den rug van den armen jongen man, totdat hij er zelf moede van werd.
Er stak iets menschonteerends in den deemoed, waarmee de slagen werden ontvangen, evenals in den overmoed, waarmee ze werden uitgedeeld.
- ‘Wij zullen nog nader afrekenen, jongen, dat verzeker ik je! voort, kom mee!’
En de jongeling, Wimbert was zijn naam, volgde den heer Ubbo van Hintema met een verslagen hart, nadat deze het prachtige dier op handige wijze had afgemaakt, waaruit bleek, hoezeer hij met het jachtwerk vertrouwd was.
Op het schiereiland, gevormd door het Boerdiep, of Borndiep, [waarvan sommigen nog den naam van het riviertje de Boorne en dien van de gevaarlijke zandbank bij Ameland, het Bornrif afleiden,] ten Oosten en ten Zuiden, en de Noordzee ten Noorden en ten Westen, van welk schiereiland Franeker indertijd het middelpunt uitmaakte en dat het noordelijk deel vormde van Westergoo, verhief zich statig de tinne van het slot Hintema, thans, evenals zooveel stinsen en staten, getuigen van Frieslands aloude grootheid en kracht, gevallen onder den moker des sloopers.
De hooge ronde toren stak ver boven het lage geboomte, dat hem omringde, uit, waartusschen de verschillende deelen van het dak des zomers alleraardigst verborgen lagen. Twee valbruggen leidden over de buiten- en de binnengracht, waarvan de binnenste het eigenlijke hoofdgebouw bespoelde.