Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees
Afbeelding van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder VreesToon afbeelding van titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

Emiel Walravens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

(1910)–Constant de Kinder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

[XVIII]



illustratie

Het werd middag en de honger deed Jan uitzien naar eene herberg. Eindelijk vond hij er eene naar zijn zin in een der straten, welke op het marktplein uitliepen.

- Ik stel voor, sprak hij, hier ons anker uit te werpen. Volgens ik op het uithangbord zie, is er hier eten en drinken naar keus te krijgen. Ook denk ik wel dat de waard, mits hem te betalen, ons slaapkamers zal bezorgen. Dokus, is onze beurs nog gespekt?

- Jawel, Jan. We bezitten nog een paar goudstukken en nog een vollen greep zilveren geld.

- Vooruit dan maar!

Zij traden de ruime gelagkamer binnen en namen plaats bij eene der groote eikenhouten tafels. Jan en Wanna zaten op de bank tegen den muur, Dokus en Alwina op stoelen aan de overzijde. Schol had zich onder de tafel neergezet en lei den zwaren kop op den schoot van het meisje om door haar gestreeld te worden.

- Wat mag ik u voorzetten, vreemdelingen? vroeg de waard.

- We hebben allen grooten honger, verklaarde Jan. Breng ons dus eten en drinken voor zes.

- Voor zes? Ge zijt slechts met vieren!

- Mis, vriend! De vijfde zit onder de tafel en kan eten voor twee!

- Lieve hemel! riep de waard toen hij Schol in het oog kreeg, dat is geen hond, maar wel een kalf!

- Zorg dus maar hem goed te bedienen, anders eet hij den schotel en u mede op, lachte Jan.

- Hij zal zijn paart hebben, sprak de waard. Alleenlijk zou ik wel willen weten wie van u voor hem betaalt.

- Begrepen, hospes, zei Dokus. Ge zijt een voorzichtige kerel!

[pagina 217]
[p. 217]

- Dat ben ik wel verplicht te zijn! Sedert de stad vol krijgsvolk is, heeft men hier almachtig veel gegeten en gedronken, en gebroken daarbij, maar weinig betaald! Als dat leventje nog eene week op denzelfden voet voortduurt, zal ik verplicht zijn mijne herberg te sluiten!

- Voor ons hoeft ge geene vrees te hebben, hospes. Wij zijn gewoon te betalen, op voorhand te betalen! Neem er uit wat gij denkt dat wij schuldig zijn voor hetgeen gij ons gaat voorzetten!

Dit zeggende opende hij zijne beurs.

De waard maakte eene korte berekening uit het hoofd, nam daarna eenige geldstukken uit de beurs, dankte en spoedde zich naar de keuken.

Weinig tijds nadien stond de tafel gedekt. Moeder Wanna en Alwina, aangespoord door den goeden eetlust van Jan en Dokus, lieten zich de spijzen goed smaken. Zoo heerlijk hadden de twee vrouwen sedert langen tijd niet gegeten. Schol, die inderdaad eene dubbele portie gekregen had, weerde zich zoo dapper met klauwen en tanden, dat hij lang vóór de anderen gedaan had.

Middelerwijl waren er meerdere gasten binnengekomen, waaronder een tiental krijgslieden, die zich van de anderen onderscheidden door het rumoer, dat zij maakten. Aan hunne kleedij te zien, waren het geene gewone soldaten, maar wel edellieden en officieren.

Een hunner had het gezelschap in het oog gekregen, en riep vroolijk:

- Bij Satans horens! Ik zou bij die luidjes wel willen aan tafel zitten! Als ik zie eten, krijg ik honger!

- Hei, Merville, lachten zijne kamaraden, wie belet het u?

- Dat is waar ook, meende Merville. En dan, het zal voor die dorpers eene eer zijn met een officier van onzen doorluchtigen hertog aan tafel te zitten!

Dit zeggende stond hij op en ging zich aan de andere zijde van Alwina zetten. Deze schoof eenigszins bevreesd haren stoel ter zijde.

De officier, dit ziende, schoot in eenen ruwen lach en riep:

- Alle duivels! Zou men niet zeggen, lief kind, dat ik u schrik inboezem! Kom, geef mij uw beker! Ik wil op uwe gezondheid drinken!

- Mijnheer, sprak Jan op kalmen toon, al wat hier op de tafel staat is door ons betaald!

- Des te beter, knaap! Maar ik heb u om die inlichting niet gevraagd.

[pagina 218]
[p. 218]

- En wij, mijnheer, hebben u niet uitgenoodigd om het bier te komen drinken, dat door ons betaald werd.

De officier keek den spreker eene poos uit de hoogte aan.

- Ge spreekt wel stout, knaap, zei hij op ruwen, onbeschaamden toon, en ik verzoek u uw mond te houden. Ik wil drinken op de mooie oogen van dit lieve meisje, en, bij alle Santen, zij zal mij bescheid doen!

Dit zeggende strekte hij reeds den arm uit om Alwina te omvatten.

Plotseling echter trok hij zijne hand terug. Tusschen hem en Alwina had Schol zich opgericht. De hond keek den officier zoo dreigend aan, dat deze onwillekeurig terug schoof. De andere heeren, dit bemerkende, schaterden het uit van plezier. Door dit lachen in zijne eigenliefde gekwetst, sprong Merville recht en riep met verbolgen stem:

- Van wien is dit leelijk beest?

- Mijnheer, gij schijnt niet veel van honden te kennen, verklaarde Jan, anders zoudt ge vast niet beweren dat Schol een leelijk beest is.

- Dus, die hond is van u?

- Ja.

- Roep hem dan bij u, of...

- Ik zal met hem van plaats verwisselen, antwoordde Jan, van achter de tafel tredende. Alwina, zet u naast uwe moeder, en gij, brave Schol, blijf bij uwe meesteres!

Het meisje gehoorzaamde, greep Schol bij den halsband en zette zich naast Wanna, terwijl Jan doodbedaard hare plaats innam.

- Zie zoo, mijnheer, vervolgde hij heel kalm, nu kunnen wij beter praten.

- Hei, Merville, lachten dezes makkers, het wild is buiten schot! Die knaap is u te slim geweest! Hahaha!

Evenals het paard steigert, wanneer het de spoor van den ruiter voelt, zoo ook vloog de krijgsman op bij het spotgelach zijner gezellen. Woedend sloeg hij met de vuist op de tafel en bulderde:

- Bij Satans horens! Is het uit lompheid, knaap, dat ge hier komt zitten; of is het......

Jan keek den officier aan met den eigenaardigen glimlach, dien we reeds kennen, en antwoordde:

- Uit lompheid is het niet, heer. Ik deed het met het inzicht u te beletten er eene te begaan.

[pagina 219]
[p. 219]


illustratie
- De hertog! mompelden de edellieden onthutst.


[pagina 221]
[p. 221]

- Dat is raak, Merville! riepen de officieren, die de zaak heel vermakelijk vonden.

- Onedele knaap! schreeuwde deze, de hand aan zijn dolk slaande.

- Nu vergist gij u voor de tweede maal! Daareven meendet gij het recht te hebben mijne verloofde te mogen aanraken, en nu noemt gij mij ‘onedele knaap’. Gisteren was ik dat nog, maar sedert dezen morgen ben ik het niet meer.

- Zoo, siste Merville, en wat zijt gij dan wel sedert dezen morgen?

- Dezen morgen heeft de hertog mij ridder gemaakt.

- Hahaha! Ridder gemaakt! Met den slag in den nek of met de laars onder de lenden?......

Bij het hooren dier beleedigende woorden begonnen Jan's oogen te flikkeren. Hij bedwong zich nochtans en antwoordde bedaard:

- Ik weet niet, heer, hoe men u ridder gemaakt heeft. Bij mij gebeurde het met den degenslag in den nek!

Plotseling van toon veranderend, vervolgde hij:

- En nu mijnheer, verzoek ik u ons met rust te laten, want gij begint mij vreeselijk te vervelen!

- Wat!

- En wie mij verveelt smijt ik buiten!

- Vervloekte laat! schreeuwde de krijgsman. Woedend rukte hij zijn dolk uit de scheede en greep met de andere hand onzen held naar de keel. Zijn moorddadig opzet werd echter door de vlugheid van Jan verijdeld. Het volgend oogenblik stonden de twee mannen tegenover elkander, de beide armen van Merville bedwongen door de ijzeren vuisten van zijn tegenstander.

Aanval en verdediging waren zoo snel gebeurd, dat zij slechts eene enkele handeling schenen te vormen. De vrouwen waren doodsbleek opgerezen. Do kus had nog tijdig Schol bij den halsband kunnen grijpen en had nu de grootste moeite om het dier te beletten op Jan's aanvaller toe te springen. De officieren waren insgelijks opgerezen.

- Mijnheeren, sprak Jan, gij waart allen getuigen dat die man mij beleedigd en aangevallen heeft! Gij hebt gehoord dat ik hem verwittigd heb, dat ik hem zou buiten smijten! Gij gaat nu ook getuigen zijn van de wijze, waar op ik mijn woord houd!

- Jan! Jan, dood hem niet, smeekte Alwina met gevouwen handen.

[pagina 222]
[p. 222]

- Wees gerust, liefste! Ik wil hem enkel een lesje geven, lachte Jan.

Dat die woorden de officieren verbaasden behoeft geen betoog. De heer van Merville stond bij zijne vrienden bekend als een sterke, onversaagde voorvechter. Hunne verbazing steeg echter ten top toen zij zagen hoe Jan hem ter neder drukte, daarna bij zijn lederen gordel greep, den edelman boven zijn hoofd stak, naar de deur liep en hem op de straat wierp.

Toen hij zich omkeerde, stonden de edellieden op ééne lijn, den degen in de hand.

- Mijnheer, sprak een hunner op ernstigen toon, gij hadt het recht den heer van Merville te dooden, daar gij door hem aangevallen waart. Gij hebt dit niet gedaan, maar hem echter behandeld op eene wijze, die wij, zijne vrienden, niet mogen gedoogen. Verdedig u dus, want wij gaan u aanvallen!

- Heeren, was het kalme antwoord, ik heb altijd gedacht dat een edelman zich steeds als een edel man moest gedragen. Hij, die daar op de straat ligt te spartelen, heeft dat niet gedaan. Des te erger voor hem. Ik verzoek u dus geen strijd aan te gaan, die slechts noodlottig voor u kan wezen. Het zou mij spijten u om zoo'n nietige oorzaak te moeten dooden.

- Verdedig u!

- Zooals ge wilt, heeren.

Onder het uiten dier woorden had Jan een paar zware stoelen gegrepen en zwaaide ze boven zijn hoofd. Dokus had van leer getrokken, bereid om stoot voor stoot, houw voor houw te geven. Met de vrije hand bedwong hij Schol, die blikkertandend en met opgerezen haren op den vijand wilde toevliegen.

Het was een vreeselijk oogenblik. De minste aanvallende beweging der officieren zou het aanvangsteeken zijn van een verschrikkelijk bloedbad. Wel is waar was het voordeel van het aantal en der wapens langs de zijde der officieren, maar wat gaf dat tegenover kampioenen als Jan, Dokus en Schol?

Eensklaps weerklonk er paardengetrappel op de straatsteenen. De deur werd opengeworpen en verscheidene personen traden binnen.

- Wat gebeurt er hier? klonk eene gebiedende stem.

- De hertog! mompelden de edellieden onthutst.

- Weg die zwaarden! beval deze. Plotseling kreeg hij Jan in het oog.

- Bij St. Andries! Zijt gij het weer, vervloekte driftkop?

[pagina 223]
[p. 223]

- Zooals gij ziet, heer Hertog.

- Ik mag het graag lijden dat gij uwe vreeselijke kracht gebruikt om bandieten uit te roeien, maar niet dat gij ze aanwendt om mij van mijne beste officieren te berooven! Gij hebt den heer van Merville reeds kreupel gemaakt, en dat is al meer dan genoeg, ridder van Strazeele!

En zich tot de verbaasde edellieden wendend, ging hij voort:

- Mijne heeren, dankt de Voorzienigheid, die mij langs hier voerde. Zonder mijne tusschenkomst had geen uwer deze herberg levend verlaten!

- Oho! mompelden de edellieden.

- Mijnheeren, sprak de hertog op strengen toon, gij kent uw tegenstander niet! Ik wel! Men noemt hem Jan zonder Vrees, en dien naam draagt hij misschien met meer recht dan ik zelf! Wat gaf aanleiding tot dien twist?

- Dat zal ik u zeggen, antwoordde Jan. De heer, door mij op straat gegooid, had mijne verloofde en mij beleedigd. Deze heeren kunnen het getuigen. Toen hij mij daarna met zijn dolk wilde aanvallen, was ik wel verplicht de handen uit de mouwen te steken. Maar nu waren deze heeren van oordeel, dat ik mijn aanvaller niet op zulke manier had mogen behandelen, omdat hij edelman is. Van hun standpunt beschouwd kunnen zij misschien gelijk hebben; ook draag ik hun daarvoor geen wrok toe......

- Flink gesproken, ridder! riep de hertog verheugd. Mijne heeren, na de woorden, die gij daareven gehoord hebt, kan niets u nog beletten den ridder van Strazeele als kamaraad te begroeten. Wanneer wij de Engelschen te Sluis zullen aantasten, zult ge zien wie hij is en wat hij kan! En dan zal ieder van u beseffen aan welk gevaar gij u heden blootgesteld hebt! Volg mij thans, ridder! En gij ook, jongeling!

Deze laatste woorden waren tot Dokus gericht.

- Maar mijne verloofde en hare moeder, heer hertog?

- Uwe verloofde? Dat zij ons volge; de hertogin zal voor haar zorgen. Volgt mij!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken