lotte lag te worstelen met den dood, met gevouwen handen bad zij met een flaauwe stem, nu en dan opende zij nog haare stervende oogen. De Secretaris naderde het Ledikant met ontzetting, hij luisterde en verstond nog onder andere gezegden, deze woorden: O God! ontferm u mijner, Gij die alweetend zijt, weet ook, hoe ik in mijne eerste jeugd, toen mijn hārt even zoo oprecht, even zoo onschuldig was als dat van eenen Engel, door eenen beminnelijken verleider vun het voetspoor der deugd ben afgebragt! Gij weet, dat deze eerste stap alle mijne verdere lotgevallen heeft beslist. Gij die alweetend zijt, weet, dat ik nooit gezondigd heb zonder berouw te gevoelen over alle mijne wanbedrijven, maar dat ik neergezonken in eenen diepen afgrond des verderfs moest voortgaan met zondigen, wilde ik mijn leven niet eindigen door honger en wanhoop.
Eene doodelijke verzwakking deed haar zwijgen, barend nam haar hand, hij kuschte dezelve, en besproeide ze met zijne traanen. Vergeeft gij mij mijne misdaad, vroeg charlotte, toen zij bemerkte, dat de Secretaris geknield voor haar Ledikant lag, ja, riep barend al snikkende uit, met al mijn hart. - Gij dan, die een Zondig sterveling zijt, vergeeft het mij, dat ik u zoo zwaar beleedigde, zou 'er dan ook nog ontferming te vinden zijn bij den rechtvaardigen Schepper van Hemel en van Aarde! - neen, dat kan niet zijn, alle mijne zonden staan nu alle te gelijk voor mijne oogen: hier zie ik mijne lieve ouders, die door mijne misdaad, voor den tijd,