| |
Agtste hoofdstuk. Cornelia van Wormer in de vierschaar van den Inquisitie-raad.
Weinige menschen woonden 'er in het Sticht van Utrecht die de Weduwe van wormer, en haare Dochter cornelia niet kenden, beiden waren zij voorbeelden van Godsvrucht, deugd, en menschlievenheid, en de laatste daarenboven zoo schoon dat zij zich nooit in 't openbaar begaf, of zij trok aller oogen tot zich.
Een jonge geestelijke uit het Augustijner Klooster, had wegens bloedverwantschap dagelijks den toegang in het huis der gulhartige Weduwe - hij beminde cornelia, schoon hij volgens zijne gelofte gevoelde, dat hij haar niet mogt beminen; in 't geheim kon hij echter zich niet wederhouden haar te openbaaren door welk een vuur hij verteerd werd: maar zij wees hem altoos grootmoedig van de hand. Zij herinnerde hem zijnen eed, en de onmogelijkheid van haar immer te kunnen bezitten; doch dit was juist het voor- | |
| |
nemen van dezen snoodaart niet, die niet anders voorhad dan zijne nicht tot onkuisheid te verlokken: zelfs ging hij zoo verre, dat hij haar met geweld zocht te brengen tot dat geene, dat hij noch door gebeden, noch door alle listen en lagen had kunnen verwerven - cornelia zwoer, haare moeder te zullen openbaaren, hoe schandelijk hij zich in haar afwezen gedroeg, en kwam haare gezegdens na. Pater anselmus (dus was zijn naam in het Klooster) vond federt dien tijd de deur voor zich geslooten. - Dit verwonderde veele menschen, zij vroegen onophoudelijk, wat toch de rede ware dat anselmus het huis was ontzegd. De Weduwe gaf aan haaren kant voor, dat 'er eenige onëenigheden tusschen hen waren ontstaan, dat anselmus te driftig was, en dat zij dus beter oordeelde malkander niet meer te zien. Veele vonden deze flaauwe redenen niet voldoende, vooral waren zommige geestelijken hier mede niet te vreeden, zij vermoedden, dat 'er iets van meer gewigt moest zijn voorgevallen, en dewijl Pater anselmus bij veelen gehaat was wegens zijnen oploopenden en afgunstigen inborst, strooiden zij eenige geruchten uit, welke voor anselmus gansch niet verëerend waren.
Om zich nu geheel te verontschuldigen, en zich te gelijk te wreeken, verhaalde anselmus overal, hoe cornelia zich lasterlijk omtrent den Catholieken Godsdienst had uitgelaaten, hoe zij openlijk gezegd had, dat zij met de leer der Kerk
| |
| |
in veele opzichten niet kon instemmen - dit komt ter ooren van den Inquisitie-raad - De ongelukkige cornelia wordt uit de armen van haare geliefde moeder gescheurd, en in eene akelige gevangenis geworpen, alwaar zij niets anders hoorde, dan het onophoudelijk geween en gejammer van eene groote meenigte gevangenen van beide sexe, welke even zoo onschuldig als zij in den zelfden kerker waren geworpen.
Na verloop van eenige weeken wordt zij in de vierschaar gebragt, een der geestelijken welke voorzitten was in dien gevloekten Raad maakte haar bekend, waar mede men haar beschuldigde, hij bragt Pater anselmus, en twee getuigen welke hij daar toe had omgekocht, in haare tegenwoordigheid.
De verontwaardiging stond op het gelaat van de bekoorlijke cornelia, toen zij hoorde, dat anselmus zich zoo zeer had vergeeten, dat hij eerst getracht had haar te verleiden, en dat hij nu, na afgewezen te zijn, scheen gezworen te hebben de zwaarste wraak te neemen, welke op deze waereld immer kon genomen worden. Van niets bewust ontkent zij alles, en dat met een gelaat waar op de ouschuld stond afgemaald. anselmus verzocht, dat men tot de pijnbank zou overgaan, dewijl hij zich verzekerd hield, dat zij dan wel schielijk alles zou bekennen. -
Een schrikverwekkende beul, even zoo ongevoelig als de rechters, verschijnt op den eersten
| |
| |
wenk, vergezeld van twee zijner bedienden, nog veel barbaarscher dan alle de anderen, dewijl deze door onnatuurlijke wreedheid aan de ongelukkige uitteöeffenen, als om strijd zich in de gunst der. Rechters zochten in te dringen, om dus bij de eerste voorkoomende gelegenheid op bevordering te kunnen hoopen - men brengt een aantal rammelende ketens, tangen, en schroeven, welke zelfs den onvertsaagsten schrik aan konden jaagen.
De jongste der Rechters gebood, dat men cornelia naakt zou uitkleeden, in schijn om de waarheid spoediger uit haar mond te zullen hooren, dewijl hij niet veel tijd had, en op een gastmaal zijn moest; maar in de daad, om dus onder het pijnigen zijne wellustige oogen nog eenige oogenblikken te kunnen verzaadigen.
de baron, (opstuivende en met zijn rotting op een bank slaande.)
Hemel en Hel ik ben verwoed!
barend van poederen, (verbleekt.)
Groote God kondet gij zulks aanschouwen!
De beulen rekken om strijd de mollige armen en beenen uit, zij schroeven de zachte vingers en duimen, dat het tedere gebeente kraakte, zij geeselde haar ligchaam, tot dat 'er veele groote droppelen bloeds langs haar rug afvloeiden, en op den grond neder vielen. - Zij gilden, zij jammerde, zij viel telkens in flaauwte, men bragt haar weder bij, om haar oog heviger van nieuws af aan te folteren. De beulen waren zoo afge-
| |
| |
mat, dat zij verzochten een weinig te mogen rusten. In dien tusschentijd vroeg de voorzitter nog eens, of zij alles zoude bekennen, waar mede men haar beschuldigde, of dat zij op nieuw zou worden gepijnigd. - cornelia betuigde met eene flaauwe stem, dat zij den Godsdienst, waar in zij gebooren en opgevoed was, eerbiedigde, en altoos had geëerbiedigd, en dat zij, nu zij haar einde voelde naderen, niets zou bekennen of ontkennen, dat strijdig was met de waarheid: dat zij, zich geheel in handen van den Inquisitie-raad bevindende, waar uit niemand tot nog toe, hoe onschuldig ook, was ontslaagen, zich reeds in de gevangenis tot den dood had bereid, en verzocht hoe eer zoo beter naar den brandstapel gebragt te worden, dewijl zij zelfs niet langer in een waereld begeerde te leeven, op welke zich monsters bevonden, die zoo ongevoelig de pijnigingen van eenig gedierte, laat staan van eene jonge onschuldige maagd met drooge oogen konden aanschouwen.
Deze laatste woorden sprak zij met zoo veel kracht uit, dat een der Rechters, die een weinig sluimerde, (zijnde eene oude geestelijke, welke dat ambt reeds sedert vijf-en-veertig jaaren had waargenomen, en door eenige duizenden te zien pijnigen, geheel gevoelloos was geworden) ontwaakte; hij vroeg met gemelijkheid naar de reden van haar onzinnig gesnap, en vergramd, dat hij daar door in zijnen zoeten slaap was gestoord, stelde hij voor de pijnigingen tot den anderen dag
| |
| |
uit te stellen, en de schroeven als dan nog twee ringen sterker toe te draaijen.
Men sleepte cornelia meer dood dan leevend naar den kerker te rug. Des anderen daags kon de Raad geen zitting houden, dewijl de Prelaat van Utrecht een prachtigen maaltijd gaf, waar op de meeste Inquisitie-Raaden genoodigd waren.
Den tweeden dag daar aan werd cornelia weder voor den Raad gebragt; na haar wederom eenigen tijd verschriklijk gepijnigd te hebben, zag een der beulen, tot zijn leedwezen, dat haare oogen reeds gebroken waren - haare ontmenschte Rechters konden zijn gezegde niet eer gelooven, voor dat men haar voor hunne voeten sleepte, en zij kort daar na zelfs zagen, dat zij den adem uitblies. - Pater anselmus was hier bij tegenwoordig, hij veranderde van gelaat, en bevond zich zoo ontroerd, dat hij zich genoodzaakt vond de Raadzaal te verlaaten. - Naderhand heeft men hem niet meer gezien, eene heevige ziekte maakte kort daar na een einde van zijn leven: op zijn sterfbed beleed hij, dat hij cornelia valschelijk had beschuldigd.
Ik ben mij zelfs niet meer.
Dat was een beest der beesten! maar wat is 'er van de moeder geworden?
Weinige maanden na dat haare tedergeliefde
| |
| |
Dochter, haare eenige troost na den dood van haaren man, in de gevangenis was geworpen, is zij onzinnig geworden, en heeft zich zelve in haare woede, moorddadig van het leven beroofd.
Zwijg, zwijg, ik kan niet meer - laaten wij een plaats verlaaten, waar elke voetstap besmet is met het bloed der onschuldigen.
|
|