Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
(1800)–Willem Kist– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
naar zijn gedachten, zeer toepasselijke text opgegeeven, en hem belast om een half uur achter den anderen voor het Adelijk Huis te bidden, en de zamengevloeijde meenigte kortelijk onder het oog te brengen, dat de Koningen, Vorsten, en Edelen alleen de uitverkoorenen van God zijn, om welke weinige persoonen eenige honderd duizend millioenen onderdaanen zijn geschaapen slechts tot hun vermaak, even als de jonge bokjes en schaapjes dienen tot uitspanning der jonge Edellieden: ook moest hij de noodzakelijkheid aantoonen om dit kind, als hij in 't leven bleef, en tot volwassen ouderdom mogt koomen, te eerbiedigen, en met onderwerping te gehoorzaamen. - Eindelijk had hij een lijst opgemaakt van de Peters en Meters en van den ganschen statelijken optogt. Niemand had hij tot Peter benoemd, welke men met zekerheid wist, dat nog in deze eeuw den Adel had gekocht, noch ook niet die geene welke denzelven hadden ontfangen door een milddaadig oogenblikje van den een of anderen jongen behoeftigen uitlandschen Vorst, die vervoerd door de liefde voor eene schoone jonge vrouw, de inschikkelijkheid van den man niet wel anders kon beloonen dan door denzelven tot den adelstand te verheffen. Na onbegrijplijk veel moeite had hij zes adelijke Peters en Meters, die met malkander een geducht aantal kwartieren op een konden stapelen, uit alle de hoeken der Landprovinties op zijn | |
[pagina 72]
| |
catalogus geplaatst, en hun door zijn looper, te paard, vriendelijk laaten uitnodigen, om deze plegtigheid met hunne tegenwoordigheid luistes bij te zetten. Intusschen liet hij nieuwe livrijen voor zijne bedienden maaken, en wel door den kleermaker van het Dorp; een braaf man die veel deugden bezat, maar die doos een zonderling toeval zijn meester te vroeg was. ontloopen, en wiens roem daar door alleen voornamentlijk gevestigd was, dat hij nog nooit iets te eng had gemaakt; hij gebruikte dus ook voor deze drie livrijen meer laken, dan een ervaaren confrater in eene aanzienlijke Stad nodig zou gehad hebben voor eene halve compagnie soldaaten - elk vest scheen eerzuchtig te zijn om bij gelegenheid een rok, en elke rok een alma viva te worden: de broeken waren meer ruim en dus (volgens het gevoelen van een voornaam Geneesheer,) meer gezond dan sluitend, meer gemaklijk om ze in tijden van grooten haast te strijken, dan fraai voor het oog, dewijl zij aan de knie meer omvang hadden dan in het district van den abdomen. 'Er waren geen koorden en nestels gespaard, de rokken en vesten waren aan alle kanten zoo bezoomd, dat zij als pilaaren regt op bleven staan, en meer gelijkenis hadden op geverwde legertenten dan op uitgetrokken livrijen. De statie-koets werd mede met eerbied uit de stal getrokken, waarin hij meer dan vijftig jaaren | |
[pagina 73]
| |
had uitgerust. Voor deze koets, waarop een wapen van groot folio formaat was geschilderd, had de Baron de grootste achting en eerbied. Op zommige plegtige gelegenheden ging hij 'er, vooral als 'er vreemde menschen op het Slot genodigd waren, wel eens in zitten, en verzocht dan zijne gasten zijn voorbeeld te volgen, het geen zij niet wel konden weigeren. En deze koets, (men moet onpartijdig zijn,) had in de daad veele goede hoedanigheden; voor eerst kon men haar met geene menschelijke krachten beweegen, dus daar mede te hollen was volstrekt onmogelijk, en omvallen was wegens haare breedte mirakuleus geweest, daarenboven was zij zoo ruim, dat men dezelve des noods met een klein huisgezin had kunnen bewoonen. De Professor zelfs had achting voor de koets, schoon deze gewaarwording uit een gansch ander beginsel ontsproot dan die van zijn zwager; de eerste ging 'er wel eens inzitten, als de heete middag-zon hem aanmaande een weinig te gaan sluimeren; de laatste meende dat zulk een oudadelijke koets met wapenen, met, tegen elkander vloekende couleuren beschilderd, hem in de daad eerbied kon bijzetten. Een voornaame zorg welke mede op de schouders van den Baron weegde, was een geschikt Coëffeur, welke bij toeval niet ver gezocht moest worden, het nabuurig Dorp had de eer een zoodanig voorwerp in zijnen schoot te voeden. |
|