Anders niets. Hij had zich niet schuldig gemaakt aan eenig feit, dat hem als onoirbaar was aangewezen, hij had lijfsbehoud gezocht en hij was gestraft daarvoor als een boosdoener.
In zijn eerste woede had hij op de deur van zijn kerker gebonsd en gerammeid - maar de zware deur had niet toegegeven onder zijn krachtige vuistslagen.
Toen had hij het luchtgat van zijn kerker onderzocht, maar was afgeschrikt door een netwerk van ijzerdraad, dat met volle stroomen de koude winterlucht binnenliet.
Het water stond tot dicht onder de opening en de kringen, door de neervallende natte sneeuwvlokken gevormd, duidden aan, hoe guur nog steeds het weder was.
Toen had hij, zijn hoofd steunend, de straks beschreven houding aangenomen, peinzend over de toekomst, peinzend over zijn te huis, waar men hem met liefde verwachtte.
Nu hoorde hij gerammel van sleutels en stappen van meer dan één persoon in den donkeren killen gang.
De deur van zijn hok werd opengedaan en er traden drie personen binnen. De eerste, die de sleutels droeg, was de oude hofmeester van Hintema, de beide anderen waren dienstbaren of lijfeigenen, tot het slot behoorende.
Wimbert had niets van de wreede toebereidselen gezien, die tijdens zijne opsluiting gemaakt waren, en waarvan hij maar al te goed het vreeselijke begreep, toen hij, door de hem vergezellende lieden vastgehouden, op het slotplein werd gebracht.