grondige geleerdheid. Dikwils deed hij zijn best om zijne kunde met opzet te verbergen, hij gevoelde, dat hij zoo veele van zijne natuurgenooten vernederde, door zoo veel meer dan zij te weeten.
Deze groote man was een behuuwd-broeder van den onkundigen, ongeletterden, trotschen edelman, die geene andere verdiensten had als dat de stichter van zijn geslacht derk godefroi, bijgenaamd de Hakkelaar, eenige mannen, vrouwen en kinderen had vermoord: en alhoewel deze stamvader zonder twijffel eenigen moed had bezeten, anders zou hij nooit zoo schielijk van stalknecht zijn verheven tot eenen hogeren rang, had echter geene van zijne nakomelingen, geduurende zoo groot een tijdvak, eenige geringe blijk van dapperheid gegeeven.
Men kan ligtelijk opmerken, dat de tijd, welken de Hoogleeraar op het Slot in gezelschap van zijn zwager doorbragt, niet zeer aangenaam voor hem was: de verkeering met andere edellieden, de vernaalen van de Adelijke geslachten, de portraiten, de wapens, de jagthonden, de nieuw uitgevonden hondehokken, de verschillende soorten van jagtgeweeren, de hertshoorns, dit alles had hij in het begin geduldig, tot walgens toe, aangehoord en bezichtigd. Hij was echter zoo bescheiden om nooit te laaten blijken, dat het gezelschap of de verhaalen van den Baron hem verveelden, schoon een opmerker ligtelijk kon zien dat hij dezelve op alle wijze ontvluchtte: ook