Voorberigt van den uitgever.
Mijne Zuster Sophia is eene Vrouw van den ouden stempel. Zij heeft weinig met uitwendig versiersel op, dat in het vlechten des hairs, omhangen van goud en aantrekken van kleederen, bestaat; en is, integendeel, zeer gezet op de inwendige schoonheid des harte en het onverderfelijk sieraad van eenen stillen en zachtmoedigen Geest, die kostelijk is voor God. En gelijk zij dus geene slavin der Mode is; maar het onverschillig aanziet, of men den hoed op zijn Kants, of hoe ook, optoome, zoo laat zij zich ook door allerleijen wind van leering niet slingeren; maar, alles beproevende en het goede zoekende te behouden, blijft zij bij haar oud gevoelen, dat de vreeze des Heeren het beginzel der wijsheid is.
Wordt zij hierom wel eens, als eene onnoozele ziel, te zwak van begrip en te bevooroordeeld, om tot de hooge verlichting van onzen tijd te geraken, bespot; dit rekent zij zich eene eer en zij zegt, met wijlen haren Vriend Gellert: ‘wie niet groot genoeg is, om