Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
(1800)–Willem Kist– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
ring gesteld was. Deze Heer had geen grooter genoegen dan wanneer hij zich in staat bevond, om zijnen medemensch van dienst te zijn, welk eene loflijke hoedanigheid hem zoo bemind had gemaakt onder zijne medeburgers, dat elk een, toen hij gevaarlijk ziek lag, gewillig zijn leven voor hem had willen verliezen, indien zij hem daar door van den dood hadden kunnen verlossen. Deze welopgevoede man verzocht de reizigers den volgenden dag bij zich ter maaltijd, met belofte hun te gelijk het merkwaardige der Stad te zullen laaten zien. Dit werd met dankbaarheid aangenomen: zij kwamen ter bestemden tijd, en werden plegtig onthaald; zijne kleeding, en die van zijne echtgenoote en dochters, het huissieraad, kortom de gandche toestel gaf te kennen, dat verstand, beschaafdheid en deugd hier hand aan hand ging. Na den maaltijd vertrok men om het merkwaarwaardige der Stad te gaan zien; doch hoe zeer stond van zon verbaasd, toen hij zag, dat deze wijze man geen steenen, half versleeten, beeld van den Zaligmaker, of de heilige Maagd maria voorbij ging zonder zijn hoed met den diepsten eerbied af te neemen; en voornamentlijk, toen hij hem hoorde zeggen, dat hij hun naar eene kleine afgelegene Kapèl zou geleiden, alwaar nog dagelijks zeer veele mirakelen geschieden. Barend spottede hier mede boven maate, doen de onbekende heer verzekerde plegtig, dat, alwie eenig ongemak aan de oogen had, en met een ge- | |
[pagina 169]
| |
loovig hart zich in eene biddende gestalte voor den altaar wierp, oogenbliklijk wierd genezen, en alles rondom zich beschouwde, even als alle andere menschen, die het gezicht hebben van eenen argus. Van zon gaf zijne verbaasdheid te kennen, dat een man, die de waereld had gezien, en de oude en nieuwe schrijvers met nut had geleezen, zich zoo verre, door eene bijgeloovige opveding, had kunnen laaten begoochelen, dat hij, even als het dom gemeen, dat misleid wordt door geldgierige priesters, aan zulke bespottelijke verdichtsels geloofde. Dit gezegde vertoornde den gastheer zoodanig, dat hij met bevende lippen betuigde, met zulke vrijgeesten niet langer te kunnen voortwandelen, nadien hij zich verbeelde, dat God daar door zijnen billijken toorn aan hem zou doen gevoelen, met een Leuvens accent onder het weggaan deze volgende woorden van horatius reciteerende: -- Saepe Diëpiter Welk een wonderlijk schepsel, zeide van zon al zuchtende, terwijl hij hem in het weggaan naoogde, is toch een mensch! en welk een invloed hebben de eerste zaaden der opvoeding op het hart der stervelingen! kon ik ooit gissen, dat een man van verdiensten zoodanig overgegeeven zijn kon aan de verachtelijkste bijgeloovigheid! - Hij is gek, zeide de Baron, laat hem maar wandelen, | |
[pagina 170]
| |
had ik mijn geweer, ik schoot hem in zijn cataphract: dat is een bittere Papist, voegde barend 'er al lagchende bij. Dewijl de Reizigers in dit afgelegen gedeelte der Stad geheel onbekend waren, en den weg naar het Logement niet weer konden vinden, waren zij genoodzaakt een koets te neemen, die hun eerst naar het Logement, en vervolgens naar de Berge op Ostende bragt, met welke zij dadelijk vertrokken. Tegen den avond kwamen zij aldaar aan; zij namen hun intrek in een aanzienlijk Engelsch Logement. |
|