duurde hem langer dan een jaar, hij kon tot na den maaltijd niet wachten - ten twaalf uuren ging hij haar bezoeken om haar plegtig ten huwelijk te vraagen - hij nadert haare wooning, klimt weder al heigende naar boven, hij klopt herhaalde reizen, niemand antwoordt - eene doodelijke stilte - eindelijk klopt hij heviger, de deur opent zich van zelfs, hij treedt binnen, ziet niemand, zelfs niets van die kostelijke meubelen, welke hij daags te voren nog zoo naauwkeurig had bezichtigd: hij ontstelde - ik ben zekerlijk verkeerd riep hij overluid uit, ik zal maar weder weg gaan.
Een Schoenmaaker, die het onderhuis bewoonde, was eigenaar van het gansche gebouw, hij begaf zich derwaarts, - weet gij ook, mijn vriend! of ik te regt ben? woont Juffrouw dumoron hier niet boven? - gisteren woonde zij daar nog, antwoordde de Baas met onverschilligheid, en al werkende, maar nu niet meer - nu niet meer? herhaalde barend, met ontroering - neen - wanneer is zij dan vertrokken? - dezen morgen vroeg - dit snijdt mij door mijn ziel - mij niet, ik ben 'ef zeer blijde om, nooit verhuur ik mijne kamers weder aan zulke Dames - aan zulke Dames? mompelde barend, eilieve, beste vriend! ik zal u rijkelijk beloonen, staak uw werk en vertel mij kortelijk, wie die Juffrouw was en waar heen zij is vertrokken.
Geldgierigheid was de zwakke zijde in het karakter van den Schoenmaaker, hij wierp zijn leest