboratorium van de patriotten tot een nieuw republikanisme gemaakt. Ondanks de theoretische inconsistentie, die men in vele teksten kan signaleren, zat er wel degelijk samenhang in het denken van de patriotten. Het patriotse republikanisme rekende enerzijds af met het oude staatsgezinde denken, maar was anderzijds niet alleen maar een voorbereiding van 1795. Het was een republikanisme met een eigen karakter, ontstaan in een periode die het scharnier vormde tussen de oude Republiek en de Bataafse. Een van de karakteristieke elementen van dit republikanisme bestond in de samenhang en de spanningen tussen de opvattingen over volkssoevereiniteit en burgerschap. In een ware republiek was volgens de patriotten het volk soeverein. Zoals Kossmann reeds heeft benadrukt verschilden de patriotten in hun soevereiniteitsopvatting wezenJijk van de ideeén over de volkssoevereiniteit tijdens de zestiende-eeuwse Opstand. Was de soeverein als persoon of als corpus in de zestiende eeuw nog de beschermer van de ‘constitutie’ in de traditionele betekenis, wiens bevoegdheden konden worden gesplitst in verschillende jura majestatica, de patriotten waren, zeer indirect natuurlijk, erfgenamen van het door Bodin geformuleerde idee van soevereiniteit als ondeelbare, wetgevende macht. In de oude betekenis refereerde soevereiniteit aan een conserverende macht, in de moderne aan een creatief, scheppend vermogen. De laatste capaciteit werd door Bodin in de zestiende eeuw de Franse koning toegekend, maar werd tijdens de laat-achttiende-eeuwse revoluties verondersteld bij het volk te berusten als constituerende macht.Ga naar voetnoot1 Dit wil niet zeggen dat de moderne soevereiniteitsopvatting uitsluitend door patriotten werd gehanteerd en dus niet bij sommige orangistische auteurs zou worden gevonden.Ga naar voetnoot2 Maar wel geldt dat de patriotten, in tegenstelling tot de laatsten, alle macht permanent zagen voortkomen uit het volk als collectief lichaam. De volkssoevereiniteit kon volgens de patriotten nooit in rustende toestand verketen, maar was een voortdurende bron van staatkundige bloei. Zij stelden zich de Republiek voor als een staatkundige boom, die vanuit de wortels onophoudelijk van de noodzakelijke levenssappen werd voorzien.Ga naar voetnoot3 De ware republiek was een staat die ‘op eene altyd zicht- en tastbaare wyze haaren oorsprong uit en alle haare | |
[pagina 286]
| |
grondwortels in het volk zelve hebbe’.Ga naar voetnoot4 Op basis van deze onvervreemdbare volkssoevereiniteit spraken de patriotten de overtuiging uit dat politieke bevoegdheden slechts voorwaardelijk konden worden overgedragen aan representanten. De aantrekkingskracht van de patriotse boodschap lag echter niet zozeer in de verkondiging als zodanig dat de volkssoevereiniteik ondeelbaar en onvervreemdbaar was. Wat indruk maakte was het feit dat patriotse auteurs erin slaagden deze moderne soevereiniteitstheorie met terugwerkende kracht in een zogenoemde oude constitutie te lokaliseren. Democratische patriotten betuigden met klem dat de onvervreemdbare volkssoevereiniteit tot de traditie in de Nederlanden behoorde en een kenmerk was van de Bataafse vrijheid. De vereenzelviging van ‘volkssoevereinitiet’ met ‘vrijheid’ leverde een extra, belangrijk argument voor de onvervreemdbaarheid van de volkssoevereiniteit. Het debat over de soevereiniteit werd zo een discussie over het nationale karakter. Als aan het einde van de achttiende eeuw het volk zijn soevereiniteit niet meer metterdaad uitoefende, zo redeneerden sommigen, dan moest hieruit worden geconcludeerd dat een nationaal, staatkundig verval was ingetreden, waarvoor vroegere generaties verantwoordelijk waren. De Nederlandse natie was immers, aldus één auteur, ‘een lighaam dat nimmer sterft’, tenzij haar de vrijheid werd ontnomen zoals stadhouders en aristocraten beoogden.Ga naar voetnoot5 De permanent werkzame volkssoevereiniteit werd zo gepresenteerd als een kwestie van nationaal levensbelang. Dat de patriotten hierdoor een nieuw natiebeeld schiepen en zo appelleerden aan de harten van velen, bewijzen vooral de verontwaardigde reacties van tegenstanders als Luzac, Van Goens en Kluit over deze vermeende verkrachting van de Nederlandse staatkundige traditie. De felheid waarmee deze orangisten de patriotten bestreden. kwam voor een belangrijk deel voort uit hun overtuiging dat de patriotten geen verschil maakten tussen volkssoevereiniteit en directe democratie. De manier waarop de patriotten zich in de praktijk met de politiek gingen bemoeien versterkte die beeld slechts. Toch hadden de patriotten wel degelijk een representatieve democratie op het oog. In theoretisch opzicht voerden zij echter geen diepgaande discussie over het idee van politieke representantie. Vaak kwamen patriotse auteurs niet verder dan het aangeven van de noodzaak dat representanten enerzijds voortdurend controleerbaar moesten zijn, maar anderzijds een eigen beleidsruimte dienden te hebben. Vooral uit praktische hervormingsvoorstellen zou blijken wat men zich voorstelde bij de relatie tussen representant en gerepresenteerde. Veel bleef echter onuitgewerkt. Zeker is wel dat de patriotten uit overtuiging bleven vasthouden aan het sterk gedecentraliseerde bestel ofwel de federatieve republiek. Het vraagstuk van politieke representatie speelde dan ook het hevigst op het eerste niveau: de steden (en dorpen). De samenstelling van de statenvergaderingen verschilde weliswaar per provincie, maar nergens werden voorstellen gelanceerd om ze rechtstreeks door de burgers te laten kiezen. Wel ontstond er, met name in Holland, een discussie over de vraag of ook kleinere steden en dorpen daadwerkelijk gerepresenteerd waren, indien zij geen zelfgekozen afgevaardigden konden zenden, De theorie van de onvervreemdbare volkssoevereiniteit stimuleerde zo de gedachte dat ook inwoners uit kleinere juridisch-geografische eenheden hun stem in de | |
[pagina 287]
| |
staten moesten kunnen laten gelden. Over het algemeen echter zijn de interessantste bijdragen aan de ontwikkeling van het patriotse republikanisme, zowel in theoretisch als praktisch opzicht, uit de stemhebbende steden afkomstig. In het patriotse idee van een representatieve democratie lag de gedachte besloten dat het staatsbestel alleen van onderaf kon worden gezuiverd. Afgezien van enkele afwijkende geluiden, bestond de kern van het patriotse institutionele programma uit twee, onafscheidelijke elementen. Burgemeesters en vroedschappen zouden via een getrapt kiesstelsel en allerlei ingewikkelde lotingsmechanismen worden gekozen. De burgemeesters behielden een vastgestelde termijn, maar de vroedschappen zouden voor het leven zitten. Het idee van permanente vroedschappen werd ingegeven door de angst dat de stadhouder in de toekomst zou proberen de stedelijke wetgevende colleges weer in zijn greep te krijgen. De stadhouder was echter niet het enige gevanr. Om oligarchisering te voorkomen, en dit was het tweede element, werden tevens controleorganen vanuit de burgerij voorgesteld. In Gelderland en Overijssel zocht men deze volksvertegenwoordiging in een herwaardering van de oude gezworen gemeenten; in Utrecht en Holland richtte men de nieuwe burgercommissies op. Een van de problemen met de traditionele gezworen gemeenten was dat de leden ervan steeds voor het leven benoemd waren geweest. Dit gegeven was voor sommige patriotten onacceptabel. Zij vreesden dat deze controleorganen op hun beurt tot oligarchische bolwerken zouden uitgroeien. De burgercommissies in Holland en Utrecht waren daarentegen nieuwe organen. Hier was de algemene opvatting dan ook dat de leden slechts voor een vaste termijn mochten worden aangesteld, of op zijn minst steeds afzetbaar zouden moeten zijn. Op stadsniveau was het idee van representatie zo al zeer ambigu. Tot de gekozen representanten behoorden termijngebonden burgemeesters, permanente vroedschappen, termijngebonden leden van de burgercommissies of permanente leden van de gezworen gemeenten. Behalve in de lengte van hun aanstelling, verschilden de representanten ook van elkaar wat betreft hun relatie tot de kiezers. Van de burgemeesters en vroedschappen werd verwacht dat zij als deugdzame burgervaders ieder voor zich de gehele burgerij vertegenwoordigden. De eerste trap van het kiesproces werd weliswaar op wijkbasis georganiseerd, maar in de tweede trap verdween dit onderscheid. Het idee van wijkrepresentatie lag echter weer wel besloten in de samenstelling van de burgercommissies en de gezworen gemeenten. Dat er over de aard van de representatieve volksregering zo spoedig misverstanden ontstonden is dus niet zo verbazingwekkend. Er zijn echter geen patriotse auteurs geweest die gepoogd hebben hierover opheldering te verschaffen door middel van een systematische analyse van het begrip ‘representatie’. Het patriotse idee van een representatieve volksregering steunde in theorie op de onvervreemdbare volkssoevereiniteit. De belangrijkste, maar natuurlijk niet de enige, bron voor die soevereiniteitsopvatting was ongetwijfeld de radicale uitwerking van het Lockeaanse verzetsrecht in de politieke filosofie van Richard Price, Joseph Priestley en Francis Hutcheson.Ga naar voetnoot6 In de praktijk steunde de patriotse representatieve volksregering op een ingewikkeld kiessysteem en op representanten die door de burgerij werden gecontroleerd. Onwillekeurig doen met name de kiesprodecures denken aan de mechanismen in de oude Venetiaanse republiek, die ook in het werk van James Harrington in Engeland een rol speelden. Deze republikeinse traditie stelde weinig vertrouwen in de publieke deugd van de burgers en trachtte de haast onvermijdelijke | |
[pagina 288]
| |
corruptie te weren door middel van ingewikkelde procedures en institutionele barrières. De patriotten noemden overigens noch Harrington noch Venetië in dit verband, maar benutten het eigen verleden om hun institutionele verlangens te legitimeren. Zowel het uit individuele natuurrechten afgeleide Lockeaanse verzetsrecht als de institutionele mechanismen zijn in theorie moeilijk te rijmen met het ideaal van publieke deugd uit het klassieke republikanisme. In de praktijk was de fusie van deze tradities echter eerder regel dan uitzondering. Zo kon het Lockeaanse recht van verzet zich onder andere door de klassiek republikeinse machtskritiek ontwikkelen tot het idee van onvervreemdbare volkssoevereiniteit. Het ideaal van publieke deugd en de bijkomende vrees voor morele en staatkundige corruptie waren belangrijke elementen in dit radicaliseringsproces. Hoe gevaarlijker men de corrumperende krachten inschatte, des te drastischer moesten de remedies zijn. In deze denkwereld leefden ook de patriotten. Vanuit hun klassiek republikeinse machtskritiek kwamen zij tot de onthutsende constatering dat hun republiek in feite niet meer bestond. Volgens de patriotten had de stadhouder de republiek van deugd veranderd in een stelsel van selectieve bevoordeling en gehoorzaamheid. De manier waarop de stadhouder zichzelf in woord en daad presenteerde, bevestigde voor de patriotten dat men met een zedelijk verwilderde vorst en potentiële tiran van doen had. Willem v's avances ten aanzien van de jonge freule Constance van Lynden ondersteunden die visie, evenals zijn dankbare buiging in de Franse schouwburg te Den Haag, toen het Oranjegezinde publiek applaudisseerde tijdens de opvoering van Corneilles Cinna on la clémence d'Auguste. Alsof die alles nog niet genoeg was bleek bovendien dat ook vele regenten, ondanks hun patriots voorkomen, in feite niet hereid waren om representatieve volksregeringen in te voeren. Naast ‘monarchale’ vormen van corruptie, ontwaarden de patriotten vanaf 1784 ook vele ‘aristocratische’ ondeugden. Wie het klassieke ideaal van publieke deugd serieus nam - en er kan geen twijfel over bestaan dat de patriotten dit deden - kon geen genoegen nemen met het idee dat burgers alleen tijdens het aannemen van nieuwe regeringsreglementen of tijdens de verkiezing van regenten hun soevereiniteit tot uitdrukking brachten. Van republikeinse burgers werd verwacht dat zij voortdurend waakzaam waren en gewapend zouden optreden tegen binnen- en buitenlands gevaar. Met minder dan een permanente soevereiniteit namen de patriotten dan ook geen genoegen. De combinatie van de juridische notie van een permanente volkssoevereiniteit en het klassiek republikeinse ideaal van actief burgerschap leverde een belangrijk spanningsveld op. Het beroep op ondeelbare volkssoevereinitiek en natuurlijke rechten kon in principe tot de conclusie voeren dat aan ieder individu gelijke politieke rechten toekwamen. Die consequentie werd vooral door tegenstanders van de patriotten opgemerkt. Zelf trokken zij die conclusie niet. De patriotten zochten naar verschillende criteria, zowel voor het actieve als het passieve kiesrecht. De bedoeling was allerminst om ook de lagere klassen een reële invloed te geven, zeker niet in steden waar de menigte grote sympathie koesterde voor het huis van Oranje. Toch kende het stemrecht in steden met een patriots regeringsreglement, zoals Utrecht (1786) en Haarlem (1787) weinig beperkingen. Het stemrecht gold echter alleen voor de eerste trap van het kiesproces, waarbij kiesheren werden aangesteld. Om als kiesheer te mogen optreden (de tweede trap) werd naar leeftijd en belastingbijdrage gekeken. Voor het bekleden van regeringsambten (vroedschappen, burgemeesters) werden vanzelfsprekend nog hogere eisen gesteld. De patrioteen hadden een natuurlijkte elite op het oog: regenten met bewezen verdiensten, intellectuele capaciteiten en bovenal respect voor het feit dat in de ware republiek het volk zijn representanten aanstelde en controleer- | |
[pagina 289]
| |
de. Het getrapte kiesstelsel zou de invloed van de lagere sociale groepen blijvend beperken. In religieus opzicht lagen de zaken anders. In principe beoogden de meeste democratische patriotten op termijn wél de politieke emancipatie van ‘gekwalificeerde’ katholieken en dissenters. Niet toevallig waren er relatief veel doopsgezinden en katholieken onder de patriotten te vinden. Opvallend is evenwel dat die emancipatie slechts zelden als doelstelling weed benadrukt. Deze geringe aandacht moet vooral gezien worden als een bewijs van tactisch inzicht. Van der Capellen tot den Pol zei al in 1784, zoals in hoofdstuk 2 gememoreerd, dat het voor deze problematiek nog een halve eeuw te vroeg was, en niet voor niets is van het streven naar politiek-religieuze emancipatie in het naar consensus strevende Leids Ontwerp niets meer terug te vinden, nadat de redactiecommissie haar werk had gedaan (zie hoofdstuk 8). In patriotse publikaties werd het natuurrechr dan ook nooit in individuele zin geïnterpreteerd wanneer het op politieke invloed aankwam. Men beperkte zich tot de vaststelling dat een ‘volk’, als collectief, natuurlijke politieke rechten had, voortkomend uit een onvervreemdbare soevereiniteit. Ondanks de duidelijke invloed van het klassieke ideaal van de actieve burger, zou het te ver gaan om te beweren dat hier van een letterlijk herleven sprake was. In de klassiek republikeinse traditie participeerde de burger metterdaad in het proces van politieke besluitvorming, volgens het principe dat vrijheid gelegen was in regeren en geregeerd worden. De patriotse opvatting verschilde hiervan toch aanzienlijk. Hoewel zij zich in de praktijk voortdurend met politieke besluitvorming bemoeiden, huldigden de patriotten in feite de representatie-gedachte. Zij waren ervan overtuigd dat de meeste burgers niet in staat waren om over ingewikkelde politieke zaken te oordelen. Daarentegen geloofden zij valuit in het vermogen van alle gekwalificeerde burgers om goede bestuurders te kiezen en hen te controleren. Idealiter zouden de gekozen regenten ware vaderen des vaderlands zijn, behept met de deugden van Cicero, Cato en Brutus te zamen. De praktijk week daar in de jaren tachtig volgens de patriotten veel van af. In hun ogen was de Republiek zo vermolmd door corrumperende krachten, dat de volkssoevereiniteit vrijwel dagelijks in werking moest treden. Dat deed niets af aan hun opvatting dat de ware republiek in feite een representatieve democratic was. Ook in hun cultivering van het gewapende burgerschap werd de klassieke inspiratie in typisch achttiende-eeuwse vormen gegoten. Zo werd er bij voorbeeld geen principieel verzet gevoerd tegen de aanwezigheid van een staand leger, aangezien die voor de contemporaine militaire praktijk onontbeerlijk was. Wel streefde men naar een tegenwicht tegen de gevaren die het handhaven van een leger, gecommandeerd door een vorst uit het huis van Oranje, met zich meebracht, De provinciale burger-landmilities, die men steeds op het oog had, zijn echter in deze periode niet tot stand gekomen. Wel werden in vele steden gewapende corpsen opgericht. Van deze sprongen de exercitiegenootschappen het meest in het oog. Dit waren niet slechts organisaties waar militaire oefeningen werden gedaan ter verdediging van stad en vaderland, naar het voorbeeld van de klassieke republieken. Zij functioneerden tegelijkertijd als politieke clubs en als verenigingen waarin de achttiende-eeuwse burger zijn streven naar sociabiliteit kon praktiseren. Dergelijke genootschappen, en met name de eraan gekoppelde burgersociëteiten, waren volgens de scherpe pen van de patriot Gerrit Paape soms ook wel eens te ‘gezellig’. Het klassieke Griekenland en Rome inspireerden zo vooral tot een krachtige vaderlandsliefde en een vrijheidsopvatting die de publieke moraal centraal stelde bij de bescherming van individuele vrijheden. De patriotten gaven daaraan vervolgens op eigen wijze gestalte. Het letterlijk overnemen van klassieke gebruiken - politiek of militair - kwam eigenlijk niet voor. | |
[pagina 290]
| |
De patriotten hadden met het luid verkondigen van hun idealen de notie van ‘republiek’ in Nederland in feite grondig veranderd. Zij continueerden daarbij de staatsgezinde afkeer van een dominante vorst. Over de volstrekt ondergeschikte positie van erfstadhouder Willem v - waarom hem dan ook zijn wetgevende bevoegheden moesten worden ontnomen - bestond tussen de staatsgezinde en de democratische republikeinen geen wezenlijk verschil van inzicht. De staatsgezinden hadden echter nooit een permanente ofwel onvervreemdbare volkssoevereiniteit geaccepteerd en konden zich evenmin vinden in de manier waarop de patriotse burgerij in de nieuwe republiek wenste te participeren. Rekesten en gewapende bijeenkomsten, die steeds vaker als een uitvloeisel van de volkssoevereiniteit werden verdedigd, leken in de praktijk weinig ruimte te laten voor regenten die liever in stilte besluiten namen. ‘Stille politiek’ was in de jaren tachtig steeds moeilijker geworden. Binnen de kortste keren werden geheime staatszaken niet alleen in pamfletten gepubliceerd, maar ook nog in herinnering gehouden via ellenlange commentaren in periodieke geschriften. De politieke pers was een nieuw fenomeen in de jaren tachtig. De canfrontatie tussen de vele patriotse én orangistische periodieken (typische ‘aristocratische’ bladen waren er nauwelijks), is cruciaal geweest voor de ontwikkeling en verspreiding van het nieuwe republikanisme (hoofdstuk 3). De periode vanaf 1766, met een stroomversnelling vanaf 1781, is zowel de tijd van een nieuw republikeins besef, als van een nieuwe politieke cultuur. Was Nederland in die opzicht uniek? In vergelijking met Amerika in dezelfde periode zijn er zeker in ideologisch opzicht grote overeenkomsten. De retoriek van vrijheid en slavernij typeerde ook de geschriften van de Amerikaanse kanr, hetgeen overigens niet verwonderlijk is, aangezien men zich hier eveneens voor een belangrijk deel oriënteerde op de Britse oppositielectuur. Ook in Amerika werden bij voorbeeld Cato's letters zeer veel gelezen. Vergelijkbaar was ook de groce waarde die in Amerika werd gehecht aan het ideaal van een gewapende burgermilitie als uitvloeisel van de republikeinse plicht om beroepslegers van vorsten te kunnen weerstaan. Tevens worstelden de Amerikanen, evenals de patriotten, hevig met de noties van voolkssoevereiniteit en politieke representatie. Ook in Amerika radicaliseerden sinds 1776 de ideeën hierover en onderwierpen veel pamflettisten de representanten aan de permanente soevereiniteit van de kiezers.Ga naar voetnoot7 Nu leidden deze problemen in de diverse Amerikaanse staten al tot verschillende uitwerkingen. In de meeste staten trachtte men het idee van een gemengde constitutie te handhaven door voor een tweekamerstelsel te kiezen. In Pennsylvanië daarentegen werd in 1776 een veel radicalere constitutie met een éénkamerstelsel ingevoerd. Geen van de Amerikaanse staatsregelingen gold voor de patriotten echter als een werkelijk hervormingsmodel. De door John Adams ontworpen constitutie van Massachusetts (1780) genoot weliswaar bewondering, maar de verschillen met de uitgangssituatie in de Nederlandse provincies waren toch te groot. In hoofdstuk 4 is reeds gewezen op de verschillen tussen de Amerikaanse gouverneur in Massachusetts en de Nederlandse stadhouder. De laatste functie was erfelijk en zou volgens de patriotten om die reden op geen enkele wijze de wetgevende macht mogen beïnvloeden; de gouverneur daarentegen werd voor termijnen gekozen en beschikte over een vetorecht. Dit recht van de uitvoerende macht tegen gewone meerderheidsbesluiten van de wetgevende macht was een essentieel onderdeel in de Amerikaanse politieke theorie van de ‘balanee of powers’. De patriotten verkozen andere oplossingen. Ook het feit dat de wetgevende statenvergaderingen in Amerika rechtstreeks wer- | |
[pagina 291]
| |
den gekozen bracht de patriotten niet op andere gedachten. Zij blevent geloven, niet ten onrechte overigens, in de mogelijkheid de Republiek van onderaf te zuiveren. Het zo min als de klassieke republieken, waren de nieuwe Amerikaanse staten dus een werkelijk model voor praktische hervormingen. Amerika was, om de typering van Schulte Nordholt te lenen, slechts een voorbeeld in de verte. Is het patriotse republikanisme al moeilijk vergelijkbaar met de Amerikaanse staten onder de ‘Articles of Confederation’, geheel onvergelijkbaar is de situatie in 1787-1788. De patriotten trachtten in 1787 hun republikanisme in concrete hervormingen om te zetten en werden vervolgens vanaf september door Pruisische legers het zwijgen opgelegd. In exact dezelfde maand legde het Amerikaanse Congres de laatste hand aan het ontwerp voor de nieuwe federale grondwet. In 1787 en 1788 werd aan de overkant van de Atlantische Oceaan een heftig en innoverend debat gevoerd over de essentie van de republikeinse staatsvorm. Het begrip ‘republiek’ veranderde daarbij drastisch van inhoud. In The Federalist nr. 10, ongetwijfeld de meest becommentarieerde tekst van deze debatten, werden ‘republic’ en ‘democracy’ als verschillende politieke systemen beschouwd. In een republiek, zo heette het, zouden alleen representanten de wetgevende taken uitoefenen en beperkte het volk zich tot de verkiezingen. Ter voorkoming van corruptie zou bovendien gebiedsuitbreiding van groot belang zijn in plaats van schadelijk.Ga naar voetnoot8 Beide elementen ondersteunden de machtscentralisatie in een federale overheid en de opname van nieuwe staten onder de voorgestelde grondwet. In de Amerikaanse historiografie is de periode 1787-1788 uiteraard van cruciale betekenis. Niet toevallig is de discussie over de ontwikkeling van ‘republicanism’ naar ‘liberalism’ voor dit historische moment het felst. Was het klassieke ideaal van de participerende burger definitief achterhaald of bleef dit concurreren met het sterk in opkomst zijnde ‘liberale’ idee, waarin de individuele vrijheid bestond bij gratie van door de staat beschermde natuurlijke rechten? De historiografie heeft hier geen beslissend oordeel kunnen vellen. De Amerikaanse ontwikkeling van 1787-1788 was in ieder geval uniek, maar de patriotten waren dat op hun manier ook. Hoewel het intellectuele niveau van bij voorbeeld The Federalist hier nooit is gehaald, is ook in Nederland serieus nagedacht over hervormingen. De patriotten ontwikkelden in de jaren tachtig een nieuwe, geheel eigen variant van republikanisme. In tegenstelling tot de centralisatie van macht die de federalisten in Amerika bepleitten, bleven de patriotten vasthouden aan het idee dat vrijheid slechts optimaal kon gedijen in kleine politieke gemeenschappen, beschermd door actieve burgers met een publieke moraal. In de Bataafse tijd veranderde de inzet van het politieke debat. Zij die een patriots verleden hadden waren in politiek-theoretisch opzicht al grondig geschoold in de jaren tachtig. In 1795 werden zij evenwel met geheel andere problemen geconfronteerd. Tussen 1795 en 1798 verkeerde de Bataafse Republiek in een vergelijkbare fase als de Amerikaanse in 1787-1788. Dat de comtitutionele debatten zouden leiden tot de eenheidsstaat, zoals die in 1798 werd uitgeroepen, stond niet bij voorbaat vast. Er was een heuse staatsgreep (door onder andere Pieter Vreede en Wybo Fynje) voor nodig om de impasse te doorbreken waarin de Bataafse Republiek steeds duidelijker was komen te verkeren. Maar de worsteling over de staatsinrichting tussen unitarissen, moderaten en federalisten geeft wel aan dat de grenzen van radicaliteit waren | |
[pagina 292]
| |
verlegd. De meest radicale Bataven van 1795 vertrokken vanuit andere uitgangspunten, dan die welke door de meest radicale patriotten van 1787 waren gehanteerd. De inzet was nu het ontwerpen van een geheel nieuwe grondwet voor een republiek zónder erfstadhouder, mét een nieuwe nationale vergadering, en in de schaduw van de Franse Revolutie. Het patriotse republikanisme was geëindigd in 1787. In hoeverre kan men, gegeven deze opvatting, de jaren tachtig van de achttiende eeuw nog als de voorgeschiedenis van het liberalisme zien? Reeds lang geleden meende J.S. Theissen dat de grondwet van 1848 de toekomst was die de patriotten ‘in vizioenen’ hadden gezien.Ga naar voetnoot9 Dat beeld is door de these van C.H.E. de Wit verder uitgewerkt. Tussen de patriotten en Thorbecke lag volgens De Wit een vanzelfsprekende ontwikkeling. De Wits opvattingen zijn van alle kanten bestreden, maar toch blijft men in de moderne historiografie het patriottisme zien als het beginpunt van het moderne Nederland en van de ontwikkeling van het liberalisme. Van Sas' these over de lange negenetiende eeuw en Stuurmans monografie over het liberalisme gaan beide uit van een patriots beginpunt.Ga naar voetnoot10 Henk te Veldes studie start in 1870, maar blikt wel terug naar de eerste eeuwhelft en heeft in zijn aandacht voor het nationalisme als liberaal thema een duidelijk aanknopingspunt bij het argument van Van Sas om de periode 1770-1914 als een aaneengesloten tijdperk te beschouwen. Te Velde benadrukt daarbij de gemeenschapszin van de vroeg negentiende-eeuwse liberalen, tot uitdruking komend in de samenhang die werd gezien tussen politiek en moraal, tussen de staatkundige hervormingen en de ontwikkeling van de natie als politieke gemeenschap. Als sleutel tot deze inzichten onthult hij onder andere ‘het geheim van Thorbecke’, die met zijn metafoor van de natie als lichaam vooral de voorwaarden voor een organische ontwikkeling wilde scheppen en niet tot een werkelijk pluralistische maatschappijvisie in staat was.Ga naar voetnoot11 Nu is Thorbecke met zijn intellectuele ontwikkeling in de Duitse Romantiek een verhaal apart en laat zijn organische geschiedopvatting zich met de patriotten niet in verband brengen. Toch was de lichaamsmetafoor, waarvan hij zich bediende, juist ook in het patriotse vertoog een veelvoorkomend en essentieel talig concept om uitdrukking te geven aan het beeld van de actieve, gekwalificeerde burger (men sprak nog niet van ‘census’) en zijn publieke moraal. Vertoont de gemeenschapszin van de negentiende-eeuwse liberalen op dit punt grote overeenkomsten met het republikanisme uit de achttiende eeuw? Wellicht, maar rechtvaardigt die continuïteit dan ook de typering van het patriottisme als ‘de wieg van het liberalisme’?Ga naar voetnoot12 Naar mijn overtuiging moet de laatste vraag met neen beantwoord worden. Natuurlijk gaat het hier deels om een definitiekwestie en wellicht is er weinig te winnen bij een historiografisch touwtrekken over de vraag waar en wanneer de term ‘liberaal’ dan wel ‘republikeins’ zou moeten worden geprefereerd. Bepaalde elemeneen uit het democratische republikanisme van de patriotten zijn onder de term ‘liberalisme’ gaan voortleven. Het idee van een door staatkundige hervormingen geactiveerde natie, denkend en handelend vanuit een publieke moraal, behield zijn aantrekkingskracht en leefde voort bij sommige liberalen in de negentiende eeuw. De herontdekking van | |
[pagina 293]
| |
dit ‘republikeinse’ gedachtengoed in het negentiende-eeuwse ‘liberalisme’ is een van de redenen waarom de laatste term uit zijn voegen barst en men soms liever een geruststellend meervoud hanteert. Er was niet één, maar er waren verschillende liberalismen.Ga naar voetnoot13 Voor wie vanuit negentiende-eeuws perspectief kijkt is een dergelijke terminologische oplossing misschien vanzelfsprekend. De historicus van de late achttiende eeuw zal hier echter moeite mee hebben. Hoewel ‘republikanisme’ als term niet minder ambigu is dan ‘liberalisme’, is dit begrip voor de patriotse ideologie en wellicht voor de doorwerking van onderdelen daaruit toch verre te prefereren. Het patriotse republikanisme was, in zijn samenhang van denkbeelden, van een geheel andere aard dan het politieke denken in latere jaren. Door hun antimonarchale denkwereld, hun geloof in een sterk federaal bestel, hun klassiek gekleurde burgerschapsideaal en hun overtuigende beroep op de onvervreemdbare volkssoevereiniteit waren de patriotten uniek. Door hen te afficheren als ‘protoliberalen’ doet men hun politieke ideeën geen recht. Dat de patriotten - als de ‘tachtigers’ van het Nederlandse republikanisme - desondanks wel degelijk afscheid namen van de politieke cultuur uit het ancien régime, bewijst vooral dat de periode 1780-1848 voor meer breuken in aanmerking komt dan tot dusverre is betoogd. |
|