| |
| |
| |
[Tweede deel]
Kle lith. van C. W. Mieling. 's Hage Bladz 281.
| |
| |
| |
Negentiende hoofdstuk.
Wij hadden thans eene uitlokkende gelegenheid om sommigen onzer lezers te vergasten mogelijk op het verhaal, op de meer dramatische schildering zelfs van bestorming, gevechten, landing, overval en verdediging, aftogt en triumf, waarbij men de haren te bergen kon voelen rijzen, het hart hoog slaan of bloeden kon, al naarmate onze verbeelding of die onzer lezers levendiger werkte, ons gemoed gestemd was en wij ons standpunt kozen van beschouwing der dingen, of ook zelfs partij. - De geschiedenis, om nog niet van de romantiek te spreken, is daarmede, helaas! zoo overgevuld, dat wij wie zulks mogt verlangen meenen te mogen verwijzen naar de dito dito's als voren of de dito, dito's die er volgen, in de lange reeks. Het waren trouwens reeds de dagen, waarin het oorlogen eene kunst was geworden, en waarin het bereids meer op de massa's en de vernielingswerktuigen en hoe deze werden geleid en bestuurd aankwam dan op enkelen en wat dezen waren,
| |
| |
eene wijze van krijgvoeren, waardoor het relaas minder belangwekkend moet worden voor den gewonen lezer, hoe leerrijk het misschien ook anders uit strategisch oogpunt kon zijn.
Wij gaan dus met stilzwijgen voorbij (op 't voetspoor van vele schrijvers naïf liegende, omdat wij er, zij 't ook kort, toch van spreken) hoe de Engelschen onder het zingen van eenen psalm, in den morgen van den 8sten November, de bestorming ondernamen van het fort st. Martin, de Franschen uit de buitenwerken dreven, maar nu de ladders, welke de krijgsknecht met levensgevaar aan muur en wal bragt, eenige voeten te kort werden bevonden. Wij stippen slechts aan, dat de Thoiras den vijand manmoedig afwachtte en dat niets hem vervaarde, tot dat deze, ten laatste afgeslagen, week naar zijne legerplaats, waar hem weldra de onder Schomberg en Marillac's bevelen staande troepen, nu geland, bestookten.
Het was den 8sten November, dat Buckingham besloot den vijand te gemoet te trekken, doch om weldra, na een weinig beslissend echter voor de Engelschen onvoordeelig gevecht, te retireren op Ile de l'Oie, waarbij de Franschen hem hevig bestookten. Zijn leger leed op dien terugtogt veel en zou waarschijnlijk meerendeels vernield zijn geworden, zonder de heldhaftige opoffering van Montjoye en anderen, die aan het hoofd der ruiterij en van eenig voetvolk de brug, die tot dat eilandje toegang verleende, heldhaftig verdedigden en de Franschen vervolgens tot staan en zelfs tot wijken bragten. Talrijk waren de gesneuvelden en gevangenen, en daaronder officieren van hoogen rang van de zijde der Engelschen, die nu de hoop opgaven en zich inscheepten op hunne vloot, die nog eenige dagen onder
| |
| |
Ile de l'Oie ten anker bleef, om daarop met schade en schande naar hun land den steven te wenden, nadat zij het eiland Ré bijna vierdehalve maand hadden ingehouden, voor zoo verre zij dit hadden kunnen bemagtigen.
Groot was de blijdschap over de behaalde overwinning in het leger des konings en bij het geheele Fransche volk, zoo veel dat zijne zijde hield. In triumf werden de vaandels, het veroverde geschut en de verdere zegeteekenen naar Parijs gevoerd, waar de koninginne-moeder deze op het Louvre ontving, om de vanen later in de kerk de Nôtre Dame te laten brengen, waar die den aartsbisschop werden ter hand gesteld. Den volgenden dag werden in alle kerken plegtige omgangen gehouden en verdere zegen over de koninklijke wapenen afgesmeekt. Er werden verzen gemaakt op de behaalde victoriën, waarvan men in den Mercure Français eenige proeven kan vinden.
Wij keeren terug naar la Rochelle, welks bewoners niet vermoedden, dat op het eiland het bloedig spel werd gespeeld, welks uitslag de oorlogskans voor hen zoo veel hagchelijker zou maken. Daarom was de bevreemding groot en beangstigend de onzekerheid, toen zij in den avond van dien voor de Engelschen noodlottigen dag langs de geheele linie der Fransche belegeringswerken vreugdevuren zagen branden, het geschut en klein geweer onophoudelijk werden gelost en duizenden bij duizenden het ‘Vive le roi!’ deden hooren. Men schroomde eenen aanval, misschien door eene beweging van de misnoegden of verraad in de stad ondersteund, waartoe trouwens eenige reden bestond. Men had, namelijk, tenzelfden dage dat het gevecht op Ré plaats greep, pakken kruid en zwavelstokken gevonden, waaraan eene aangestoken lont was beves- | |
| |
tigd, die evenwel gelukkig was uitgegaan, zoodat het plan ter vernieling op niets was uitgeloopen. De regering had terstond bevel gegeven om kelders en winkels wel te bewaken, terwijl men in stilte de brandstichters beloerde. Het gelukte reeds den volgenden nacht om drie daarvan in handen te krijgen, die des morgens op het kasteelplein werden opgehangen, waaronder een sergeant was van de troepen, die met den heer des Loudrières in de stad waren gekomen.
Het een en ander, en het laatste voorval niet het minst, had op velen een' onaangenamen indruk gemaakt. De strijd daar buiten, de kracht die daar wordt aangewend, het gevaar dat van daar zich opdoet mag dreigen; erger is het, als men hen die om- en nevens ons staan niet durft vertrouwen. Het verraad heeft iets spookachtigs, het heimelijke, het duister waarin het gehuld is, geeft der verbeelding vrij spel, waardoor het ligt gelijk men het noemt, demoraliseert. En nog zou daaraan worden toegevoegd wat den toestand van den raad ter defensie en van de regering in het algemeen moeijelijker maakte, vooral van diegenen daaronder, die tot geenen prijs hun lot en dat hunner stad in de handen des konings of van den kardinaal wilden gesteld zien.
Het is in den avond van den 12den November 1627, nog niet ver in den avond. Op de zee tusschen het eiland Ré en den vasten wal dobbert een scheepje, dat meest met den vloed en slechts weinig geholpen door een flaauw zuchtje van den wind, op weg is naar la Rochelle. Men heeft, ofschoon hoogst omzigtig, gebruik gemaakt van de riemen, die, waar deze in de doften liggen, met zeildoek en laken zijn omwoeld.
| |
| |
- Stop met de riemen, mannen - zegt de schipper - wij komen al wat digt onder den wal. Straks als wij in de haven zijn, op wat meer ondiepte, neemt dan de boomen te baat; doch niet loopen, en oppassen op 't plassen in het water!
- Waar zijn wij omtrent, schipper? - vraagt nu zacht een heer, die uit eene roef is gekomen op het dek, in een' mantel gehuld.
- Dat licht daar ginds is Pont la Pierre, sieur David. En dáár verder, waar gij meer wat onduidelijken glans dan licht ziet, is Louis.
- En hoe laat is 't?
- Het zal omstreeks zeven uur zijn, heer. Ik hoop, dat wij te half negen binnen zullen wezen, als 't God belieft. Maar ik zou maar binnen gaan, heer. Het is nog al koel op 't water. Jerôme, houd even het roer. Ik wil eens uitzien.
De schipper gaf den helmstok aan den matroos in han den, ging naar voren, zag uit in de rigting van den wal en sprak met gedempte stem:
- Wat te loefwaart op!
Een weinig later schoot het vaartuig in de voorhaven, waar het voor stroom voortdreef, nu en dan, als zulks raadzaam was, geholpen door het boomen, gelijk de schipper had gezegd.
- Binnen, heeren! Ik mag u thans wel met onze behouden aankomst geluk wenschen.
- Dehinsse, gij hebt de depêche? - vroeg David.
De aangesprokene liet hem een paket zien. – Nadat de wachthebbende officier aan den Tour de la Chaine zich had verzekerd, dat de naderenden vrienden waren,
| |
| |
liet hij hen aan wal komen. In der haast begaven zij zich nu naar den maire, bij wien zij de meeste leden van den raad ter defensie vereenigd vonden. Talrijk waren de vragen en inlichtingen aangaande den toedragt van zaken op het eiland Ré, inlichtingen die nu eens de harten meer bekommerd maakten, dan eenen straal van hoop schonken, terwijl men nog een paar afwezigen wachtte, om wie terstond was gezonden.
- En wat waren nu Buckingham's plannen? - vroeg de oude Thevenin aan Vintcent.
- Hij wilde er niet voor uitkomen, althans niet regt, naar het scheen. Uit zijne houding en sommige uitdrukkingen spel ik mij weinig goeds. Wij zouden alles uit zijnen brief vernemen.
- Was hij niet razend, of was hij stil?
- Geen van beiden. Hij scheen zich het verlies weinig aan te trekken en niet vreemd er van om de schuld van den slechten afloop op ons te werpen, op ons vroeger dralen en al zoo meer.
- Die hertog is ter kwader uur voor ons gekomen, gelijk ik vrees dat hij thans ter kwader uur voor ons zal gaan.
De ontbodenen verschenen weldra en nu opende Godefroi den brief. - Uit de lezing bleek, dat Buckingham den Rochellers ried, om terwijl hij nog voor het Ile de l'Oie lag, onderhandelingen met den koning aan te knoopen en zoo voordeelige vredesvoorwaarden te bedingen als mogelijk was. Wilden zij zulks niet, dan bood hij hun aan om met tweeduizend man in hunne stad te komen, of naar Engeland te gaan, van waar hij hun leeftogt en krijgsbehoeften zou toezenden, om hen in staat te stellen
| |
| |
tot het verdedigen der stad, tot tijd en wijle dat hij zou terugkomen met genoegzame magt tot ontzet.
- Ik zal aan de heeren vragen, welke der gedane voorslagen zij, behoudens sommige kleine wijzigingen misschien, het meest aannemelijk zouden kiezen.
Een der leden, en wel een der nieuwelings aan den defensieraad uit de leden van het geregtshof toegevoegden, Raphaël Colin, brengt na eenige weifeling zijn gevoelen uit, dat hij het verkieslijkst acht, Buckingham met troepen in te nemen. - De koning - zegt hij - houdt het er voor, dat wij de Engelschen in Frankrijk hebben gelokt, en zal ons dit noode vergeven. Is Buckingham eens weg, dan vrees ik dat er van de toezending van voorraad even weinig zal komen als van zoovele beloften; is hij echter hier, dan is hij ter zelfverdediging genoodzaakt, om te doen wat hij kan tot behoud der stad.
- Ik ben het met het raadslid dat sprak - liet nu Thevenin zich hooren - eens, dat wij niet te veel kunnen bouwen op des hertogs goeden wil en ijver, vooral wanneer hij eens weg is. Van de goedertierenheid des konings verwacht ik mede luttel goeds, vooral nu hij de magt zijner vijanden gefnuikt ziet. Doch Buckingham hier in te roepen, is de stad en, zooveel aan ons ligt, het geheele vaderland prijs geven aan den vreemde, die inderdaad weinig anders schijnt te zoeken dan in Frankrijk weder vasten voet te winnen.
- Maar zouden wij niet éénige Engelsche troepen kunnen vragen? Onze bezetting is weinig talrijk....
- Ook daartoe, sieur, moedigt het gedrag van die wij hier binnen hebben weinig aan. Zij dwingen, zoowel officieren als soldaten, en daaronder kapitein Chiper het
| |
| |
hardst en onstuimigst, om hooger soldij, niettegenstaande de laatsten, de gemeenen, reeds zesenvijftig schellingen 's weeks genieten. En hoe Buckingham u wel het uitschot zou geven! - Werd de nood eens nijpend, gij zoudt aan die huurbenden, die zich misschien nu reeds door de kwaadwilligen laten opzetten, weinig meer hebben dan last en stokebranden voor oproer.
- Maar sieur Thevenin, wij zullen toch eenig besluit moeten nemen. Wat bhjft ons over? - vroeg Godefroi den genoemde.
- God en wij zelven! - was het antwoord, dat, of het meer dat des geloofs en der vastberadenheid was, dan wel dat zich daarin meer onverzettelijkheid en wanhoop liet vernemen, niettemin op schier allen diepen indruk maakte, die niet verzwakt werd, toen Thevenin daarbij voegde: - Ik wilde den hertog bedankt hebben voor zijne goede opiniën onswaarts, waarvoor wij ons verder aanbevelen, en dat wij hem te gelijk verzochten, dat hij den voorraad dien hij op de vloot kon missen, ons toezond. Daarvan zullen wij beter gediend wezen dan van zijne benden.
- Wijt Engeland, zijn volk en zijnen koning niet, heer - sprak nu het raadslid Toupet - wat wel meest de schuld is van Buckingham, die daar ginds is wat hier de man is, buiten wien de zaken tusschen onze stad en den koning Louis welligt nooit tot die hoogte zouden zijn gekomen. Mij dunkt, wij moesten op den ingeslagen weg voortgaan en ons gezantschap aan Karel I zenden om hulp, zonder eenige belofte die onbestaanbaar was met de trouw, welke wij aan onzen vorst zijn verschuldigd. Daarmede zouden wij in den tegenwoordigen nood ondersteu- | |
| |
ning krijgen, en ons vrijwaren tegen den blaam als waren wij rebellen en verraders van ons land.
- En wat zou dan koning Karel bewegen om u te ondersteunen? Hij is voorwaar niet zulk een avontuurlijk paladijn, of indien gij wilt zoo grootmoedig ridder, dat hij la Rochelle zou verdedigen en bewaren, als oudtijds cavaliers dit de jonkvrouwen deden. En gij zoudt daardoor koning Karel veeleer van ons afkeerig maken.
Na nog eenige discussiën, dikwerf met levendigheid gevoerd, besloot men de vroeger benoemde afgezanten naar Engeland te laten gaan, met nederig verzoek, dat Karel I de stad in zijne hooge bescherming wilde nemen, tot dat het den koning van Frankrijk behaagde om zijnen onderdanen den vrede te geven. Te gelijk werden Tessereau, Journault en Savary benoemd, om Buckingham het verzoek te doen ten aanzien van den leeftogt. Het duurde nog drie dagen, alvorens men de gelegenheid tot vertrek gunstig kon achten, en toen nu de afgevaardigden op het Ile de l'Oie kwamen, was Buckingham reeds naar Engeland verzeild, waar hij de versterking, welke de graaf Holland hem zou toevoeren, nog in de havens vond. - De bezending naar Engeland ging derwaarts, die naar den hertog keerde onverrigter zake terug.
- Dat loopt tegen - sprak den dag nadat de laatstgenoemde bezending in de stad was teruggekeerd, de raadsheer Guiton tot Defos, met wien hij op het voorplein van het stadhuis heen en weder wandelde, wachtende dat de overige leden van den raad zouden komen, waarvan er zich hier en daar bereids in groepen vertoonden, gewikkeld in meer of minder druk gesprek. - Dat loopt tégen. Buckingham weg, en daardoor alle afwending van dien
| |
| |
kant onmogelijk. En dat die ezel ons niet ten minste zijn' voorraad heeft gelaten! En daarbij al naauwer en naauwer ingesloten. Waarachtig, Defos! wij komen in den val. En het ergst is nog, dat de kardinaal ons den eenigen uitgang die ons rest voor den neus digt slaat.
- Gij meent met dat fort, dat zij vlak aan de haven willen oprigten, hoe noemen zij 't ook weêr, Marillac? - Eén ding is gelukkig, dat de Fransche kanonniers nog al redelijk slecht schieten. Maar het staat er ook nog niet. Evenwel hoor ik, dat ons geschut het wel bereikt, doch zonder veel schade te doen.
- 't Mogt wat. Neen, vriend, dat is het begin nog maar. Dat fort is de hoofdzaak niet. De kardinaal wil daar een dijk leggen. Voor een fort had hij ook dat paalwerk niet noodig.
- Van dien dijk hebben zij al zoo lang gepraat; doch ik zie hem er nog niet. Pomier rekent het onbegonnen en kostverloren werk.
- God geve het! Maar de kardinaal moet met Parijzer ingenieurs hebben geraadpleegd, die het werk uitvoerlijk hebben verklaard. En Parma op de Schelde....
- Dat was eene schipbrug, en daarmede kan men hier niet aankomen. Daarenboven had Parma de Hollandsche of Vlaamsche waterratten tot zijne dienst. Ieder beest in zijn element. Was ik de kardinaal, dan had ik een stuk of wat van die kerels ontboden. Die zijn gewoon met de zee te harrewarren en om hun hals te dingen met het water.
- Ik wenschte bijna, dat wij met al de onzen Ré en Oleron in hadden. Dan tartte ik koning en kardinaal. Maar of ik het zwijg of niet, ik krijg er meer en meer
| |
| |
een zwaar hoofd over. Tegen een ander', wien ook, zou ik er zoo niet van spreken.
- Hoe is 't, Guiton? verliest gij den moed nu? Dat eerst zou mij dien benemen. Hoe drommel komt gij zoo flaauwhartig? Dan moeten wij ons maar hoe eer te beter met gebonden handen aan den koning overgeven.
- Moed verliezen? Dat zal, hoop ik, het laatste wezen wat gij van Jean Guiton zult zien. Maar blind voor het gevaar en zoo doende gerust te blijven, dat keur ik geen moed.
- Zij hebben nog weder voorraad van levensmiddelen binnen gebragt. En dat maakt mijne grootste bekommering uit. De onzen hebben pas eene patache met brood voor de koninklijke troepen bestemd genomen.
- Die zijn al verkocht, en ik denk grootendeels georberd. De menschen wachtten er op. Het is nu reeds in de achterbuurten lang niet breed. Ik verwonder mij over het geduld en de lijdzaamheid van het gemeen.
- Dat blijft geen gemeen meer, zoodra een groot denkbeeld en doel het maar tilt en bezielt; even als de hooge, zonder zulke gedachten en oogmerken, al zeer gemeen kan worden, laat hem hoofsch zijn daarbij. Ik wenschte dat men dit boven alle zalen van de koninklijke paleizen schreef en boven de slaapkamerdeur van Lodewijk XIII met groote letters.
- Wat zullen wij hebben? - vroeg nu Guiton, die twee deurwaarders zag naderen. - Open rol, waarachtig? En dát, nu er een commissaris des konings komt! Defos, als dat maar geen streek is van de laauwen. Pas op, de vent zal aankomen met allerlei mooije praatjes van zachtmoedigheid van den koning en vertrouwen daarop en van
| |
| |
onderwerping en vergiffenis. Ik wil onzen maire nog vertrouwen; doch het zou een fatale streek zijn, als zij van wat er in den laatsten tijd ontmoedigends gebeurde, zulk een gebruik maakten.
- Ik hoop van beter. Maar kom, gaan we naar boven! Het wordt hier ruim vol.
En dat werd het. Van alle zijden zag men thans de burgers naar het stadhuis stroomen en de plaats vullen, tot zelfs in de galerijen, die gedeeltelijk onder langs het stadhuis liepen en op wier zware massive kolommen de muren van de bovenverdiepingen rustten. Met moeite baanden zich enkele raadsheeren den weg door de digte drommen in de belendende straten, terwijl de bengel zich nog gestadig deed hooren. Deze zweeg eerst, toen de commissaris des konings en de maire met de twee oudste schepenen, vóór wie twee dienaars van de stad met staven uitgingen en ruim baan maakten, op de zaal waren. De maire bood den commissaris eenen hoogeren zetel aan, die nevens den zijnen stond op eene soort van estrade. Nu werden de zaaldeuren nogmaals geopend, ten einde zoo velen van de burgerij binnen te laten als daar konden plaats vinden. Trappen en toegangen, elk plekje waar men kon hopen iets te hooren of te zien, ja waar men daarop geen hoop kon voeden, was bezet - eene zee van hoofden en aangezigten, die den stempel droegen van de meest verschillende karakters en levensjaren, druppels of atomen in de zee der menschheid, en die toch elk zijne inzigten, belangen, wenschen en lot hadden, - anders zoo verschillend en uiteenloopend, thans op één enkel punt gerigt.
Nadat de maire van zijn' stoel was opgestaan en het
| |
| |
hoofd had ontbloot, waarin hem al de leden van den raad volgden, begroette hij, den geloofsbrief vertoonende, den commissaris, en verzocht hij dezen den last van zijnen koninklijken meester te ontvouwen, iets wat hij wenschte dat op deze wijze zou geschieden, als luidende die last aan maire, schepenen, raad en ingezetenen der stad la Rochelle.
- Dan is mij van wege zijne Majesteit, Lodewijk XIII - sprak de afgezant, opgestaan zijnde en zijnen hoed nederleggende, - door Gods genade koning en beheerscher des rijks, die na de zege op onze vijanden behaald, genade voor regt wil laten gelden, opgedragen om aan maire en schepenen en raad en ingezetenen dezer stad vrede en zoen aan te bieden, op de navolgende voorwaarden, bij welker verwerping het tot hiertoe wederbarstig la Rochelle (op de meeste aangezigten vertoonden zich bereids trek en spoor van verontwaardiging of spot) bedreigd wordt met al de gevolgen welke de geregte wraak des konings daarover zou brengen, en welke het zich door verzet en wederspannigheid zou op den hals halen...
- Mag ik u verzoeken om tot de opgave der voorwaarden te willen komen, heer? - vroeg de maire, die deelde in de ontevredenheid, welke zoodanige inleiding bij de meeste aanwezigen verwekte.
Niet zonder eenige krenking te verraden, als zijnde hij gewoon om de majesteit des vorsten veel meer gevierd en gehuldigd te zien, gaf de afgezant aan dat verlangen gehoor. Hij hervatte:
- De stad la Rochelle zal hare vestingwerken en versterkingen slechten, deze in denzelfden staat stellen als zulks geschied is te Niort...
| |
| |
Onderscheidene raadsleden keerden zich om met blijkbaren weerzin. Enkelen schenen bereid den spreker in de rede te vallen, doch lieten zich nog door zeker gevoel van welvoegelijkheid daarvan terughouden. Dit werkte evenwel minder bij- en was blijkbaar een te zwakke teugel voor velen en misschien de meesten uit de volksklasse.
- Zeg aan den kardinaal... - riep er een uit den hoop; doch een ‘st....’ van een der deurwaarders bragt hem nog tot zwijgen.
- Vraag liever terstond, dat wij onze regten en vrijheden tot ons geloof toe aan de voeten des konings zullen nederleggen - riep nu de bakker, met wien Avij vroeger kennis maakten.
Het was alsof dit woord de eerste golf was, die over dijk. en dam van beheersching en zelfbestuur, welke de menigte tot dusverre te naauwernood wederhield, heenstortte, en wier laatste kracht nu eensklaps ten eenemale was gebroken.
- Oorlog dan! Duizendmaal liever gevochten tot den laatsten druppel bloeds! Zeg aan den kardinaal, dat hij onze wallen kome halen!
- Stilte daar! - riep nu een der schepenen.
- De boodschap luidt immers ook aan ons, sieur. En dan mogen wij toch ook antwoorden - riep er een uit den hoop, die meer en meer opgewonden werd.
Toch kwam er een oogenblik van meerdere stilte, en nu liet sieur de la Goûte zich vernemen:
- Bedaard, mannen! Het zou immers mogelijk wezen, dat er door deze onderhandelingen eenige schikking...
- Wie op zulke voorwaarden schikt, is een verrader van la Rochelle.
| |
| |
Het woord was gesproken, dat in hagchelijke tijden, waarin burgertwist heerscht, de achterdocht uit hare ligte sluimering maar al te gereedelijk opwekt, die zich dreigend vertoont ook tegenover de bezadigdheid en matiging. Ligt aangewreven, vreeselijke, doodelijke smet in zulke dagen!
De la Goûte en die met hem den vrede verlangden, waren schuw geworden en afgeschrikt van elke poging tot behoud des vredes. De meeste Rochellers zouden dezen in dit oogenblik zelfs op eervoller en voordeeliger voorwaarden hebben verworpen.
- Duizendmaal liever den oorlog! - Die kreet liet zich nu niet enkel in de zaal, maar ook van buiten vernemen, waar de volkshoop nu eerst had gehoord, wat daar binnen was voorgevallen.
- Ik zal maar niet in omvraag brengen, heer - rigtte Godefroi zich nu tot den commissaris - hoedanig het gevoelen is der meesten in onze vergadering en bij onze burgerij. Of hebt gij nog conditiën van wat gunstiger aard, die in het vemomene wijziging konden te weeg brengen?
De commissaris haalde de schouders op. Hij rekende het overbodig, om mogelijk door verdere eischen de reeds verbolgen vergadering nog meer te verbitteren. Hij vertrok dan ook weldra, door twee der schepenen naar de Porte st. Nicolas uitgeleid.
Onophoudelijk werden nu de belegeringswerken voortgezet, en dit met een' ijver, die ten minste strekte, om de vastheid van het voornemen om la Rochelle tot allen prijs te bemagtigen kenbaar te maken en de nadenkenden te verontrusten. Steeds zag men, ondanks de herhaalde uit- | |
| |
vallen der belegerden, nieuwe sterkten en schansen verrijzen, ook de werken aan den dijk in de haven vorderen. Deze beletteden den doortogt, vooral des nachts, evenwel nog niet, en de Rochellers hadden zoodoende gelegenheid om, was het ook niet zonder gevaar, hunne kapers in zee te brengen, die menigte van prijzen maakten, en daaronder een vaartuig, dat beladen was met confituren en fijne wijnen, voor den kardinaal bestemd, die alzoo ten aanzien dezer karige vergoeding bij zoo vele moeiten en ontberingen, welke hij zich voor Frankrijk's heil en behoud getroostte, onaangenaam werd te leur gesteld. En toch meende de Richelieu het met la Rochelle zoo wel! Meer dan eens herhaalde hij het aanbod om de stad ten zetel te maken van Frankrijk's handel, een tweede Lissabon of Amsterdam, indien men alleen hare muren slechten en haar ontmantelen wilde - eene belofte, waardoor hij althans zooveel te weeg bragt, dat die het met den koning hielden in de stad daarop konden wijzen en sommigen tot hunne zienswijs overhalen, dat eenige kooplieden daardoor verleid, niets meer wenschten dan dat de stad aan haar' vijand overging, en dat dusdoende nog meer zaad van tweedragt in den raad en onder de burgerij werd uitgestrooid. - Aan de andere zijde liet hij niets na, wat de in- en afsluiting der stad kon voltooijen. Dagelijks werden de schansen versterkt, waar men zulks noodig achtte nieuwe forten bij de oude opgerigt, waartegen de weinig talrijke bezetting der stad slechts onvoldoende hinderpalen kon in den weg stellen, al beproefde zij ook menigen uitval. Dagelijks werd vooral de arbeid aan den dijk voortgezet. De soldaten ontvingen voor elken korf aarde, welken zij aanbragten een mereau of lootje, dat des avonds werd in- | |
| |
gewisseld tegen geld, waardoor de meesten twintig sous daags boven hunne gewone soldij wonnen. Aan Marillac en de Tavannes, wier namen ook aan de forten werden gegeven die aan beide einden van den dijk aan de haven werden opgerigt, was het oppertoezigt over die werken toevertrouwd. Dagelijks werd de stad beschoten, vooral uit de batterij bij het fort d'Orleans, die op de haven en de stad was gerigt, zoodat menigeen daardoor sneuvelde. En toch scheen des vijands toeleg meer om de stad door honger dan door geweld te dwingen, niettegenstaande zijn leger tot het laatste, als zijnde tusschen vijfentwintig of dertigduizend man sterk, magtig te over scheen. - De kardinaal hield zich, zou men zeggen, aan den raad door pater Joseph gegeven en aan het ecclesia non sitit sanguinem. - Of hebben wij bij hem aan geene beweegredenen te denken uit religieuse beginselen ontsproten? Men kon het meenen van den staatsman, die volgaarne protestantsche krijgslieden in het leger hield, aan sommige protestanten bedieningen schonk, die later Gustaaf Adolf zou ondersteunen. Men zou het niet zeggen van den kerkvorst, en wel zeer aan onverdraagzaamheid denken, als men nagaat hoe vele inbreuken op der protestanten regten hij had gedoogd en gemaakt, en hoe hij weldra toeliet, dat een d'Ornano door inlegering en gewelddadigheden protestanten bij honderden tot afval dwong. Zijne denkbeelden nopens de jezuiten vernamen wij. - Wat was hij op het punt van godsdienst en staatkunde, en waar deze elkander op een standpunt als het zijne raakten? Hij is in ons oog een der vele staatslieden, van wie men kan nazeggen, wat Spittler aangaande Constantijn den Groote vraagt: - ‘Wie zal uitmaken, hoe deze beide drijfveeren en be- | |
| |
weegredenen, staatkunde en overtuiging, bij hem gemengd waren en elkander versterkten? - Hij was onzes inziens verdraagzaam, zijn standpunt in aanmerking genomen, doch onverdraagzaam genoeg om het Katholicismus, en dit niet altijd langs geoorloofde wegen, den triumf te verzekeren; hij was katholiek, doch dit niet zóó, dat hij aan alle eischen toegaf en het koninklijk gezag prijs gaf voor dat der kerk; hij ijverde voor de uitbreiding van 's konings regten, doch zóó dat híj den vorst meer dan deze hém regeerde. En toch getroostte de Richelieu zich voor wat hij het belang van Frankrijk en Lodewijk XIII achtte, vaak opofferingen, die aan edelmoedigheid grensden.
Inmiddels boden de Rochellers, waar zij daartoe in de gelegenheid werden gesteld, manhaftigen tegenweer, ofschoon zij hunne meeste hoop bouwden op den koning van Engeland, naar wien zij gezantschap op gezantschap afzonden. Niet minder ijverig werd Karel van wege het Fransche hof aangezocht om met Frankrijk gemeene zaak te maken. Hij was voor zich den Rochellers toegenegen en bereid zijn koninklijk woord gestand te doen, doch Buckingham speelde in dit opzigt waarschijnlijk eene dubbelhartige rol. Onder voorgeven van vrees voor bederf, liet hij den voorraad van levensmiddelen der vloot, om welken de Rochellers hem hadden gebeden, verkoopen of te loor gaan. Altijd wist hij verhinderingen ter baan te brengen, waardoor de schepen werden belet uit te zeilen, en geen beden, geene smeekingen van gezanten, geen hartbrekende verslagen van nood en wanhoop der hardbedreigden konden hem vermurwen. Hij behoorde tot die door hun' stand en geluk bedorven, door begeerte en verstrooijing verliederlijkte, door wellust en weelde verstompte
| |
| |
en ondanks uiterlijke beschaving verdierlijkte, door trots en eigenliefde verblinde grooten, welke men tot schier alles in staat kan keuren, van welke men elke Godtergende en menschentartende slechtheid naauwelijks meer ongeloofelijk acht.
Ofschoon nu de dijk, ter lengte van zevenhonderdvierenveertig vademen en van drieëntwintig voeten breedte aan zijn grondslag, bijna voltooid was, niettegenstaande vloed en golven meermalen dreigden het geweldig werk te vernielen, verloren de Rochellers geenszins den moed tot tegenweer. Het gelukte hun meermalen, ondanks dijk en wacht met hunne vaartuigen naar zee te gaan; zij waagden pogingen om 's vijands arbeid te vernielen. En mogt hun dit ook wegens de hechtheid der van binnen met metselwerk voorziene en met steenen beladen schepen welke men had laten zinken, niet gelukken; toch bewees het der Rochelleren moed en volharding; trouwens Jean Guiton was sedert den 16den December 1627 voorzitter van het bureau voor de zeezaken.
- Waarom u dat niet één half jaar vroeger gemaakt? - had zijn vriend Defos met ergernis geklaagd.
- 't Is laat genoeg, te laat waarschijnlijk, Defos; doch wij zullen nog doen wat wij kunnen. Trouwens als niet hoogere magt door zwaren storm, of eene sterke vloot van buiten ons te hulp komt, zie ik geen kans om la Rochelle dien teugel weder uit den bek te wringen, die het zich nooit had moeten laten aanleggen. Het fort Louis heeft hun dat ook mogelijk gemaakt.
|
|