evenmensch met minachting te beschouwen: toen reeds zwoeren sommigen uit hun, zich met niemand door den heiligen echt te zullen verbinden dan met waardige afstammelingen van Helden, die op gelijke wijze het bloed der ongeloovigen in het Heilig Land hadden doen stroomen.
Door wroeging, door overdaad, en den wijn verzwakt en afgemat blies derk godefroi bijgenaamd de Hakkelaar zijnen adem uit: de Adelijke telgen betraden de voetstappen van hunnen gestorven Vader, zij verleenden geen oogenblik rust aan het weerloos vee, tot dat zij vermoeid en afgemat, en zoo grijs als hunne jagthonden zelfs, op het adelijk slot den geest gaven.
Zoo leefde het eene geslacht van derk godefroi, zoo leefde ook alle de nakomelingen, tot dat eens eenen der jonge Edelen de lust bevong, om, in navolging zijner nabuuren, een prachtig adelijk slot te stichten, tuinen en boschen aanteleggen, en hetzelve op eenen plegtigen dag eenen plegtigen naam te geeven: het zelve werd met den naam van de stronk bestempeld, en dezen draagt het nog heden. Achter den naam van godefroi, werd, welluidendheidshalve, van blankenheim toegevoegd. Voorts, een beminnaar zijnde der tekenkunst, was hij ook al bedacht op een adelijk wapen: na dat dit voltooid was, werd het mede plegtig ingevoerd, en op eenige marmere zuilen van het Kasteel uitgehouwen.
Hij stierf, en liet het adelijk slot en wapen aan zijne Zoonen na.