- ‘De heer van Hintema heeft u laten zoeken...’
- ‘Dat begrijp ik, en verder.’
- ‘Okko is met een heele troep lieden van Hintema en uit Heilaard aan uw huis gekomen om u te zoeken.’
- ‘Welnu?’
- ‘En nu woû men wel zeggen dat bij die gelegenheid...’
- ‘Spreek op dan toch. Is er iets met Hilda? Al of niet, zeg het maar, en houd mij niet langer gespannen.’
- ‘Toen is het huis met den geheelen oogst afgebrand.’
- ‘Groote God! En waar zijn zij gebleven?’
- ‘Bij uw moeders broer heel in Oostergoo.’
- ‘En wat woû men nu zeggen?’
- ‘Dat Okko -’
- ‘Ha, ik begrijp het, dat Okko met of zonder bevel, maar waarschijnlijk op last van den heer van Hintema den brand gesticht had.’
- ‘Zoo is het. Maar ik blijf er buiten. Van mij weet gij het niet, hoort gij?’
- ‘Ik begrijp u. Dat moest er dus nog bij komen. Het was dien ellendeling niet genoeg. dat hij mij als een hond liet afranselen, neen tienmaal erger. Moest hij mijne familie ook nog tot armoede brengen. O! dat zal ik hem betaald zetten! Ik zal mij wreken en hem met mijn vlegel de hersens inslaan!’
- ‘Zie, dat dacht ik wel,’ zei Pybo. ‘Ik was er al bang voor!’
- ‘Bedaar wat,’ zei Warndorf, den inmiddels op-