Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
(1800)–Willem Kist– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
brengen. Hij was op een kransje, dat weeklijks gehouden werd, en waar op veele Professoren gewoonlijk tegenwoordig waren, uitgenoodigd, met aanbod, dat het alle de leden aangenaam zijn zouden, wanneer hij den een of ander van zijn gezelschap verkoos mede te brengen. De Heer M... verzocht dus den Baron om met hem mede te gaan, die dit met veel bereidwilligheid aannam, dewijl hij zich vleide, dat hij als Edelman onder die geleerden een voorwerp van algemeene verwondering zijn zoude, want wanneer hij van geleerde mannen hoorde spreeken, verbeelde hij zich altoos, dat het dezelfde voorwerpen waren, als zijn laaghartige, half geleerde mozes zaaymannius. De Baron trad dus met een deftigen tred binnen, om daar door reeds den aandacht van het gezelschap naar zich toe te trekken, hij vroeg de Professoren, in welk vak van geleerdheid zij openbaare lessen gaven; de een antwoordde in de Godgeleerdheid; een ander in de Botanie; een derde in de Anatomie; een vierde in de Literatuur; en zoo vervolgens; doch tot groote verbaazing van den Edelman, antwoordden die Heeren alle koel en onverschillig, en wilden zich niet eens met den Baron bemoeijen, laat staan dat zij hem met bewondering, en opmerkzaamheid zouden beschouwen. Zij keerden zich om, en kwamen weldra met malkander in gesprek over stuksten van geleerdheid van het uiterst aanbelang. | |
[pagina 166]
| |
Naauwlijks zwegen zij een oogenblik, of de Baron zocht deze gelegenheid weder waar te neemen, om zich mede in het gesprek te mengen; hij vroeg, wat toch de Botanie was, de Anatomie en Literatuur? doch zonder antwoord af te wachten, verhefte hij zijn stem drie toonen hooger en scherper dan naar gewoonte, hij stak zijne verbrande rechtehand, en uit dezelve, den voorsten vinger uit, en beweerde met eenige vloeken, dat alle deeze vakken van geleerdheid voor de Maatschappij geheel onnodig waren; dat alle wetenschappen niet anders uitwerkten en bedoelden, dan om de ingezetenen van eenen staat meer verlicht te maaken, en dat het dus met den tijd moest volgen, dat zij niet meer met die onderdaanigheid hunne Overheid gehoorzaamden: dat de Vorsten en de Edellieden (eenige weinige uitgezonderd) hunnen tijd alleen aan de jagt, vogelen, en vischen vangen toeweidden, terwijl de burgers zich in nuttige wetenschappen oeffenden: dat zij dus in 't vervolg voorwerpen moesten worden van bespotting, om dat zij zoo veel minder kundigheden bezaten dan de burgerstand: dat de Vorst en de Adel evenwel van den goeden schepper van 't geheelal expresselijk geschaapen waren, om met hun weinigen in getal, eeuw in eeuw uit, over honderde millioenen onderdaanen te heerschen: dat hij het dus volkoomen eens was met zijnen overleden Paedagoog, dat 'er niets verderflijker is voor het menschdom dan verstand en | |
[pagina 167]
| |
geleerdheid; dat hij, zoo hij de beheerscher was der waereld, alle boeken, behalven die betrekking hadden tot de jagt en den landbouw, tot asch zou laaten verbranden, en dus alle geleerdheid, en alle wetenschappen op één tijdstip uitdooven als in eenen kooperen doofpot. - De geleerden heften hunne oogen en handen, even als bij eene militaire exercitie, allen te gelijk naar boven, en deze Gesticulatie werd vergezeld met dezen uitroep: O! Lepidum Caput! - Wat wil dat vervloekte woord zeggen? zeide de Baron met eenige verontwaardiging, spreekt uwe moedertaal zoo als ik, houdt uw om 's hemels wil niet op om taalen te spreeken die Beëlzebul in zijnen toorn heeft uitgevonden om de menschen te kwellen. - Ik voor mij, antwoordde een oud Professor, geloof juist niet, dat Beëlzebul eenig deel gehad heeft aan de uitvinding der Latijnsche Taal, waar van wij zoo even u, als tegen onzen wil, een woord of twee lieten hooren - wij oordeelen, wel is waar, dat het den schijn heeft van verwaandheid, in een gezelschap, buiten noodzakelijkheid, eene vreemde taal te spreeken; maar het is niet te verwonderen, daar wij meest altoos boeken leezen, die in 't Latijn geschreeven zijn, en onze openbaare lessen in die zelfde taal houden, dat 'er wel eens een Latijnsch woordje onder gemengd wordt, schoon wij zulks zoo veel doenlijk is vermijden.
de baron.
In 't geheel dat Latijn spreeken vind ik zot, | |
[pagina 168]
| |
gek, beuzelachtig, waarom houdt gij geene openbaare lessen in uwe moedertaal, die wij alle verstaan?
de professor.
De rede daar van is duidelijk en klaar - staat onze Academie niet open voor elk een, die zich in de wetenschappen begeert te oeffenen? koomen 'er geene vreemdelingen van Duitschland, Frankrijk, Engeland, Poolen, Hongarijen, om onze lessen te hooren? hoe zullen die vreemdelingen ons verstaan? of zullen zij eerst Hollandsch gaan leeren, waar toe eenige jaaren vereischt worden, en welke moeite en tijdverlies ten eenen maale vruchteloos zijn zoude, dewijl 'er in hun Vaderland bijna geen woord Hollandsch wordt gesprooken? Valt het hun dan niet veel gemaklijker, de Latijnsche Taal te leeren, waar mede zij, zoo zij dezelve grondig verstaan, alle de Academien der Waereld kunnen bezoeken, en alle lessen van buitenlandsche Professoren kunnen hooren, daar zij anders in plaats van ééne Taal, alle de leevendige Taalen van Europa zouden moeten leeren. Daarenboven kunnen zij alle boeken leezen, welke in 't Latijn zijn geschreeven. De een of ander Geleerde, het zij in Spanje, het zij in Italie, in Turkije, of elders, heeft eene ontdekking gedaan, welke zeer veel nut aan het menschdom aanbrengt, schrijft hij nu een boek met die uitvindingen vervuld in zijn moedertaal, dan word het zelve naauwlijks over de Grenzen van zijn Vaderland gebragt; maar schrijft hij zulks in 't | |
[pagina 169]
| |
Latijn, dan wordt het binnen korten tijd door bijna alle de Geleerden der Waereld geleezen; die nuttige ontdekking, welke zoo veel heil aan het menschdom kan aanbrengen, verspreidt zich als een blixemstraal van het eene gedeelte der aarde tot aan het andere. Welk een tijd wordt daar door niet uitgewonnen! was 'er niet eene vastgestelde taal voor den Geleerden, dan zouden zij immers alle de taalen van Europa moeten aanleeren, zoo zij, ieder in zijn vak, zich bekwaam wilden maaken, en hunne weetlust voldoen.
de baron.
Maar ik heb in mijn jeugd van mijn Pruisischen Paedagoog wel eens van vertaalen, en vertaalingen hooren spreeken, waarom die boeken niet vertaald?
de professor.
Dikwils zult gij, Mijn Heer! zelfs ondervonden hebben, hoe slecht de boeken uit het Fransch, Engelsch, en Hoogduitsch vertaald zijn, laat staan, wanneer zij, uit het Italiaansch, Spaansch, Zweedsch of Poolsch zijn overgezet.
de baron.
Neen, vriend! dat kan ik zelfs niet ondervonden hebben, voor eerst, om dat ik geen Fransch Engelsch of Hoogduitsch ken, en ten tweeden, om dat ik nooit lees.
de professor, (glimlagchende even als het geheele gezelschap.)
Daarenboven verloopen 'er maanden, ja veeltijds Jaaren, eer zulk een werk vertaald wordt, | |
[pagina 170]
| |
dikwils kan het niet eens overgezet worden, dewijl een Boekverkooper meer voordeel geniet, van het laaten en drukken van eene zoutelooze of deugdverdervende Roman, dan van werken der Geleerdheid. Geleerde boeken worden slechts door het kleinste gedeelte der mannen geleezen; Romans daarentegen, zweeven in de handden van een groot gedeelte der mannen, en in die van het grootste aantal der vrouwen.
de baron.
'Er moet dus Latijn geleerd worden; - maar waarom geene andere Taal, bij voorbeeld, Samaritaansch, Sadduceesch, Noordamericaansch?
de professor.
Wanneer men ééne Taal nodig heeft, welke door alle Geleerden der Waereld wordt gebruikt, is het zeer natuurlijk, dat men van die geene gebruik maakt, welke het meest beschaafd is, en waar in de meeste werken van waare Geleerdheid, vernuft en smaak voorkoomen. Wanneer men dus de jonge lieden van hunne eerste jeugd af aan, de sierlijkste werken, en welke op de natuurlijkste en beschaafdste wijze geschreeven zijn, geduurig laat leezen, kan het niet afzijn, of die zelfde wijze van schrijven zullen zij ongemerkt volgen, en in hunne Taal overbrengen. Het is met de Taalen even zoo geleegen, als met de kunststukken; wanneer een beeldhouwer of schilder zich wil oeffenen, neemt hij het schoonst model voor zich, om het zelve, zoo veel in hem is, tot een voorbeeld te neemen; of hij reist naar | |
[pagina 171]
| |
Italie, om de schoonste werken der kunst aldaar te bewonderen en na te volgen; hadden zij gebrekkige modellen voor zich, zouden zij weinig vorderingen maaken, maar de schoonheid zelfs der stukken, welke zij zien, ontvlam hunnen ijver, en doet hun onvermoeid voortgaan op den weg der een en roem.
de baron.
Dit kan alles wel waar zijn - maar ik ben dankbaar, dat ik als Edelman, die een geducht aantal kwartieren heb, mij met al die beuzelingen niet heb op te houden - het is genoeg, dat de goede. Hemel in zijne wisheid heeft goedgevonden, dat de Vorsten en Edellieden over de zoo wijze en geleerde aardwormen kunnen heerschen zonder verantwoording te geeven van hunne daaden.
de professor n.... (met drift)
Dat heeft de goede Hemel niet gewild, hij heeft alle menschen aan elkander gelijk geschaapen, de eene mensch is zoo goed als de andere de Koning en de Bedelaar zijn in het oog der Godheid, en van braave verstandige menschen dezelfde, het is alleen deugd, geleerdheid, ijver, die onder hun eenige ongelijkheid daarstelt.
de baaron.
Waarom heerschen 'er sommige menschen dan, terwijl andere moeten gehoorzaamen?
de professor n....
Om dat zij zich in het begin, op de eene of andere wijze, meester gemaakt hebben van de | |
[pagina 172]
| |
Heerschappij, en dat de lankmoedige onderdaanen of te dom, of te lafhartig, of te traag zijn om een knellend juk, dat hun op eene onbillijke wijze op hunne gebogen halzen gelegd is, af te werpen.
de baron.
'Er moeten toch menschen zijn die regeeren.
professor n....
Zonder eenigen twijffel.
de baron.
Zonder regeering kan immers een Land niet bestaan?
professor n....
Ik ben het volkomen met u eens. - Maar zij moesten op eene andere wijze aan de regeering koomen.
de baron.
Is het dan niet natuurlijk, dat de Zoon van eenen Koning, wanneer zijn Vader sterft, den troon beklimt, en den Scepter zwaait over de onderdaanen?
professor n....
Kan de Vader niet een kundig braaf Koning zijn, terwijl zijn Zoon de grootste booswicht is der waereld? kan het wel anders zijn? de opvoeding van Koninglijke of Vorstelijke telgen wordt toevertrouwd aan menschen, die 'er belang in stellen om niemand tot vijand te maaken, en, om hun eigen belang, het gansche Vorstelijk Huis te vleien, van welks wil hun geluk of ongeluk volkomen af hangt; straffen durven zijn niet, | |
[pagina 173]
| |
uit vrees dat hun dit ter eeniger tijd door den jongen Vorst zal worden betaald gezet. Deze wordt dus ontzien, gevleid, bedorven, in ledigheid, en traagheid opgebragt, in alle gevallen wordt aan zijn zin en begeerte voldaan, hij is niet gewoon dat eenig sterveling op de waereld zijn wil of neigingen wederstreeft. - Nu sterft de Koning of Vorst; de Zoon moet nu den troon beklimmen, hij moet zijne onderdaanen in de plaats van zijnen Vader beheerschen, en het leven en den dood van zoo veele honderd duizende menschen in zijne eigenzinnige, roekelooze handen omdraagen, welk gevoelig mensch moet hier niet van beeven!
de baron.
Ik moet bekennen, dat ik 'er van ontroer.
professor n....
Ik herinner mij een gezegde van eenen Franschen Koning, die gevraagd zijnde, wat hij in zijn jeugd het best geleerd had, antwoordde: het paard rijden. Alle mijne leermeesters, vervolgde hij, hebben mij, uit vrees dat ik hun, zoo dra ik den troon beklom, minder genegen zijn zoude, in alles mijn zin gegeeven, en mij nooit genoodzaakt om mij in de eene of andere wetenschap bekwaam te maaken; maar de paarden, kenden juist den Zoon van den Koning niet, wilde ik dus een schigtig of koppig paard wel bestieren, moest ik naauwkeurig luisteren naar de lessen van den Piqueur. | |
[pagina 174]
| |
de baron.
Ha! Ha! dat is eerst eene vermakelijke historie - ja ik heb ook een wilden drommel van een paard.
professor n....
Hebt gij bij geval een kundig Doctor? Mijn Heer!
de baron.
Ja wel een zeer kundig, oud, eerwaardig man.
professor n....
Heeft hij een Zoon?
de baron.
Zelfs drie, waar van de oudste, jacob genaamd, mede gepromoveerd Doctor is.
professor n....
Als de Vader gestorven is, zult gij zonder twijffel den Zoon laaten haalen?
de baron.
Met geene gedachten: de Vader is kundig, wijs, en braaf: de Zoon is een winderige onkundige zot, aan welken ik geen van mijne brakken of doggen zou durven toevertrouwen.
professor n....
Gij wilt dan het leven van een beest niet toevertrouwen aan den onkundigen Zoon van een kundig Vader, en gij begeert echter het geluk en het leven van honderd duizend menschen over te geeven aan het bestuur van eenen roekeloozen Zoon eenes gestorven Vorst, of Koning?
de baron.
Daar zit ik weder in de klem of ik mag ster- | |
[pagina 175]
| |
ven - gij zijt mede een slimme Vent, het is of ik mijn Zwager hoor spreeken, - maar koom aan, hoe zoudt gij het dan inrichten?
professor n....
Is het mij geöorloofd een vraag met een vraag te beäntwoorden? dan.... De Huisheer kwam tusschen beiden, hij verzocht, dat het gesprek een oogenblik wierd afgebroken, hij stelde voor, om eens een frissche pijp te stoppen, en eene aangenaame conditie met volle kelken in te stellen, namenlijk: De toeneemende verlichting, en de bloei der wetenschappen over den ganschen aardbodem. Elk een dronk met deelneeming, de Baron alleen weigerde dit hardnekkig. |
|