gijnenhoven doorgebragt, men verwonderde zich boven maate, bij het doorwandelen van het groot Bagijnhof, hoe het mogelijk ware, dat meer dan dertien honderd maagden hadden konnen besluiten zich van de waereld af te scheiden; en hoe zij, schoon niet onder zulk een streng en eeuwigduurend verband der overige kloosterlingen, zich echter hadden kunnen verbinden om de gelukkigste jaaren der jeugd aan het genoeglijk gezelschap der manlijke sexe te onttrekken, en dus een leven te lijden zoo geheel en al strijdig met de neigingen, welke de Natuur aan haar had gegeeven.
Na met verontwaardiging zoo veele honderde misdaadige ledigloopers, die zich geheel of ten deele voeden met het dierbaar zweet van den nijveren arbeidsman, te hebben verlaaten, beslooten zij om met de zoogenaamde Berge naar Brugge te vaaren, dewijl zij in alle de Logementen en Coffijhuizen daar van met lof had hooren spreeken.
Deze Berge is een Vaartuig, dat meer overeenkomst heeft met een zeer groot Hollandsch jagt, dan met eene gewoone trekschuit; in dezelve vindt men verscheiden kamers en een keuken, waarin door een bekwaamen kok het middagmaal bereid wordt voor een groot aantal persoonen, welke van Gent naar Brugge en herwaarts willen reizen, en welk sierlijk en zeer gemaklijk vaartuig door twee paarden wordt voortgetrokken. Hier vonden de Reizigers een talrijk en aangenaam gezelschap, met het welk zij weldra in gesprek kwamen. Een uit hun, zijnde, zoo hij voorgaf, een