| |
Vier-en-twintigste hoofdstuk. De Jooden Kerk.
Een zeker Heer, roermond genaamd, was weleer een groot Koopman te Amsterdam, doch had voor eenige jaaren een fraai buitenverblijf gekocht, slechts een half uur van het Kasteel van den Baron gelegen, waar op hij, uitgezonderd drie wintermaanden zich altoos ophield, eensdeels dewijl hij een liefhebber was van het buiten leven, en aan den anderen kant, dewijl hij in Amsterdam zoo veel pracht niet meer kon ten toon spreiden als hij te voren vertoond had. Deze Heer had altoos veel achting voor den Adel gehad, het welk hem ingeboezemd was door zijn minne, welke uit Hanover afkomstig, door een Edelman bezwangerd was, en na haare bevalling, langen tijd als minne op een Adelijk Kasteel in Gelderland had gediend. De gesprekken tan deze vrouw, welke zij bij de lange winteravonden altoos hield over Kasteelen en Adelijke geslachten, hadden bij hem zulke diepe plooijen gelegd, dat dezelve bij eenen meer gevorderden leestijd niet
| |
| |
meer konden worden verëffend, hij had dus alle moeite aangewend om in de verblijfplaatsen der Edelen een landgoed te koopen, een vervolgens om met den Adel gemeenschappelijke verkeering te houden; tot zijn leedwezen zag hij nochtans, dat hij door denzelven met minachting wierd behandeld, dewijl zij den rang van een Koopman zeer verre beneden zich rekenden. Hij vond dus nu een gunstiger gelegenheid om nader kennis met den Baron te maaken, en om hem, dewijl hij hem in de Comedie gezien had, in zijn logement een bezoek te geeven.
De Baron had den Heer roermond niet meer dan tweemaal in zijne provintie ontmoet, doch nu hij in een vreemde, ver afgelegene Stad, iemand aantrof, welke niet ver van hem af woonde, zoo was hij enkel verrukking en blijdschap, hij vloog hem in de armen. De Heer roermond, vereerd door deze vertooning van hartelijke genegenheid, bood zich aan om al het merkwaardige aan de reizigers te laaten zien, welk aanbod door den Baron met dankbetuigingen werd aangenomen. - Eer ik het vergeet, lieve vriend! vervolgde de Baron, is 'er geen gelegenheid om eens vee, boomen en velden te zien? ik kwijn, dat ik dat aangenaam gezicht moet missen, ik heb in al dien tijd nog geen koe gezien als voor het huis van een slachter: ik kan zonder landerijen, zonder het gezicht van het graazend vee niet leeven, ik hoor zoo gaarn rondom mij bulken en bleeren, hoe veel aangenaamer is dat ook, als dat eeuwig- | |
| |
duurend geschreeuw van Jooden, en vischwijven. Oneindig veel gelegenheid, antwoordde de Heer roermond, ik zal u de alom vermaarde Plantagie laaten zien, in welke zich bijna meer zoogenaamde collegietuinen bevinden, dan boeren-wooningen in Rhijnland. Zij begaven zich op reis. - Terwijl zij den zoogenaamden Joodenhoek door gingen, hoorde de Secretaris geweldig schreeuwen, hier geschieden ongelukken, riep hij uit, terwijl hij verbleekte van aandoeningen, hier worden menschen vermoord, hoor dat gegil eens!
Stel u hart gerust, mijn vriend! antwoordde de Heer roermond, het is heden een groote feestdag der Jooden, zij zijn nu bezig met hunne Godsdienstoeffeningen, en wat meer is, nu zingen zij - volgt gijlieden mij maar onverschrokken, ik zal u hunne Sijnagoge eens laaten bezichtigen - Hemel en aarde! zeide de Baron, terwijl hij zijne ooren met zijne vingers toestopte, welk een geschreeuw! de menschen zullen nog breuken krijgen, zie eens Secretaris, hoe bond en blaauw die vriend in zijn aangezicht wordt - kijk, hij houdt met beide handen zijn keel en ooren vast, om des te sterker te kunnen schreeuwen. Zou het niet al zoo fraai zijn als zij wat zachter zongen? het schittert mij zoodanig door de ooren, dat ik in de daad liever een zaag hoor vijlen.
Hier is misschien naar hunne gedachten iets Godsdienstigs in gelegen, misschien schreeuwden de Patriarchen en Profeeten ook zoo.
| |
| |
Hoe zeer 'er onder de aanzienlijkste der Jooden veele gevonden worden, die veel verstand en kennis van de fraaije wetenschappen, en vooral van de Muziek bezitten, zoo is echter het grootste aantal nog zeer onbeschaafd, en hunne ooren zijn even zoo hard en verëeld als hunne conscientie. Wil een voorzanger dus behaagen, zoo moet hij schreeuwen, dat de spreeuwen van de Kerk vliegen.
Zoo gaat het ook met veele voorzangers onder de Protestanten op de Dorpen, die het hardst kan schreeuwen, heeft bij een beroep gewoonlijk de meeste stemmen: ook rekent men doorgaans, dat 'er van de honderd voorzangers twintig gebroken zijn, of een bloedspuwing hebben.
de heer roermond, (zijn oogen ten Hemel heffende.)
En dit noemt men dan nog zingen ter eere Gods! - hoe verschrikkelijk onwelluidend moet dit zijn voor den Schepper der edele toonkunst, daar zelfs een onbeschaafd, en ongeöeffend mensch dit gezang niet kan aanhooren zonder afgrijzen!
Na eenigen tijd rondgezien en sterk gesnoven te hebben, verlieten zij de Kerk: de Baron verwonderde zich boven maate over het groot aantal Jooden, vooral toen zij door eenige andere straaten wandelden - barend had 'er niet om gedacht, dat 'er onder die natie ook schoonheden konden zijn, hij was dus van verwondering op-
| |
| |
getogen, eenige Joodinnetjes te aanschouwen, welke in de daad voor zeer fraai konden gehouden worden, dit verzoende hem ten eenenmaale met het nakroost van abraham, waar voor hij te voren altoos, ik weet niet welk, eenen afkeer gehad had.
Zoo dra de Baron van verre een poort ontdekte, stapte hij met geweldige schreden vooruit, om zijn hart en oogen te verlustigen met het beschouwen der velden, welke zich zouden vertoonen, de Heer roermond en de Secretaris volgden met verhaaste stappen. Naauwlijks waren zij aan de Muiderpoort genaderd, of elk der drie wandelaars ondervond eene gansch bijzondere aandoening: de Baron keek in stille vergenoeging in 't rond: de Heer roermond ontmoette eenige Heeren en Dames, welke hij een kort verslag gaf van den Edelman en zijnen Secretaris, hij verhaalde, dat hij een der gemeenzaamste vrienden was van dat oud Adelijk Huis; om hier van een bewijs te geeven, klopte hij den Baron eenige maalen op zijn schouder, en sprak met hem of het zijn schoolmakker was, over welke gemeenzaamheid de Baron bij zich zelven echter niet te vreeden was. De aandoeningen van den Secretaris waren zoo kalm niet, de eerste, die hij van verre zag aankoomen, was zijne geliefde charlotte, vergezeld van twee of drie wilde jonge knaapen. Veele gewaarwordingen begonnen in zijn hart te werken, voor eerst de liefde, en een gebrek van goede gelegenheid om haar dik-
| |
| |
wils te bezoeken, vervolgens eene beschaamdheid, hij wist niet, of hij haar nu moest aanspreeken of niet, hij was verleegen voor den Baron en den Heer roermond, ook gevoelde hij voor het eerst eenige opwellingen van jalousij.
De verlegenheid nam echter de overhand, om haar dus te ontwijken, ging hij eene kleine noodzaakelijke boodschap achter de poort doen, en draalde daar mede zoo lang, tot dat zij voorbij gegaan waren - eindelijk keerde de Baron met tegenzin weder naar de Stad, geen van beiden konden eeten, de Baron wegens het gemis van het Landleven, barend om dat van zijne geliefde charlotte.
|
|