- En wij, mijnheer, hebben u niet uitgenoodigd om het bier te komen drinken, dat door ons betaald werd.
De officier keek den spreker eene poos uit de hoogte aan.
- Ge spreekt wel stout, knaap, zei hij op ruwen, onbeschaamden toon, en ik verzoek u uw mond te houden. Ik wil drinken op de mooie oogen van dit lieve meisje, en, bij alle Santen, zij zal mij bescheid doen!
Dit zeggende strekte hij reeds den arm uit om Alwina te omvatten.
Plotseling echter trok hij zijne hand terug. Tusschen hem en Alwina had Schol zich opgericht. De hond keek den officier zoo dreigend aan, dat deze onwillekeurig terug schoof. De andere heeren, dit bemerkende, schaterden het uit van plezier. Door dit lachen in zijne eigenliefde gekwetst, sprong Merville recht en riep met verbolgen stem:
- Van wien is dit leelijk beest?
- Mijnheer, gij schijnt niet veel van honden te kennen, verklaarde Jan, anders zoudt ge vast niet beweren dat Schol een leelijk beest is.
- Dus, die hond is van u?
- Ja.
- Roep hem dan bij u, of...
- Ik zal met hem van plaats verwisselen, antwoordde Jan, van achter de tafel tredende. Alwina, zet u naast uwe moeder, en gij, brave Schol, blijf bij uwe meesteres!
Het meisje gehoorzaamde, greep Schol bij den halsband en zette zich naast Wanna, terwijl Jan doodbedaard hare plaats innam.
- Zie zoo, mijnheer, vervolgde hij heel kalm, nu kunnen wij beter praten.
- Hei, Merville, lachten dezes makkers, het wild is buiten schot! Die knaap is u te slim geweest! Hahaha!
Evenals het paard steigert, wanneer het de spoor van den ruiter voelt, zoo ook vloog de krijgsman op bij het spotgelach zijner gezellen. Woedend sloeg hij met de vuist op de tafel en bulderde:
- Bij Satans horens! Is het uit lompheid, knaap, dat ge hier komt zitten; of is het......
Jan keek den officier aan met den eigenaardigen glimlach, dien we reeds kennen, en antwoordde:
- Uit lompheid is het niet, heer. Ik deed het met het inzicht u te beletten er eene te begaan.