| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Wij hebben, zoo ik hoop, trekken genoeg geleverd, om onze lezers in het algemeen een denkbeeld te geven van het standpunt en de verhouding der voornaamste partijen in en om de stad. Wij kunnen van de uitwerkselen der weifelende houding van den magistraat in het algemeen zeggen, dat zij hetzelfde gevolg hadden, wat halve maatregelen in dagen van opgewondenheid en strijd meestal hadden en hebben zullen - dat zij namelijk, geen der partijen bevredigden, dat de vijanden daarmede geene vrienden, de halve vrienden daarentegen meer vijanden werden. Alvorens wij evenwel dit nader doen zien, moeten wij met weinige woorden mededeelen, welken keer sommige zaken hadden genomen, die wij vroeger in ons verhaal aanroerden.
Had de Richelieu als een welervaren stuurman aan het roer van den staat, de bui reeds lang zien dreigen die nu opkwam, had hij gedeeltelijk met opoffering van zijne
| |
| |
eigene middelen gezorgd voor de verdediging der meestbedreigde punten, zoo door versterking van het eiland Ré en het fort Louis, als door het bijeenbrengen van eene vrij aanzienlijke legermagt, waarover hij het bevel aan den hertog van Angoulême toevertrouwde; men mag hem den roem niet onthouden, dat hij zich in hagchelijke omstandigheden den man betoonde van beleid en energie, van dien kant als weinigen waardig om het schip van den staat heen te sturen door storm en branding, die dreigend om hem heen gierden en woelden. Wij zien hem dan met de eene hand de partijen onderhoudende, die gedeeltelijk ja gefnuikt en bedwongen maar niet vernietigd waren, gedeeltelijk zich begonnen te vormen, terwijl hij de andere, het oog onafgewend gerigt op de bereiking zijner hoofdbedoelingen, vast aan den helmstok geslagen hield, die meermalen schokte en slingerde, zoodat hij dreigde hem te begeven, en men mogt vragen, of zelfs de Richelieu daartegen bestand zou zijn. - Tal van grooten misnoegd, anderen hakend naar den val van hem dien zij beschouwden als de hoofdoorzaaak van hun' val of verbanning, - bereids met wantrouwen gadegeslagen en schier benijd door de koningin-moeder, de intriguerende, en Anne van Oostenrijk, - gevreesd maar ook gehaat door vrienden en verwanten van velen welke hij had doen vallen, - geheele provinciën in een' staat van opwinding, die daarvan als de brandstof maakte, die op de vonken slechts wachtte, terwijl hier en daar de laaije vlam reeds opging, - de vijand op de kust ja den voet reeds op Frankrijks gebied, - geen vloot die eenigermate slechts in staat scheen om hem het hoofd te bieden, - de geldmiddelen uitgeput, en bij dat alles de koning, door wien en van wien hij zijn' eer- | |
| |
sten steun moest ontleenen krank; - ziedaar eenige der voornaamste moeijelijkheden, waarmede de kardinaal had te worstelen.
Maar Buckingham bleef werkeloos en de Thoiras bleek meer en meer het vertrouwen waardig, dat de kardinaal in hem had gesteld. Weken reeds duurde het beleg van het fort st. Martin en la Prée, mogt ook de voorraad minderen, de soldaat schier gebrek hebben aan de noodige kleeding en leeftogt, beide, zoowel als eene versterking van manschappen, door den kardinaal nog tijdig verstrekt, zoodra deze van den nood, door middel van zekeren Pierre Lanier, een Gasconjer, die al zwemmende de zeearm overstak, was verwittigd. En over het geheel betoonde de Richelieu zich, wat beleid en geestkracht betrof, in dezen hagchelijken tijd waardig aan het roer der zaken te staan. Hij vleide en won den hertog van Orleans, door dezen het bevel toe te vertrouwen over eene aanzienlijke troepenmagt, aan den hertog van Angoulême toegezonden, die nu la Rochelle digter insloot en op onderscheidene punten versterkingen opwierp, de stad bedreigende. Ten gevolge van een traktaat met de Vereenigde Nederlanden kreeg hij schepen ter zijner beschikking die, gevoegd bij Frankrijks maritime magt, hem aanvankelijk in staat stelden om den Engelschen het hoofd te bieden, althans dezen niet zoo onbepaald meesters ter zee te laten. Hij wist de strijdige wenschen en belangen te vereenigen, door de Bassompierre tot luitenant-generaal te benoemen en dezen benevens den maarschalk van Schomberg en den hertog van Angoulême het commandement te beloven over een deel der legermagt die, ingeval la Rochelle werd belegerd, onder het opperbevel des konings zou staan.
| |
| |
En meer en meer kwam het er toe, dat al deze schikkingen nog wat meer zouden worden bevonden dan ijdel vertoon en noodelooze maatregelen. Trouwens het was te verwachten, waar van alle zijden zij, bij wie de grootere magt en de heerschende invloed berustten, den oorlog wilden en hoop voedden, dat deze naar hunnen wensch zou uitvallen, wat ook mannen van dieper doorzigt of van minder moed daarvan mogten vreezen. Van weêrszijde groeide het wantrouwen, en meer en meer moest de hoop op eene minnelijke schikking, welke sommigen aanvankelijk nog voedden, worden opgegeven; wantrouwen en hoop, die beide anders nog werden versterkt en verlevendigd, toen op de bezending, van welke wij aan het einde van het vorig hoofdstuk met een woord gewaagden, de hertog van Angoulême in persoon in la Rochelle verscheen; doch die door bezorgdheid en argwaan werden vervangen, toen de maire en eenigen zijner vrienden over het mondgesprek bij die gelegenheid met den hertog gehouden een diep stilzwijgen bewaarden, zoodat niets daarvan uitlekte.
Onze lezers mogen de stemming des volks opmaken uit een gesprek tusschen eenige inwoners van la Rochelle, dat in den avond van den 18den Augustus 1627 in een wijnhuis in de Rue du Chariot d'Or aldaar werd gehouden.
- Wel nu, Clapeau - hooren wij een der mannen die aan eene ongeschilderde houten tafel zitten, meerendeels met een aarden flapkan vóór zich, tot den waard zeggen - waar blijft ge met uwe profetie, dat binnen veertien dagen de Engelsche vlag van het fort saint Martin zou waaijen?
De waard zag den spreker aan met slechts eene ligte
| |
| |
zweem van ontevredenheid, getemperd als deze werd door de gedachte, dat hij met een' zijner trouwste klanten te doen had. Hij sprak:
- Ik heb er dan ook niet op gerekend, dat de hertog van Buckingham de zaak zoo flaauw zou drijven, en ik meen te hebben gezegd, dat hij dat kón maken, dat hij het in zijne hánd had, Gargout. Ik zou u anders gaarne hebben willen traktéren op het goed nieuws.
- Intusschen had hij er niet op gerekend, Gargout - viel een derde in, die met eene soort van maatstok in de hand en het graauw bestoven pak, wel een steenhouwer scheen - dat sieur de Thoiras het ander eind van den stok wel vast in zijne hand hield. Duivelsch, hij is waarlijk nog een vent van het echte Fransche bloed! Het doet mij toch goed aan mijn Fransch hart, dat hij zich door den Engelschman niet zoo gemakkelijk heeft laten kloppen, als die John's en Jack's het zich wel voorstelden.
- Thoiras verdedigt zich als een leeuw, zoo waar ik Gargout ben. Zij moeten zelfs zijne waterputten vergiftigd, althans door allerlei vuil en beestenboel onbruikbaar gemaakt hebben, de vorige week. En dat vind ik eene beroerde, onridderlijke manier van handelen. Dat zij hem roijaal hadden geklopt, ik kom er vooruit, ik ben genoeg Rocheller om hem dat toe te wenschen; maar zoo iets moest verboden zijn.
- Ja, man, à la guerre comme à la guerre. Dat gaat in den oorlog niet anders. De Thoiras, de maarschalk, is een echt ridder. Maar minder ridderlijk, of mogelijk ook al ridderlijk, is het evenwel, dat hij het goede geld, dat hem voor de approviandeering en versterking
| |
| |
was overgemaakt, moet hebben opgestoken, althans het verzuimd. En ik laat mij hangen, als zulke ligtzinnigheid onzen vijanden niet altijd het meeste voordeel op ons heeft gegeven. Hij lag dan ook al netjes op apegapen, zoodat hij dacht om verdrag.
- Hoor eens, die Engelschen sta ik ook niet. Zij beletten ons maar drommelsch onze vaart, en willen niet, dat wij schepen zullen uitrusten, noch voor koopvaardij, noch voor kaapvaart.
- Dat komt, dat Buckingham ons niet vertrouwt en meent, dat wij nog wel eens de zijde van onzen koning konden kiezen; dan lag hij tusschen twee vuren. Daarom moesten wij al lang gemeene zaak met hem hebben gemaakt.
- Maar zou 't Buckingham wel regt ernst wezen? Ik hoor, dat hij van de Thoiras kisten met wijn, likeur en confituren zou hebben gekregen.
- O, dat zijn van die beleefdheden tusschen de groote luî, waarvan wij die, als wij elkander soms kloppen, er op elkander ook een beetje bij vloeken, het regte verstand niet hebben, Pinet. Het moet er van daag nog warm zijn toegegaan, en Barrière houdt zich in la Prée, dat hij er ook met geen hefboom is uit te krijgen.
- Daar zegt ge een waar woord - viel nu Clapeau in, met die gemeenzaamheid en zelfs wat besef van meerderheid, dat de waard, de man die zoovele menschen spreekt en van zoovelen wat hoort, in den minderen stand zich ligt aanmatigt. - Wij hebben er wel het regte verstand niet van. Daar komt mij immers de hertog van Angoulême, die dan toch een leger tegen la Rochelle commandeert, in de stad en houdt allerlei pourparlers met de grooten, en ondertusschen... Hebt ge gehoord, dat
| |
| |
er eene verklaring des konings is uitgegaan tegen wie zich verder naar Ré willen begeven, en dat het hof van Parijs den hertog de Soubise en al die 't met de Engelschen houden vogelvrij en aan de misdaad van gekwetste majesteit schuldig verklaard heeft? Men spreekt ook van een' prijs te zetten op het hoofd van den hertog de Rohan.
- Dat is werkelijk geen gekheid. Maar die gouden staaf zal ook wel heet genoeg wezen, om iemand er de handen aan te laten branden.
- Ik woû, dat ik den rekel mogt betalen, die zocht dien te verdienen - liet zich Gargout hooren. - Intusschen, met die mooije praatjes komt de hertog van Angoulême al nader. Ik geloof, dat zij denken een drijfjagt met ons te houden. Hij is nu te Estré, de hertog, en heeft zich te Moulinette, Bongrenne en te Coureilles genesteld, waar hij forten opwerpt. Het zal mij benieuwen, hoever men hem zal laten komen, voordat men hier zegt: niet verder! Ze moesten liever botöp de poorten voor hem open zetten en hem ons stadhuis tot logement afstaan. 't Is niet pluis.
- Pluis? - herhaalde nu iemand die, wat fatsoenlijker gekleed, tot zijne wat oogelijker kan, waarbij ook een glas stond, terugkeerde, nadat hij, gedurende dat het voorgaande gesprek werd gevoerd, buiten de deur had gezien. - Pluis? Als een huis zal invallen, gaan de ratten er eerst uit, bij wijze van instinet. En hier gaan onze ratten ook weg.
- Onze ratten? Ik weet wel, men zegt dat die beesten dat doen, heer Pomier; - sprak nu de steenhouwer, de hand aan zijne muts brengend - doch ratten hier van daan weg trekken?
| |
| |
- Ja, man, onze geregtshofsratten. Zij zullen naar Marans gaan en daar zitting houden. Er blijven er maar een stuk of wat hier, onder anderen Colin, Pandin en Ferrières.
- Mogt ík wegsturen, heer Pomier, dan gingen die mede, en nog een boêl anderen hun achterna. Dan voor die wat anderen er in; dan zou ik tegen hertog en kardinaal zeggen: fluit nu, dat gij er in komt; maar ge zult lang pijpen!
De heer Pomier had een lachje van blijkbare goedkeuring. Hij hervatte:
- En dat, hoop ik, meester Gargout, zullen wij toch kunnen zeggen. Zoolang zij la Rochelle niet wegdragen en het een paar mijl verder op het vaste land smijten, zoolang men ons de zee moet laten, vertrouw ik, dat wij tot die heeren en tot wie ook, kunnen zeggen: fluit u te barsten! - En dat moet dan ook nimmer gebeuren, hoe zij er ook aan tornen, dat zij la Rochelle's voorregten besnoeijen. Vrij willen we wezen! Het is al erg genoeg, dat men hier dien priesterboêl binnen heeft gelaten.
- Dat was minder, heer. Ieder zijn geloof in vrede. Als zij hunne rust maar hielden.
- Ja, juist. Maar dat volk zijne rust houden! Als zij den baas niet kunnen spelen, zijn ze eeuwig gekrabt en gebeten. En daar zit het hem ook met den kardinaal. Dat is immers ook: bukken voor mij, of breken! Die is de eigenlijke oorzaak van al de beroering. Die maakt de onlusten van binnen en den oorlog naar buiten. Tegen hem heeft mevrouw de Rohan het ook. En moest die dame niet hier eene schuilplaats zoeken, als zij niet verkoos met hare dochter opgeligt en hier of daar gevangen
| |
| |
gehouden te worden? 't Is ergerlijk, dat men zich zoo zoetsappig hier laat ringelooren van zoo iemand.
- 't Is nergens anders op aangelegd - liet zich nu iemand vernemen, die binnen was gekomen en de laatste woorden nog had gehoord. - De hertog van Angoulême laat die versterkingen opwerpen, zoo het heet tegen de Engelschen, hoewel dat praatjes zijn tegen de vaak. Nu moeten uw neef, heer Pomier, en de heer Dutemps, naar den kant van Tasdon zijn gegaan, om nog maar het terrein op te nemen voor een fortje van onzen kant. De hertog heeft zich ook reeds meester gemaakt van het koren dat in oppers te velde stond. Dat is waarlijk schoone vriendschap.
- Is dat zoo? - vroeg Pomier.
- Stellig zeker. Ik heb zoo even eenen Farine gesproken, die vroeger te Marans woonde, doch die nu eene plaats heeft gekocht drie kwartier van de stad. Diens koren hebben zij ook weggepakt. De vent is razend. Hij moet zich nog al verzet hebben, zóó dat hij bijna was weggevoerd. Zij leven dan ook als in 's vijands land.
- Zullen wij nog langer zwijgen? - vroeg Gargout, die dit met verontwaardiging vernam. - Is onze raad dan met blindheid en lamheid geslagen?
- Allen niet - liet nu de kastelein hooren. - Er zijn er, die de dingen wel wat anderen keer zouden laten nemen, als zij het roer in handen hadden. Maar... die laauwen!
- Dan moeten wíj ons laten gelden, en moeten die heeren eens worden opgeschopt. Aan de haven vinden wij stellig steun.
Evenwel scheen, ondanks de menigte meer op die wijze
| |
| |
hare gevoelens liet luide worden, de magistraat die stemming van de inwoners, en daaronder van de gezeten burgers, niet te kennen, of althans weinig gezind om uit dien hoofde eene andere houding aan te nemen. Van tijd tot tijd kwamen er koninklijke officieren in de stad; maar ofschoon dezen duidelijke blijken ondervonden, hoe weinig gunstig gestemd voor de regering althans vele ingezetenen waren, telden zij de kooplieden en kramers en het verder geringe volkje te luttel, om daarop veel acht te geven.
Toch trok het eenige meerdere opmerkzaamheid, dat zich op den 19den Augustus aan de Porte des deux Moulins, de heer de Comminges vertoonde, die in de afwezigheid van de Thoiras het bevel voerde over het fort Louis; het bevreemdde, dat men genoemden heer een bezoek zag afleggen bij mevrouw de prinses de Rohan. Aan gissingen omtrent hetgeen daarbij zijne bedoeling mogt zijn, ontbrak het in geenen deele, ofschoon dan ook de menigte jegens genoemde dame te veel achting en te onbeperkt vertrouwen koesterde, om daarbij voet te geven aan eenigen argwaan.
- Kon ons schoon vaderland vrede hebben - hooren wij mevrouw de Rohan zeggen - sieur de Comminges, hoe gaarne zagen wij zulks, en hoe zou het zware offer daarvoor ons niet zwaar vallen! Doch, ik vraag u, als Fransch edelman, kan Frankrijks hoogste adel zich laten welgevallen dat een indringer hem verguist en vernedert?
- Mevrouw, ik ben krijger. Ik laat de staatsgeschillen over aan de politieken, alleenlijk bekennende, dat het mij grootelijks smart, dat ik, in plaats van onder de heeren de Rohan en de Soubise, misschien tegenover hen zal kunnen worden gesteld.
| |
| |
- Frankrijk zal daaraan zijne ellende te wijten hebben. Geloof mij, sieur de Comminges, dat de keer dien de zaken, hebben genomen mij nog meer als Fransche en als moeder mijner kinderen smart, dan in eenig ander opzigt. Ik kan mijne eigene belangen en wenschen, mij-zelve vergeten. Maar wat moet de uitkomst zijn, wanneer de vijand een' inval doet in het land, en de waardigste zonen der natie gedwongen zijn geworden om zich van hun vaderland los te scheuren?
- Wij hopen op betere tijden, mevrouw. Intusschen moeten wij onzen pligt volbrengen. Ik reken den uitslag van dien togt nog niet zoo bepaald gunstig voor de Engelschen. De heer de Thoiras biedt hun met al hunne overmagt moedig het hoofd.
- Hij moet evenwel reeds gebrek lijden aan het noodige.
- Waarin voorzien is en verder voorzien zal worden. Velen van onzen adel hebben zich, door hem opgeroepen, aan zijne zijde gevoegd; en lijdt hij nu door het gebrek eenigzins, er zal nog een tijd komen, waarin de Engelschen door overvloed lijden.
- Hoe meent gij dat? - vroeg de prinses met bevreemding.
- De wijnoogst is nog niet gekomen. Tegen dien tijd, denk ik, zullen wij geene andere bondgenooten noodig hebben dan onze druiven en den nieuwen wijn, mevrouw.
- Het is treurig. Noem het van mij vrouwelijke zwakheid, heer de Comminges; doch alschoon aan den eenen kant alles in mij roept, dat wij niet wijken kunnen, niet toegeven mogen; zoo beklaag ik aan de andere zijde elk lijden dat daarvoor wordt geleden, elk offer
| |
| |
dat er valt, zoowel aan onze als aan der vijanden zijde.
- Laat die Engelschen naar hun land trekken, en dat hier het gezag des konings worde hersteld en erkend; dan keert van zelf de orde en de rust.
Mevrouw de Rohan dacht een oogenblik na. Het woord dat zij had vernomen scheen haar te treffen; zij sloeg een' verlangenden, een' bijna biddenden blik naar boven. Doch langzamerhand kwam er over haar gelaat eene uitdrukking van smart, van wantrouwen, van ergernis en wanhoop. Zij voerde eenen kamp, zoo als den nadenkenden mensch die de zachte fluisterende stem der idealen in zijn binnenste verneemt, die de verwezenlijking dier idealen en van nog reinere en hoogere in het Woord beloofd vindt, doch die dan in het leven vol tegenspraak, strijd en schijnbare verwarring treedt, meermalen heeft te strijden. Haar blik verried, haar toon en hare woorden ademden bitterheid.
- Ik vertrouw, heer de Comminges, dat gij voor uw persoon zulks meent; maar welke orde en rust zou daarmede komen? Waarlijk niet die, waarbij de vrijheid en ons goed regt bewaard bleven. Wat weet de heer de Richelieu daarvan? Wat wil de kardinaal daarvan weten? Sieur de Comminges, ik spreek het woord met beving; doch daar is tusschen ons strijd op leven en dood, onverzoenlijke strijd. (De Comminges zag haar veelbeteekenend aan en vorschend.) De kardinaal wil wat men in vroegere oorlogen en in den Bartholomeusnacht vruchteloos heeft gepoogd te bereiken - de vernedering van al wat groot is in Frankrijk, de verdelging van ons geloof.
- Ik meen, mevrouw, dat de heer de Richelieu dit wantrouwen niet verdient. Doch in ieder geval, ik ben, gelijk ik straks de eere had u te zeggen, slechts krijger.
| |
| |
- Dan kan ik mij verklaren, heer, dat gij in zulke orde en eenheid, in die volstrekte onderwerping aan den wil van éénen, zonder te vragen naar welgevestigd gezag, het hoogste zoekt, dat gij dit het meest wenschenswaardig acht. Wij willen onzen woordenstrijd, die toch vruchteloos zou wezen, dan ook niet verder voortzetten.
De Comminges meende daarin een' wenk te zien, dat hij wel kon vertrekken. Hij greep zijnen hoed, dien hij bij het binnenkomen op een' stoel had nedergelegd, schikte met den vinger werktuigelijk nog iets aan een van de pluimen, naar het scheen wachtend of mevrouw de prinses hem nog iets had te zeggen, misschien weifelend of hij haar iets zou mededeelen, wat de moeder vooral ligt te diep kon treffen, al scheen zij schier dit te weten.
- Verschoon mij, mevrouw - hij scheen toch zijn besluit te hebben genomen - dat ik mij nog brenger maak van eene tijding, die u misschien hard zal treffen, welke ik u en mij gaarne zou hebben gespaard, maar welke mijne belangstelling en eerbied jegens u mij noopt u liever zelf mede te deelen, dan dat die u van anderen ter oore komt. - Hij was onder 't spreken bleeker geworden.
Mevrouw de prinses was reeds half uit haar fauteuil opgestaan. Zij zette zich weder, liet zich schier daarin vallen, en zag nu den spreker vorschend, onthutst en bijna angstig aan.
- Mijnheer de Comminges! Mijn zoon de Soubise is toch niet...
De Comminges schudde met het hoofd.
- Neen, mevrouw. Maar de hertog de Rohan, uw andere zoon is... Gij weet toch, dat hij met den Engelschen koning een verbond moet hebben aangegaan, om diens
| |
| |
landing met geweld van wapenen te ondersteunen....
Dezelfde onrust bleef op het gelaat der prinses uitgedrukt. En toch bleef zij in die mate meesteres van zich zelve en vermande zij zich zoo, dat de Comminges niet kon opmaken, of en in hoeverre zij daarvan kennis droeg. Hij ging voort:
- Nu is er door het parlement van Toulouse een vonnis tegen hem geslagen, waarbij hij vervallen wordt verklaard van zijnen adel en waardigheid en vogelvrij...
Het gelaat van mevrouw de Soubise begon eene uitdrukking te krijgen van verontwaardiging.
- ... Daarenboven - ging de Comminges voort, doch nu niet meer de prinses aanziende, maar op den grond starende - na op eene horde door de stad te zijn gesleept, en met een hemd aan en een toorts in de hand boete te hebben gedaan, met paarden te worden van een gereten, terwijl er eene belooning van 50,000 kroonen en verheffing tot den adelstand wordt toegezegd aan wie hem zal dooden.
- God, God, bescherm mijn kind! - kreet de prinses.
- Het vonnis wacht nog op bekrachtiging, om dan eerst te worden afgekondigd - sprak de Comminges, als of hij zocht wat als grond van geruststelling kon gelden voor het moederhart, wat haar moest voorhouden, dat de dreigende slag veelligt nog was af te wenden. - Maar reeds waren er nevens de bezorgdheid voor haar' zoon, andere aandoeningen in haar hart ontwaakt.
- Een schoone vorm van proces, heer de Comminges! Ai, ziet, hoe men de wetten in acht neemt. Dat vonnis is van geener waarde. Geen parlement, noch van Toulouse, noch van Parijs is daartoe bevoegd. Moet mijn zoon worden geoordeeld, dan moet dit door pairs ge- | |
| |
schieden. Zal Frankrijks hoogste adel zich dus door den kardinaal en diens creaturen - want dat zijn die heeren met hunne toga's en baretten en hun wetboek in de hand - door het slijk laten sleuren? Dat onregtvaardige, onmenschelijke vonnis mag eene proef heeten wat men heeft te wachten van de Richelieu. Ik ken zijne hand! Hij schrijft wreede, bloedige letters.
- Maar de hertog de Rohan moest nooit de wapenen hebben opgevat tegen het hoogste gezag, mevrouw.
- Tegen den koning, wilt gij zeggen, heer de Comminges. Zijn hart klopt warm voor zijne Majesteit; doch het is tegen den man die zich boven den koning en alles stelt. Die zijn hem in de hand gewrongen, die wapens.
- Mevrouw, ik deelde u dit mede, in de hoop...
- Ik wil geene hoop meer. Ik vraag om wanhoop, om de kracht der wanhoop. Daarmede wil ik strijden. O mijn Henri! Schande en ongeluk over het hoofd van hen die smaad en onheil willen hoopen op mijn grijs hoofd. Dat geschiedt aan het groene hout; wat zal dan aan het dorre geschieden! Meld aan den kardinaal, dat hij mij tot het uiterste heeft gebragt, dat ik hem tot het uiterste zal trotseren.
De heer de Comminges meende uit dat woord voegzame aanleiding te kunnen ontleenen om een einde te maken aan een bezoek, dat pijnlijk voor hem werd, waarvan hij mogelijk een' anderen uitslag had gehoopt. Hij moest bovendien den maire nog spreken. Daarom nam hij afscheid van de prinses de Rohan, met verzoek, dat zij althans zijne goede bedoelingen niet mogt miskennen.
- Ik dank u, heer de Comminges, voor de eer mij gegund en uwe goede oogmerken.
Na zijn vertrek schreef mevrouw de Rohan in der ijl
| |
| |
een paar briefjes, welke zij eenen vertrouwden bediende ter bezorging gaf. Of deze mede aanleiding gaven, dat men aan de voorstellen, welke de Comminges deed tot eene entente cordiale tusschen de landsregering en de stad, geen gevolg werd gegeven; dit behoort tot de diepverborgen mollengangen der diplomatie, in die dagen vaak even onnaspeurlijk als in de onze. Zij bleef daarop peinzend zitten, nu en dan slechts eenige afgebroken woorden latende vernemen, die verrieden, welken loop hare gedachten namen.
- Welke ommekeer! - hooren wij van haar. - Mijn René, mijn René, wie had kunnen denken, dat uwe zonen eens nog ballingen en veroordeelden zouden worden om het geloof, dat gij zoo warm, zoo moedig, zoo vol blij vertrouwen omhelsdet... En mijn vader, eens de regterhand, het oog uws konings! Hendrik IV en zijn Sully!.. Lodewijk XIII en de Richelieu!... Wat ommekeer! En wat zal nóg het lot worden van ons geslacht?... God zij met u mijne kinderen! Doch mijn hart is bang.
Zij had eene poos dus eenzaam en mijmerend gezeten, toen de deur der kamer werd geopend, en eene reeds wat bedaagde jonkvrouw binnentrad. Zij was stemmig en voor eene dochter van zoo aanzienlijken huize schier te eenvoudig gekleed. Men zag aan haar, dat zij aan het uiterlijke, aan de vormen minder hechtte. En toch verbood de zedige schroom, die in al haar doen doorstraalde, dit toe te schrijven aan eenig braveeren van de gewone opinie, het zij dan uit trots, of eenige nog meer af te keuren oorzaken. Zij was niet schoon. Hare trekken, niet forsch, verrieden iets mannelijks, doordien zij den stempel droegen van het denken. En waar verfraaide dit op den duur;
| |
| |
mogt het gelaat daardoor ook meer sprekend worden?
- Ik dacht, dat gij gezelschap hadt, moeder. Ik zou anders vroeger zijn gekomen. Nu bleef ik nog maar een poos lezen. Ik zat den geheelen morgen aan mijn' Jehizkia.
- Ik had gezelschap, mijne dochter, hoewel niet met het aangenaamste doel. Het was de heer de Comminges...
- De kapitein, die thans in 't fort Louis commandeert? De neef van...
- Dezelfde; en die mij onaangename tijding kwam brengen, tijding van geweld en regtsverkrachting. - Uw broeder is veroordeeld.
- Benjamin? Dat wisten wij immers?
- Neen, het geldt den hertog de Rohan. En... o, een schandelijk, een onteerend vonnis! Eerloos verklaard en een prijs gezet op zijn hoofd! Henri zal razend zijn, als hij het verneemt. Hard mogen de koning en de kardinaal zulks boeten! Evenwel, Lodewijk heeft minder schuld.
- De koning gedoogt het, moeder. En Tartan en Rabsaris en Rabsake, de kardinaal en andere hoofden onzer vijanden, konden niets zonder hem. - Maar moeder, eerloos verklaard... een de Rohan... Zou het wel waar wezen? Is het misschien een uitstrooisel, om te beproeven, of men ons vrees kon aanjagen?
- Waar wezen? Zij durven wel zooveel meer. En ik begrijp, hoe dit ligt en past in de politiek van de Richelieu. Heeft hij den eersten adel van het land eerst gefnuikt, of schuw gemaakt, dan bukken de overigen van zelf. En op dien hoogen adel moet de slag hard, verplettend, verbrijzelend wezen. 't Is helsch dat plan, even als dat vonnis duivelsch is.
- Toch geloof ik, moeder, dat geen der mannen die
| |
| |
aan zijne zijde strijden hem zullen overleveren. Hij is zoo bemind bij de zijnen, Henri. - En laat hen dan beproeven om hem tusschen onze Hugenoten vandaan te halen!
- Men heeft slechts één' verrader, eenen aanvankelijk maar ontevredenen noodig. En hoe blinkt geld der hebzucht, rang der eerzucht, eene halve kanonisatie, als bij Balthasar Gerards met prins Willem van Oranje, der dweepzucht in de oogen! Neen hij is niet veilig. Die onzigtbare hand reikt ver. En als zij hem levend krijgen... dan heeft het parlement van Toulouse hem gevonnisd, om met paarden... vaneen te worden gereten.
- God, moeder!... Dat is vreeselijk! Ik kan niet gelooven, dat onze koning dat zou gedoogen. - Ha! ik had Antiochus Epifanes moeten nemen, den dweepzieken tiran! - Rabsake? - 't Is een engel van ootmoed en zachtheid, gehouden bij de Richelieu! Wee over hem voor het leed en de verguizing, welke hij brengt over uwe grijze haren, trappend op het moederhart!
- Schrei niet, mijn kind! Geen bedenkingen, geen zwakheid langer! Wij hebben ons mogelijk reeds te lang laten vleijen, te lang in slaap laten wiegen. Thans strijd op leven en dood! Hij heeft eerst tot wanhoop gebragt; thans wil hij die wanhoop straffen. Het is eene staatkunde des duivels, eene list der hel. Maar het vonnis is nog niet afgekondigd, en welligt nog niet uitgesproken.
|
|