maar uit elke zijner àl langzamer wordende bewegingen, en zijner àl minder snelle wendingen bleek duidelijk dat de kamp te ongelijk was, dan dat de Sarraceen niet spoedig zijn tegenstander zou hebben geveld.
Wimbert zag het en snelde ter hulp.
Met immer forsche en nooit vermoeide vuist slingerde hij zijn vlegel.
Ha! dien reus van een Sarraceen zou het gelden!
Zijn geducht wapen was reeds geheven, straks zou hij een Christenleven meer gered hebben!
Daar viel zijn oog op het gelaat van hem, dien hij ging verlossen.
Het was de heer van Hintema.
Als een bliksemstraal schoot er iets door Wimherts leden, dat hem in een oogwenk deed verstijven.
Zijn oog flikkert met een zonderlingen gloed. zijne lippen lieten twee rijen stijf op elkaar geklemde tanden zien.
Andermaal hief hij zijn wapen met een vreeselijken vaart omhoog.
‘Langzaam aan,’ mompelde hij en - de Sarraceensche reus tuimelde met diep gedeukten helm van zijn ros.
Dat was het begin der zege van de Christenen - maar Wimbert alleen had grooter zege behaald dan alle kruisvaarders te zamen.
Toen de Sarracenen zagen dat zelfs hun reusachtige aanvoerder, dien zij onoverwinlijk achtten, was gevallen, sloegen zij ijlings op de vlucht.
De heer van Hintema droogde zijn gezicht en zeide tot een in zijne nabijheid, die zich gereed maakte