| |
| |
| |
Zestiende hoofdstuk.
Hechten wij aan het denkbeeld van eene ingeslotene en belegerde stad, van wier muren men den vijand en zijne vernielingswerktuigen ziet, het denkbeeld van iets beklemmends, van iets vreeswekkends, bij het schrikkelijke wat dag aan dag dreigt; men zou vooralsnog die voorstelling minder op la Rochelle kunnen toepassen, althans in de eerste maanden des belegs. Alles scheen zijn' gewonen gang te gaan, hier en daar was zelfs een verhoogd leven te bespeuren. Wat er onder den staat van zaken werd geleden, werd meer stil en in 't verborgen verduurd.
Het is zondag. Nadat de morgendienst, die wat vroeger plaats had dan men zulks in onze dagen gewoon is, was afgeloopen, verlustigen zich velen in eene wandeling, de eenige uitspanning welke de over het algemeen ernstiger gestemde, naauwgezette protestanten op dien dag geoorloofd rekenden, en waarop niemand bijna, die aanspraak maakte op goede zeden, eene uitzondering maakte.
| |
| |
- Eene heerlijke preêk, een krachtig en geschikt woord, dat de heer Salbert dezen morgen tot de gemeente sprak, vader, over dat ‘de Heer zal het wél maken!’ En hoe treffend wees hij aan, wat er van onzen kant moest geschieden, als de Heer het zoo wél maken zou, wél maken kon! - was het woord van iemand van vijfentwintig of dertig jaren tot een bejaard man, die ligt het dubbele van dien leeftijd kon tellen.
- Ik erken, Charles, het is eene preêk voor den tijd.
- Gij zegt dat zoo, alsof gij er nog iets op wildet laten volgen, vader.
- Nu ja, mijn zoon, ik vond het eene preêk voor den tijd, maar minder uit en naar het Woord. Ik hoorde de laatste keer den heer Vintcent over het: ‘benaarstigt u om uwe roeping en verkiezing vast te maken;’ daarin was meer degelijkheid, meer kern der leere. Ik ding niets af van de waarde van de predikatie van dezen morgen; doch wanneer bij voorbeeld Parijs was belegerd, zou de eene of andere pastoor in de Notre Dame haar ook kunnen doen.
- Keurdet gij die preêk dan niet christelijk, vader?
- Als men dat ‘christelijk’ in zekere ruimte opvat, och ja; maar het is er dan toch maar de melk van. De ander geeft ons meer de vaste spijze. Van dezen hoort men meer bepaald wat hij is en wat hij wil.
- De heer Salbert scheen toch tot algemeen genoegen te spreken. En zijn gebed voor den koning! Vondt ge dat niet mannelijk en waardig, en toch zoo eerbiedig en vol liefde?
- Men volgt zijne rede gemakkelijk. Evenwel, men ziet vooral bij sommigen, meer gespannen aandacht, meer
| |
| |
ernst, onder het gehoor van Vintcent. Hij predikt meer in den stijl van onze vaderen, is gestrenger. Zag hij dat daar gínds, bij voorbeeld, hij zou daarvoor wel een woord der berisping en waarschuwing hebben. Een wandelrid op den dag des Heeren!
Men zag op dit oogenblik een' troep ruiters den weg afkomen, die naar de poort de Coignes leidde, waarheen ook de weg van vader en zoon voerde.
- Gij zegt van een wandelrid, vader. Doch ik weet niet, of dit wel zoo geheel het geval is. Er zit er een op zijn paard vastgebonden, en naar het mij voorkomt, wordt hij bewaakt ook. De sieurs de Brille Baudet en d'Angoulins rijden voorop.
Toen de stoet nader kwam, trad ook de wacht uit aan de poort, die nu werd geopend.
- Wat is het? - vroeg een der beiden aan eenen burger.
- De heeren hebben het pleizier willen hebben van de jagt, dat hun anders benomen is, en nu hebben zij, in plaats van een' haas, een' koninklijk koerier medegebragt. Zij weten in 't leger altijd zoo wat hier gebeurt; de maire en de heeren kunnen nu misschien op hunne beurt eens vernemen, hoe het dáár geschapen staat.
Uit een der brieven, een antwoord op een schrijven door den kardinaal ontvangen, bleek weldra, welke plannen den koning of den kardinaal de Richelieu waren voorgeslagen, om la Rochelle niet alleen van de landzijde, door meerdere versterkingen en forten, maar ook van den zeekant geheel af- en in te sluiten, waartoe sommigen eene vloot, anderen een' dijk in de voorhaven der stad het dienstigst hadden gerekend, waardoor de stad tot de overgave zou worden gedwongen.
| |
| |
Het berucht van dit ontwerp verspreidde zich weldra door de stad; doch maakte zulks ook op enkelen eenigen indruk, den meesten kwam dit plan zoo avontuurlijk voor, dat men hier en daar vermoedde, dat de kardinaal den koerier den Rochellers in handen had gespeeld, tot proef of zij zich daardoor mogelijk eenige vrees zouden laten aanjagen.
- Zou de vent wel ooit onze haven hebben gezien? - vroeg er een, die in den namiddag, toen het gerucht overal verspreid was, met eenigen zijner makkers stond te praten.
- Hij zal misschien meenen, dat hij het met die sloot van Parijs te doen heeft.
- Neen, mannen. Hij is bezorgd, dat wij met den winter hier geen brandstof zullen hebben, en daarom zal hij daar wat hout brengen. Dan helpt een goede noordof zuidwester er ons wel verder aan. Ik zal hem nog voor een brandje bedanken.
- Ik ook; als ik het kon doen met hem een vlammend brok op zijn' hersens te leggen, en dat niet zacht ook.
- En toch; wat de kardinaal in zijn kaproen krijgt, is er in één' nacht nog niet uitgeslapen. Ik heb mij door mijn' vader nog wel laten vertellen van Parma's brug over de Schelde. Daarmede lachten de Antwerpenaars ook eerst. En de grap brak hun later toch zuur op.
- Dat was altijd eene rivier; maar hier heeft hij het bijna met de bare zee te doen. Hier moet hij het niet enkel met wat stroom, maar met stroom en storm opnemen.
- Hij wil ook geen brug, maar een' dijk leggen. En of de kardinaal de zee heeft gezien? Hij is af en aan op
| |
| |
Oleron. Ik geloof stellig, dat het hem ernst is. Aan de andere zijde van de haven, naar den kant van Tasdon, werken zij razend voort. Daar komt ook een fort.
- Als Buckingham maar regt wilde, dan kon hij dien geheelen boel lang hebben weggeveegd. En dat zal hij tóch wel, als hij maar eerst den maarschalk de Thoiras heeft opgeknapt, die het weder mooi krap moet krijgen.
- Die had vroeger vrij wat beter kunnen willen dan uu. Hij moet het al weder tamelijk moê worden. En wat doet hij, dan onzen voorraad opëten?
- Gij zijt vast nooit verkouden, Raoul - voegde een uit den hoop den man toe, die nu en vroeger de bezwaren opperde.
- Hoe zoo?
- Gij hebt trouwelijk uw looden muts op en zet die nooit af. Ik vind het altijd verkieslijk dat men maar heeft toegeslagen, boven dat ellendige muksen, dat men vroeger deed.
Wij hebben in de medegedeelde gesprekken in 't voorbijgaan gewezen op een paar verschijnselen en omstandigheden, die inderdaad veel verontrustends hadden. Men had reeds meermalen opgemerkt, dat de vijand maar al te goed was verwittigd van wat er omging in de stad. Zijn vuur was veelal gerigt op punten, waar dit bij voorkeur gevaarlijk kon worden. Van de meeste uitvallen, die eenige langduriger voorbereidingen eischten, was hij onderrigt en dan gereed om die van la Rochelle te ontvangen. Natuurlijk wekte dit achterdocht, en dan lag het in den aard der zaak, dat men van zulk heulen met den vijand hen verdacht, die het meest, die alleen konden winnen bij eene bemagtiging der stad. Hevig werd de
| |
| |
argwaan in het algemeen tegen de katholieken die nog niet uit la Rochelle waren geweken, heviger rustte die op sommigen daaruit, vooral tegen de monniken van 't Franciskanerklooster. Eenige schepen met levensvoorraad voor de stad bestemd, werden door den vijand onderschept, en dit deed het vuur des wantrouwens schier in laaijen brand opgaan.
- Ik zeg maar, dat het weder verduiveld toevallig is, dat men daar die hinderlaag aan den kant van 't fort Louis had, terwijl men aan de andere zijde van de voorhaven dat loos alarm maakte. Marigaux is zulk een knap schipper als men kan vinden, zijn volk trouw als goud. Ik blijf er bij, dat zij het van dezen kant zijn te weten gekomen, dat er wat te wachten was - hooren wij iemand uit de mindere klasse tot een paar anderen van zijn' stand zeggen, die in een troepje langs de kaai drentelden en nu en dan stil stonden.
- Kom, wie zou hun dat zeggen en het hier van daan gaan vertellen? - vroeg een zijner makkers, die minder argwanend scheen. - Daarenboven kan men immers niet zoo maar uit de stad naar het fort komen.
- Nu, ik weet wel, wie ik eens zou bergen, om te zien, of ik daarmede niet die verklikkers had ingepakt.
- En wie zoudt ge pakken?
- Dat zeg ik niet; maar ik zou eens kijken wat er onder zoo'n monnikskap al kan schuilen.
- Stellig deed ik dat. Jongen, zij hebben in zulke kloosters soms zulke rare onderaardsche gangen.
- Wel zeker - hernam de vroegere op dit punt minder argwanende spreker. - Zij hebben zulk een ding laten maken daar ginds heen, naar dat fort, al een kleine hon- | |
| |
derd jaar voordat iemand wist, of er ooit een fort Louis zou komen.
- Neen, dat is onnoozel - hernam nu een ander. - Maar men kan daarom wel teekens en seinen geven. En daarmede kan men al een' heelen boel malkanderen vertellen. Ge moest maar, zoo als ik een paar jaar deed, ten oorlog hebben gevaren.
- Die moesten dan toch door anderen ook gezien worden aan het klooster. En ik weet van geen vlag of vuur wat daar gezien zou wezen.
- Men kan het wel doen met een oud lor van een doek, hier of daar uit raam of venster. En wie zegt juist, dat het van klooster of kerk is gekomen? Ik zeg, we worden verraden.
- Kom, kom, wie zou het anders doen dan die papen of hunne handlangers? - liet zich nu de eerste spreker hooren. - Als ik hier eens een vierentwintig uur mogt huishouden, ik schrobde ze allen weg, den een' met den ander'. Hoe demoedig loopen zij tegenwoordig naar hunne kerk, terwijl zij anders pas wisten, hoe zij hun' neus in den wind zouden houden. En immers hebben er al velen, vooral vrouwen, verlof gekregen om te huis te blijven.
- Dat geeft de goede geest u in. Alsof gij en anderen die eveneens denken niet al dreiging genoeg hadt laten hooren? Dan moest gij op onze voorvaders ook schimpen, die in vroeger dagen stil en ongemerkt hunne godsdienstige vergaderingen hielden, en dat in kelder en achterhuis deden. Dat iemand in tijden van gevaar wat voorzigtiger is, kan ik hem niet kwalijk nemen.
- Zij meenen het geen van allen goed; en konden zij
| |
| |
het naar hun' zin krijgen, gij zoudt dezelfde poppen als vroeger zien dansen.
- Dat wil ik waarachtig nog niet van allen gezegd hebben. Er zijn er nog vrij wat, in wie het oude Rocheller bloed zit, en die om hunne vrijheden en voorregten even goed kloppen zouden, als wij om onze vrijheden en ons geloof.
- Zij geven verbruid weinig om vrijheid, en om de geheele stad en wat verraad op den koop toe, als 't geloof er bij in het spel komt. ‘Beter een ledig land dan een land met ketters’, zeî Alba in zijn' tijd, en Karel IX heeft er even zoo over gedacht. Ik blijf er maar bij, dat onze regering er wel eens om mogt denken.
- Die moet er dat kwaad dan toch niet in zien. Men is anders ijverig genoeg om de stad in tegenweer te stellen.
Inmiddels was de vorige spreker aan een der fruitkraampjes die aan de haven stonden, getreden en had daar een paar peren uit eene der manden genomen. Hij scheen den prijs te weten en gaf eenige kleine munt aan de koopvrouw.
- Eens zoo duur toch als anders - was zijne aanmerking tegen zijne makkers, op wat ontevreden toon. - Hij kneep eene der peren zacht en vroeg toen den man, die zijnen en veler argwaan niet deelde: - Weet gij hoe het met ons is en hoe het ons gaat?
- Hoe dan, Garrot?
- Kijk hier! Van buiten mooi, niets er op te zeggen. Maar van binnen zit het rot; en dan kan men zeggen, dat het toch niet deugt, en gooijen het ding weg. - Hij brak nu de vrucht open, liet deze zijnen medgezel
| |
| |
zien en wierp haar in het water. - Zóó zal 't ons gaan. Verleden week was de peer nog te gebruiken geweest, als men er maar een beetje had uitgesneden.
Op denzelfden morgen werd er in eene kleine woning in de Rue Gascogne een gesprek gevoerd, dat men kan beschouwen als een tegenhanger van het zoo even medegedeelde. Aan al wat men er ziet blijkt, dat hier het verblijf is van een gezin uit de mindere klasse. Eene soort van voorschoot met sporen van kalk en steengruis, dat wij zien liggen over dien vierkanten bak, waarin een hamer van eigenaardig maaksel, eenige beitels, een paar troffels, een strijkbord en loodlijn, doen ons vermoeden dat wij ons bevinden bij een' metselaar, die des noods ook steenhouwerswerk verrigt. De achteloosheid waarmede het een en ander in den bak meer geworpen dan gelegd schijnt, iets ruws en wat ligte roest aan verscheidene stukken van dat gereedschap zouden ons doen denken, dat het ten minste eenigen tijd heeft moeten rusten. En toch is daarvan geen ziekte de reden. Toonen ook gelaat en voorkomen van den meester des huizes weinig opgeruimdheid en ligt daarover ook een nevel van zwaarmoedigheid met een ligt inmengsel van wrevel; krank is hij niet. - In het wat sober gemeubeld vertrek, waarin wij buiten de noodzakelijkste meubelen weinig anders vinden dan een paar grove platen, gebrekkige afbeeldsels van haar, aan wier beeldtenis anders de genius der kunst de hoogste zedelijke schoonheid zocht bij te zetten, en van eenen heilige, bij de bedstede een tinnen wijwatersbakje met een gebrekkig afgietsel van het beeld des gekruisigden Verlossers, ontmoeten wij buiten dezen man nog een paar vrouwen, eene reeds vrij hoog bejaard, eene andere
| |
| |
in leeftijd met den meester des huizes overeenkomende.
- Als wij terugkomen uit de kerk kunnen wij wel ontbijten, Aloys. Het klokje, dunkt mij, zal wel aanstonds luiden.
- Ontbijten.... Hoe lang zullen wij nog te ontbijten hebben, Therese? Ik kan niet tegen dat ledigloopen. Nu is er wel zoo veel werk niet; maar men had mij nog niet behoeven te laten gaan. Ik weet wel, waarom ik het eerst weg moest. - Doch laat ik mij niet knorrig maken tegen u. Tegen u het laatst, tegen u nooit, hoop ik. - En hij reikte zijner echtgenoote de nog vereelte hand. - Maar gij gaat toch niet mede, moeder, en gij immers ook niet, Therese? Wat hebt gij er aan, als men u op straat soms beleedigt, of kwade jongens u naroepen.
- Ik zal te huis blijven, Aloys - hooren wij nu van de hoogbejaarde. - De pastoor heeft het mij zelfs bijna geboden; en uit eene lade der tafel kreeg de vrouw eene rozenkrans.
- Ik ga met u, Aloys. Als de kerk roept, moeten wij komen. En dan vraag ik er niet naar, wie daar staan tusschen haar en ons - was het woord der jongere vrouw.
Haar echtgenoot begreep dat hij haar niet mogt - hij wilde haar niet terughouden. Eene vale falie was spoedig omgeslagen, Aloys kreeg uit eene kast eenen hoed, die van het hoofddeksel zijner vrouw een geschikt tegenhanger mogt heeten, en weldra bevond het echtpaar zich op weg. - Hier en daar nam het gelaat van dezen en genen voorbijganger eene meer of minder merkbare uitdrukking van norsche onverschilligheid aan, een paar opgeschoten knapen lieten meer afkeer blijken in hunne trekken, en hunne mimes kregen iets van het uitsteken hunner tongen;
| |
| |
doch overigens kwamen Aloys en zijne vrouw zonder aanstoot aan en in het kerkgebouw. De schare was kleiner dan naar gewoonte, vooral liep het minder getal van vrouwen in het oog. Met waardigheid en kalmte, geheel als in gewone tijden, verrigtten de priester en zijne helpers de plegtigheden door het ritueel voorgeschreven. En zoowel dit, als de plaats waar zij zich bevonden, scheen dezelfde kalmte te verspreiden in de harten van allen, die anders minder rustig den gang van zaken gadesloegen. Zij waren dáár als kinderen, die de hand der moeder hadden aangegrepen, die uit dezer mond woorden der geruststelling hoorden en zich tegen hetgeen kon dreigen geruster gevoelden. Hun dáárzijn was als de ontmoeting dier moeder, die hunne gehechtheid aan deze verlevendigde, hunne trouw aan haar verhoogde. Daar werd kommer gelenigd, zorg verligt, moed aangevuurd, hoop gewekt, lijdzaamheid geleerd.
En het een en ander zou hun te stade komen. Maar weinige dagen later ontving men aan het Oratoire, waar eenige katholieke geestelijken, die zich zoowel aan de bediening van het geestelijk herdersambt als aan de beoefening der wetenschap wijdden, te zamen woonden, die, zonder evenwel door kloosterlijke geloften te zijn verbonden, den regel van Augustinus volgden, berigt van den maire, dat de raad van verdediging hunne verwijdering uit la Rochelle noodig had gekeurd, en zij alzoo binnen vierentwintig uren de stad zouden hebben te ruimen. - Groot was hier en daar de verontrusting, de verontwaardiging over zulk besluit. Beide zouden echter grooter zijn geweest, indien de priesters daaraan geen gehoor hadden gegeven met eene bereidwilligheid, die velen hevigen
| |
| |
onder de protestanten verdacht voorkwam en in hunne schatting voedsel bood aan den argwaan tegen hen gekoesterd.
- Wil aan den heer maire en aan de leden van den raad ter verdediging zeggen, dat wij terstond aan het gegeven bevel zullen voldoen.
- Er staat geloof ik in het bevelschrift, eerwaardig heer, niet van terstond te moeten vertrekken - sprak de bode.
- O neen! Er is tijd gelaten. Er staat slechts binnen vierentwintig uren. De bepaling van het oogenblik schijnt ons vrij te staan. En dan zullen de heeren voorzeker niet over verzet klagen. Evenwel, aldus de menschen van het dierbaarste, van de uitoefening hunner godsdienst te berooven......
- Zij hebben daartoe immers elders ook nog gelegenheid hier ter stede, heer.
- En zonder nadere motiven aan te voeren, - het mag wel weinig beleefd en wat geweldig heeten - ging de pater half voor zich zelv' voort, doch luid genoeg om door den berigtbrenger te worden verstaan:
- Dat zullen de heeren mogelijk uit beleefdheid hebben gelaten - was het wel wat schimpig antwoord.
Maar weinige uren daarna zag men voor hun verblijf eenige wagens verschijnen, waarop het bijzonder eigendom der priesters werd geladen, terwijl zij op eenen dezer zelven plaats namen. Een troep volks schoolde zamen, zoo van hunne gemeentenaren als van de protestanten. Enkelen vreesden nog voor botsing en opschudding; doch op enkele uitroepingen van beklag en enkele woorden van spot na, gebeurde daarbij niets. Niet het minst was dit
| |
| |
toe te schrijven aan de bedaarde en waardige houding der priesters, die trouwens, bij de bestaande stemming der menigte ten hunnen opzigte, dergelijken maatregel reeds langer hadden gewacht. Het was sommigen alsof la Rochelle daarmede van eene ziektestof was bevrijd, anderen kwam het voor alsof men der stad het zout der aarde, de tien regtvaardigen had ontnomen, om wier wille zij nog eenige sparing had kunnen ondervinden. Nu moest het bederf wel de overhand nemen en was het verderf onvermijdelijk in hunne oogen.
- Den heeren schijnen dan toch ook de oogen open gegaan te wezen - sprak Garrot later tot den man, die hem voorkwam niet te willen deelen in zijne achterdocht. Zij hebben die priesters de stad laten uitgaan. Gij rekendet hen zoo onschuldig.
- Maar dat kunnen de heeren wel juist hebben gedaan, omdat gij en anderen en zoovelen zulke achterdocht tegen hen voeddet. Ik heb ten minste niet gehoord, dat men hen van iets bepaalds heeft beschuldigd of overtuigd.
- Intusschen zijn zij in 't leger van den koning maar zeer vriendelijk ontvangen. Men moet hen wat onthaald hebben!
- Wat zou dat nog bewijzen, Garrot? Als een van onze predikanten uit Languedoc of van elders, waar de katholieken nu weer den baas spelen, hier voor de stad kwam, zouden wij hem niet inlaten, en als hij er in was, zou deze en gene hem niet ook onthalen? Ik heb het zoo breed niet, anders zou ik zelf zoo'n ongelukkige opnemen.
Moge het ons gelukt wezen om op de wijze welke wij kozen, onzen lezers eenig denkbeeld te geven van den toenmaligen staat van zaken in de stad! Onmogelijk is
| |
| |
het om den gang der gebeurtenissen stap voor stap en dag na dag volgen. Het zij dus genoeg te melden, dat men te la Rochelle voortging met al de maatregelen te nemen die konden dienen ter verdediging der stad, dat men gebruik maakte van de meerdere vrijheid door Buckingham gegeven om gemeenschap met de zee te houden, om eenigen voorraad zoo van granen als wijn in de stad te brengen, waarbij nu en dan vaartuigen in 's vijands handen vielen, hetgeen de Franschen van hunnen kant deden ten aanzien van de forten op Ré en de sterkte Louis, bij welke ondernemingen de Engelschen nu en dan buit maakten.
Op den 21sten September waren Guiton en Defos andermaal naar den hertog van Buckingham afgevaardigd, met een afschrift van de artikelen van het traktaat dat de stad met den hertog wilde sluiten, tot welk einde zij zich op eene kleine flotille van zeven zeilen hadden ingescheept, die in het voorbijvaren door een hevig vuur uit Louis en eene batterij bij Coureilles werden begroet, doch zonder dat zulks veel schade aan manschap of schepen veroorzaakte. Op hunnen terugtogt in een klein vaartuig, onder het vuur des vijands, liepen zij grooter gevaar, naardien dit zwaar werd beschadigd, zoodat zij het ter naauwernood digt genoeg bij de stad aan den wal konden laten loopen, ja al zwemmende de Porte des deux Moulins moesten bereiken. Hoogst verontrustend waren de berigten, welke zij hadden medegebragt. De vrees welke velen wegens Buckingham's ongeschiktheid voor zijne taak en wegens zijn wispelturig karakter hadden gevoed, scheen maar al te zeer te zullen worden bevestigd. Het Engelsch legerhoofd was blijkbaar- ontevreden over den gang
| |
| |
van zaken en begon te wanhopen aan de inname van st. Martin, waarin de Thoiras zich altijd nog moedig handhaafde, al steeg ook het gebrek daar soms vreeselijk hoog. Hij gaf zelfs zijn voornemen te kennen om zich weder in te schepen en de Rochellers hunne zaak met den koning te laten afmaken.
Toen later die boodschap door de beide heeren in den raad ter verdediging werd gebragt, heerschte daar aanvankelijk moedeloosheid bij de meesten. Groot en grievend was de teleurstelling.
- Ik heb de Engelschen nooit regt vertrouwd en dit meermalen te kennen gegeven - sprak de maire. - Doch wat nu, mijne heeren?
Hierop nam Thevenin het woord, en ofschoon hij zich geenszins het hagchelijke der positie ontveinsde, meende hij evenwel geenszins te moeten wanhopen. Hij verklaarde hoe het bijna natuurlijk was, dat zoodanige gedachten bij Buckingham opkwamen, maar wees ook op het middel, dat hem mogelijk weder tot andere gedachten kon brengen. Hij had iets van Nestor in het leger der Grieken, de grijze, maar die toonde hoe helderheid van geest hem eigen bleef en hij in de reeds door last van jaren gekromde gestalte het oude heldenhart had bewaard.
- Het was te verwachten van den hertog - ging hij voort, na diens onverstand, en wispelturigheid, hoewel verschoonend zoo veel hij kon, te hebben toegegeven, - te meer, wijl de hertog de Soubise, die krank hier in de stad ligt, hem niet ter zijde staat, en nu nog meer, wijl sieur de Borrack, des hertogs luitenant-generaal, zeer onlangs is gesneuveld. - Er is mijns inziens slechts één middel, om zijn vertrek te keeren; en ik hoop daarvan
| |
| |
het beste, juist ziende op de mogelijk wel wat groote onstandvastigheid in des hertogs karakter.
- En dit is, sieur Thevenin? - was de vraag van den maire, die door allen den ouden schepen met de oogen werd gedaan.
- Dat men - was het antwoord - van het voorgevallene kennis geeft aan den hertog de Soubise, en dezen dringt, om zich naar het Engelsche leger te begeven, om te zien of hij den opperbevelhebber nog tot ander besluit kan brengen.
- Maar de hertog lijdt aan zijne maagkwaal.... liet een der raadslieden zich hooren - en ik geloof ook aan jicht.
- En ik lijd aan mijne jaren en jicht - viel Thevenin in met een vuur, dat getuigde, hoezeer hij deze in zijne geestdrift en den drang van zulke omstandigheden vergat.
Er werd ingevolge van zijn advies besloten, om terstond nog den hertog de Soubise om diens tusschenkomst te verzoeken. Deze vertrok nog dien nacht naar het eiland Ré, waar het hem gelukte Buckingham over te halen, dat hij zich niet zou inschepen, een raad die weldra scheen van goed gevolg te wezen, uit hoofde de Thoiras thans werkelijk tot het uiterste gebragt scheen, zoodat die bevelhebber bereids het tijdpunt bepaalde, wanneer hij st. Martin aan de Engelschen zou overgeven, indien hij geen ontzet of toevoer kreeg. - Het was alsof het krijgsgeluk op de Engelsche wapenen nog eens een' matten glans wierp, om daarover weldra nacht te laten komen van ramp en smaad. De hertog van Buckingham verlangde evenwel als prijs van zijn langer verblijf een' nieuwen toevoer van
| |
| |
leeftogt uit la Rochelle, welken de stad hem vergunde, maar waardoor deze zich beroofde van wat haar welligt in 't vervolg meer dan Buckingham te baat zou komen. - Onder begunstiging van een hevigen wind uit het noorden waagden veertig pinassen en schepen van Sables d'Olonne, met allerlei mond- en krijgsbehoeften beladen, onder la Richardière en d'Audouin, den togt naar st. Martin. Zij waren gelukkiger dan hunne voorgangers, die vernield of in 's vijands handen gevallen waren, en bereikten in den avond vóór den dag, die bestemd was als die der overgave, st. Martin. - Hun woord was: Vive le roi! Passer ou mourir! De Thoiras was gered. - Het baatte Buckingham luttel, dat hij door eene hevige, schier vruchtelooze kanonnade voor zijne woede bevrediging, voor zijne teleurstelling troost zocht. Hij bragt daarmede weinig meer te weeg dan de vernieling van een aantal der bereids ontladen vaartuigen. Een geluk voor de Franschen was het, dat men vrij onvoorziens het plan had veranderd, dat men aanvankelijk had opgevat om aan de Baleines te landen.
|
|