Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
(1800)–Willem Kist– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
ren: zoo dra ze in dezelve getreeden waren, en de Edelman, ongewoon aan zulk een reismachine meer dan driemaal deerlijk zijn hoofd had gestooten, verzocht een wel gekleed jong Heer een plaatsje, dewijl de schuit zelve, of het zoogenaamde ruim overboodig vol was. Dit werd hem vergund. In het eerst sprak men van wederzijden weinig, barend zuchtte, en verbleekte zoo dra hij de roef in trad, de beeltenis van zijne ontrouwe charlotte zweefde nog gestaadig voor zijn geest; van zon, welken hij op zijn morgenwandeling door Alkmaar tot zijn vertrouwden gemaakt, en het gansche voorval met dat meisje had verhaald, bevroedde zeer ras de reden, en zocht dus door vrolijke gesprekken zijnen reisgenoot van die gedachten af te trekken. Na verloop van een groot uur werd het gesprek algemeen: de onbekende Heer, die volgens zijn gezegde in den Haag als Advocaat practiseerde, was een geestig wel opgevoed man en zijn gezelschap overwaardig. De Baron stond verstomd, dat hij overal, waar hij maar kwam, zoo veele menschen van kunde en beleezenheid ontmoette. Onder anderen sprak men van Academien, Professoren, en andere geleerden; de Advocaat vroeg of de reizigers geene nieuwsgierigheid hadden om het merkwaardige te Leijden te zien, en eenige geleerde mannen aldaar te ontmoeten. De Hemel bewaare mij, riep de Baron uit, na zijn bas stem ten minsten een octaaf hooger opgehaald te hebben, ik heb een natuurlijk, een ingeschapen af- | |
[pagina 45]
| |
keer van alle geleerdheid, en ik zie, op mijn eer, duizendmaal liever een Rheebok op den loop, dan een geleerden in zijn kamer, ik heb ondervinding van dat volkje, daarom kan ik den naam van Utrecht niet hooren noemen, of alle die Hoog geleerde knaapen weemelen voor mijn gezicht even als in een toverlantaarn. Gij zijt van mijn Volk, oude Heer! riep de Advocaat uit (die hier in 't voorbijgaan gezegd, zoo als wij naderhand toevallig gehoord hebben, zijn tijd op de Academie meer had toegewijd aan het spel, den wijn, en aan de bevallige Priesteressen der Godin van paphos, dan aan themis, en om die reden altoos met verachting door de Professoren was behandeld) Gij zijt van mijn Volk, ik haat ze als de pest. Om dat ze wat meer geblokt hebben dan ik en mijns gelijke, verbeelden zij zich, dat zij Goden der aarde zijn: en hoe veelen echter heb ik onder die beroemde geleerden niet gekend, die buiten hun vak te zot waren om voor den D ....l te dansen, of met al hun geleerdheid hun slecht hart, dat vergald was door allerlei ondeugden, niet konden verbergen. Als ik u niet verveel, mijn Heer! zal ik 'er eenige staaltjes van opgeeven; doch naamen zal ik zorgvuldig verzwijgen, om dat eenige nog leeven, en van andere, reeds gestorvenen, hunne achtingwaardige kinderen, die verstandiger zijnde dan hunne Vaderen, om derzelver zotheid niet moeten veracht of gelaakt worden, dat zou hard zijn. Contrarie, mijn Heer! contrarie, antwoord- | |
[pagina 46]
| |
de de Baron, uw verhaal zal mij vermaak doen, dit is koorn op mijn molen. Zoo dra de Advocaat met een vrolijk en triumphant gelaat een aanvang zou maaken met een zwart register van gebreken der Geleerden op te hangen, en zich dus nogmaals eens te wreeken voor al het kwaad, dat zij hem, naar zijne gedachten, in zijne jeugd hadden aangedaan, trad de Schipper binnen, die op eene bescheidene wijze om de vracht verzocht: naauwlijk was deze vertrokken of hij begon aldus. |
|