| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk. Zonderling voorval in den donkeren nacht.
Veele vreemdelingen hebben wel eens den invloed van het Maaswater ondervonden, dus is het niet te verwonderen, dat onze Secretaris, wiens ingewanden wij te vooren reeds in 't voorbij gaan gehoord hebben, dat niet van de sterkste waren, het eerst uit het gezelschap daar van eenigen overlast gevoelde. Midden in den nacht was hij genoodzaakt op te staan, hij zocht op de galderij in 't rond, of hij eene geheime plaats kon vinden, hij opende bijna alle de deuren, en vond niets. Een meer en meer aangroeiend coliek noodzaakte hem spoedig naar beneden te gaan, alwaar hij eindelijk eene geschikte gelegenheid ontdekte. Na eenen langen tijd aldaar vertoefd te hebben, loopt hij met zulk een drift weder naar boven, dat zijn nachtkaars, welke hij mede had genomen, uitwoei. Nu stond hij in den donker, en te gelijk in onzekerheid, wat de deur was van zijne kamer; hij voelde, en tastte rechts en links, eindelijk meende hij dezelve gevonden te hebben, hij stapte vol vertrouwen binnen, ging al sleepende en rond tastende naar het Ledikant, schoof de gordijnen open, en lag zich in 't bed neder.
| |
| |
Vooraf vind ik mij, als een naauwgezet, en waarheidminnend levensbeschrijver genoodzaakt, eenig gewag te maaken van de gesprekken van den voorigen avond, onder het souper gehouden: men sprak bijna van niets anders dan van spooken en geestverschijningen: dit werd tot in den nacht voortgezet door eene oude bijgeloovige Roomsche Juffrouw, welke voorgaf, dat zij bij veele van die voorvallen tegenwoordig was geweest. Veele van die verhaalen waren zoo akelig, dat de vrouwen verbleekten, en onder de mannen was barend geene der laatsten, die op zijn stoel zat te beeven, en gestadig achter zich om zag van angst en vervaardheid. Vervuld met deze spookgeschiedenissen liep barend met vrees naar beneden, en keerde in haast weder naar zijn eigen bed, zoo als hij ten minste meende, te rug. Naauwlijks had hij zich half neder gelegd, of 'er ontstaat, naast zijne linker zijde, zulk een naar gegil en geschreeuw, dat hij geheel ontroerd door dit bovennatuurlijk verschijnsel, en zonder te bedenken, dat hij in een verkeerd Ledikant kon gestapt zijn, in flaauwte achter over viel.
Het was juist de kamer, waar in de weduwe logeerde, welke om geene onnodige kosten te maaken geen nachtkaars had willen aansteeken. Deze ongelukkige vrouw, welker gedachten mede nog vervuld waren van geestverschijningen, was meer dood dan leevend, zij verdubbelde haar geschreeuw door de onbeweeglijkheid van haaren
| |
| |
onverwachten gast, het welk door de kinderen, die in een klein ledikantje in dezelfde kamer sliepen, niet weinig versterkt werd.
Weldra werden de meeste vreemdelingen, die op dezelfde galderij hunne kamers hadden, uit hunnen eersten slaap gewekt, en meenende, dat 'er of een moord gepleegd wierd, of dat 'er in de nabuurige kamer brand was ontstaan, vloogen zij, naar maate van hunne menschlievenheid of moed, naar de plaats toe, van waar dit akelig geluid zich zoo onophoudelijk deed hooren.
Van zon was de eerste, die met zijn kaars in de hand de kamer der weduwe intrad; een Zee-officier, de tweede; de oude Roomsche Juffrouw, de derde; haar kamenier, de vierde; eindelijk werd de trein, om van eenige knechts en meiden geen gewag te maaken, door den heldhaftigen Edelman geslooten.
Van zon stond spraakeloos, en onbeweeglijk, even als een rots in het midden van den Oceäan, toen hij den Secretaris, zoo bleek als een afgestorvene aan de zijde van de verschrikte weduwe zag liggen. - Hoe? van poederen! zeide hij eindelijk met innige verontwaardiging, (en te gelijk zich te binnen brengende hoe veel blijdschap barend in de schuit getoond had, dat hij in gezelschap van de Dame tot Breda zoude mede reizen) hoe? zijt gij zulk een verachtelijk monster, dat gij deze beklagenswaardige weduwe, die den dood van haaren echtgenoot nog met heete traanen be- | |
| |
weent, tot verfoeilijke onkuisheid zoekt te verlokken.
De weduwe verlegen, zoo veele mannen rondom haar bed te zien, kroop onder de dekens; barend lag nog in zwijm. De Baron vloekte, dat de knechts zelfs hunne ooren toeslopten, is het mannetje dol, zeide hij al stampvoetende, dat hij die ongelukkige weduwe, wiens man naauwlijks koud is, zoo maar in koelen moede wil gaan verkrachten? wat weerhoudt mij, dat ik mijne pistoolen ga laaden om hem door zijn..... De Zee-officier liet den Edelman niet uitspreeken; maar verzekerde, dat de Secretaris of dood of in flaauwte lag; hij nam een glas met water, het geen hij met kracht in zijn opgezwollen aangezicht kletste. barend opende zijne oogen. - Nooit kon de beroemde hogarts de verbaasdheid zoo afmaalen, als zij nu gegraveerd stond op het verbleekt gelaat van den Secretaris.
De weduwe, oordeelende, dat zij niet overeen-komstig haare bestemming als vrouw zou handelen, als zij niet een enkel woordje sprak, stak haar hoofd, even als een schildpad, uit de dekens. Onbeschaamde Satijr! dus voer zij tegen haar bedgenoot uit, waart gij niet beducht, dat de donder u zou verpletteren, toen gij voornam de gordijnen van dit eerbaar bed met uwe eerloonze handen open te schuiven? barend bleef in zijne voorige gestalte liggen, hij wendde alleen zijn aangezicht naar de weduwe; hij ontfong alle
| |
| |
deze scheldwoorden zoo geduldig, en met zulk een zachtzinnig onschuldig gelaat, dat men den hevigen toorn van trap tot trap op het vergramd aangezicht der beledigde weduwe zag verminderen. Ik dacht even zoo min om den donder als om uw eerbaar bed, mijn lieve Mevrouw! antwoordde barend, toen het noodlot mij in uw Ledikant deed stappen: dat ik hier ben gaan liggen, is eene loutere vergissing: een pijnlijk coliek noodzaakte mij mijn kamer te verlaaten; in het wederkeeren blies de wind mijn nachtkaars uit, ik meende dat ik mijn eigen deur opende, het was juist de uwe; het doet mij leed, dat ik u buiten mijn schuld eenige angst heb veroorzaakt; doch de schrik, die gij mij door uw onverwacht geschreeuw hebt aangejaagd, is tot in het merg van mijn gebeente doorgedrongen, en zal mij, zoo niet iets erger, eene zwaare ziekte kosten. Hierop verzocht hij vriendelijk, dat de weduwe haar gelaat eens zou afwenden, dat hij dan (dewijl hij zich niet welvoeglijk kon laaten zien zonder een kleed, buiten welk geen man in Europa zich gaarn in 't openbaar vertoont) zou opstaan.
De weduwe kroop weder met bescheidenheid onder de dekens; zij was verblijd eene bekwaame gelegenheid te hebben gekregen om haar gezicht te bedekken, dewijl zij zich niet langer van lagchen kon weerhouden, vooral toen haar oog bij toeval de troep ontwaarde, die voor haar bed geschaard stond, elk was toegerust met een nacht- | |
| |
kaars; en de kleeding was zoo zonderling, dat zij den ijverigsten leerling van zeno in eenen goeden luim had kunnen brengen, de Baron muntte wederom boven allen uit: hij had een blaauwe calaminke borstrok aan, daar boven eene roode baaje, zoogenaamde gezondheid, met veters toegehaald; van onderen eindigde hij in eene lange wijde hansop. Naast hem stond de oude Juffrouw met een cales van vriesche baai op haar hoofd om zinkens af te weeren, waar mede zij deerlijk gekweld werd; haar onderrokje was zoo onstichtelijk kort, dat, indien haare dunne, schraale, lange beenen, en de diepe vooren, welke de tijd op haar voorhoofd had geploegd, geen genoegzaam tegengift gegeeven hadden, zij in de daad gevaarlijk voor de jeugdige vreemdelingen had kunnen worden.
De Zee-officier, was uitgenomen een Chemise, om welke eene groote Hollandsche vlag, van zijn borst af tot aan de beneden zijde van den Umbilicus was gewonden, in een staat, waar in men verhaalt, dat onze eerste voorouders waren, voor dat zij den inval kregen om voor malkander beschaamd te worden, en hunne blanke leden met groene pompoenbladen te bedekken.
Zoo dra nu barend zag, dat de weduwe naar onder gedooken was, stond hij op, en stapte met zijne gewoone destigheid uit het Ledikant; zijn opschik was even als die van den Baron, uitgenomen dat hij van onderen zoo zedig niet toegetakeld was. - Niemand kon hem nu meer zon- | |
| |
der lagchen aanschouwen, en waarom zouden zij zich langer bedwongen hebben? de knechts, minder welleevend dan hunne Heeren, gaven den toon aan, de meenigte zong Chorus; de weduwe zelfs lagdite zoo hartelijk, dat haar Ledikant stond te schudden. barend alleen lagchte niet, hij keek stemmig, bedeesd, verleegen, even als onze Hernhuttersche broeders en zusters. Na dat dit eenigen tijd geduurd had, werd hij in triumf naar zijn slaapkamer geleid, onder een ernstig verzoek, dat hij zijn bezoek in 't vervolg tot aan de aankomst van den dageraad zou uitstellen.
|
|