Terwijl ik hier van spreeke, herinner ik mij bij sextus empiricus ook geleezen te hebben, dit, of een diergelijk gezegde: dat de ziel van den mensch op de trekken van het gelaat staat uitgedrukt, gelijk door de Gelaatkunde geleerd wordt, waar uit blijkt, dat de Gelaatkunde reeds toen ter tijd tot een systema gebragt was. Ik wil hier nu niet spreeken van meenigvuldige dusdaanige gezegdens van hippocrates; noch van theophrastus; noch zelfs niet van homerus een der oudste Dichters, gelijk ulieden bekend is, noch ook van salomo, den wijsten aller Koningen, want dan zou dit gesprek tot in den nacht moeten worden uitgerekt, alleenlijk zal ik kortelijk ook eenige plaatsen uit de Latijnsche Schrijvers aanhaalen, waar uit men zien kan, dat de Gelaatkunde even zoo min onbekend was te Rome, als in het alom vermaard Athene.
Ten tijde van cicero, gelijk hij op meer dan eene plaats zegt, was 'er reeds een berucht gelaatkenner, die het karakter en zeden der menschen uit hun ligchaam, gelaat, gebaarden en gang kon opmaaken. seneca schrijft aan lucilius, dat hij onkuische, schaamtelooze, ondeugende, of dwaaze menschen kende aan hun gang, aan hunne gebaarden, uit hunne gezegden, uit het draajen hunner oogen, of uit hun lagchen, of uit de trekken van hun gelaat, en houding.
Gellius verhaalt van pythagoras, dat hij nooit eenig jongeling toegang gaf tot zijne lessen,