Arnulf schreef dat zwijgen toe aan innig medelijden.
Hij naderde den grijsaard weder, opende zijne kleederen om te voelen of hij ook nog kloppingen van het hart kon bespeuren, toen zijn oog viel op een in linnen gewikkeld en dichtgenaaid pakje, dat de jood onder de kleeding op zijne borst droeg.
Gedachteloos stak hij het bij zich.
Met aandacht onderzocht hij verder den boezem des armen grijzen.
Het hart had opgehouden te kloppen.
De looden vuist van Pompinus had een einde gemaakt aan dat roekeloos vergalde leven.
De dood onthief hem van de verplichting zijn gevaarlijke zending te volbrengen.
Eindelijk kwam Jehan met een helm vol water aandragen.
Hoe ook echter Nora het verkwikkende vocht aanwendde, er was geen bewustzijn weder in het meisje te brengen.
Men besloot nu haar over te voeren naar het verblijf van Nora.
Eensklaps herinnerde deze zich dat zij Pompinus met de mars van Abraham meende te hebben zien vluchten.
Rebekka werd derhalve overgebracht en aan Nora's zorgen overgelaten, waarna de beide Normandiërs zich op haar aanwijzing naar de zwarte tent begaven.
Aan den inmiddels geroepen broeder Celasius gelukte het eindelijk het meisje bij te brengen, ofschoon hij verklaarde dat het een lastige taak voor hem was.
De zwarte tent was geheel verlaten.
Arnulf en Jehan begaven zich ter rust.