| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
In minder onrust dan wel spanning was het overige gedeelte van den vorigen dag en de daaropvolgende nacht in la Rochelle doorgebragt. Reeds in den vroegen morgen had er een gestadig geloop plaats naar de haven, hetgeen nog grooter was, doordien de 21 Julij een vast- en bededag voor de Rochellers zou wezen, waarop de werkzaamheden althans grootendeels werden gestaakt. Wel dunde de volkshoop en de toevloed werd veel minder, toen te negen ure de klokken zich lieten hooren, roepende de gemeente naar de groote kerk en die van st. Yon; maar nog altijd bleven er aan de Rue sur les Murs en aan de overzijde op de Quai de Garenage en bij de Porte st. Nicolas de blikken rigten naar de zee, waar men op een paar mijlen afstands de masten ontdekte der Engelsche schepen. Tot veler ergernis zijn op last van den maire de poorten gesloten en bezet door welvertrouwde wachten, die niemand vergunnen daar door te gaan. Alles is vol
| |
| |
verwachting van de dingen die zullen komen, en die verwachting zou weldra nog meer worden gespannen.
Wij vinden wederom eenige mannen, bij wie zich thans evenwel enkele vrouwen uit de lagere klassen en wat kinderen en jongens hebben gevoegd, aan de Porte des deux Moulins verzameld, de geringste beweging naar de zijde der Engelsche vloot bespiedende, gelijk elders op de veste der stad zich andere groepen hebben geformeerd. Gissing bij gissing aangaande de komst der vloot wordt geopperd en wederlegd.
- Ik kan nog niet denken - hooren wij van een reeds wat bejaard man - dat het op oorlog is aangelegd; ik zou niet weten tegen wien.
- Komt ge dan eerst sedert van morgen kijken, Simon? Ik dacht het gisteren ook; maar of gij een kanonkogel of wat eene aardigheid noemt, weet ik niet. Mij zouden die broodjes te warm en wat hard gebakken wezen.
- Is dat van de schepen of van de forten op Ré begonnen? Als het van de forten kwam kon het wel eene waarschuwing wezen. Dan doet men wel meer een scherp schot. Dat beteekent een vraag, wat zij daar komen doen, en eene kleine waarschuwing.
- Mogt wat! Eén schot! ze deden er ten minste veertig of vijftig van de vloot.
- Dat kan wel wezen - hernam de ander met een weinig van die voorliefde voor eigen opiniën en zelfs voor twijfelingen, die deze niet gaarne doet opgeven, en die bij sommigen een blind en hardnekkig aankleven wordt. - Er is nog geen manifest van onzen koning of van de Engelschen uitgegaan; en dit dienen we toch eerst te hebben.
- Men waarschuwt gewoonlijk vooraf, en dan volgen
| |
| |
de klappen; maar ik heb ook wel eens zien toeslaan, zonder dat er een woord was voorafgegaan - liet een derde zich hooren.
- Als ik mijn schuit maar daar ginds had bij de Marées salans, ging ik bij mijne ziel toch eens even kijken.
- Daar hebben zij voor gezorgd, man, en een stokje voor gestoken. Mijnheer de maire heeft aan de poorten en op de haventorens bezetting geplaatst, en zij zien naauw toe ook.
- En of hij ook gelijk heeft. Dáár de Engelschen, en aan de landzijde onze troepen! Zij mogten het eens een van beiden in hun kaproen krijgen, om ons tegen den ander te beschermen, en dan was 't: ‘kip, ik heb je.’
- Nu, ik weet wat ik weet. Maar ik zeg maar, dat er hier in de stad heeren en dames zijn, voor wie die gasten niet zoo geheel onverwacht komen, en die er goede vrienden en bekenden bij hebben ook, die het bed wel gespreid zouden vinden.
- Hij meent de prinses de Rohan, jongens - liet zich nu eene vrouw hooren - zijne zuster dient bij haar.
- Dan is de hertog de Soubise vast op de vloot. En ik zeg, die is zoo goed als een kind van onze stad en dat wil die heer ook wezen. - Als zij dien buitensloten, was het ja zoo erg, als dat ik, bij manier van spreken, mijn' jongen de deur voor den neus digt smeet en hem daarbuiten liet.
- Als ik mevrouw de prinses was, kwam ik daartegen op, en ik zou eens willen zien, wat mijnheer de maire daartegen zou hebben. Ik zeg maar, eene moeder is eene moeder; en zij moet eene beste wezen, ook voor haar volk,
| |
| |
dat weet ik. - En voor armen, kijk! - was het woord van eene andere vrouw.
Het scheen dat deze woorden allen wat nadenkend hadden gestemd, en dat zij het met zich zelven oneens waren omtrent den indruk dien de verschijning van eene vijandelijk-vriendelijke vloot op hen maakte, of althans wat huiverig om dat gevoel luide te laten worden. Langzamerhand verdeelde zich de troep in groepen, waar men onverholen goede wenschen voor- of verwenschingen tegen de Engelschen had kunnen vernemen. Sommigen gaven luid hunne hoop te kennen, dat men, indien Soubise op de vloot was, afgezanten tot hem mogt afvaardigen.
- Al was de pluk nog de helft zwaarder, ik ging voor niet meê op de riemen zitten - liet zich een matroos vernemen. Laat zij zeggen van hem wat zij willen; maar hij is mijn admiraal geweest, en een beste, hoor!
- En de hertog de Rohan, zijn broeder, is vooral niet minder. En wat men praat, alsof zij in opstand zouden wezen tegen den koning; zij hebben het niet tegen den koning, maar tegen den kardinaal, die ons geloof weg wil hebben en den baas spelen over allen, groote heeren of niet.
- Komt daar niet een sloep aan? Ik heb al lang getwijfeld; maar was in de war met het blinken van de zon op het water. Ge moet daar die landpunt in de lijn brengen met dat gebouwtje, dan zult gij haar zoo zien komen.
De man tot wien die woorden gerigt waren, volgde de aanwijzing, en overtuigde zich weldra, dat de ander zich niet had bedrogen. Men onderscheidde spoedig eene witte vlag, teeken van parlementeeren. Dra schoot er eene sloep in de vrij lange haven van la Rochelle.
- Halte! - klonk het nu luid van den Tour de
| |
| |
la Chaîne - en de roeijers staken hunne riemen op een afgebroken, schel gefluit van den bootsman in de hoogte. Weldra liet de helft der manschap die weder te water vallen, om met een paar slagen de vaart van de sloep te stuiten.
- Qui vive?
- Brieven aan mevrouw de prinses de Rohan van haar' zoon den hertog de Soubise! - riep een officier, een paket een weinig omhoog houdende. Na een korte poos meende men te vernemen:
- Verboden aan te nemen! - waarop nog eenige niet te onderscheiden woorden volgden, doch wier toon dreigend scheen.
Er ging van onderscheidene kanten onder de menigte een ontevreden morren op, dat meer en meer dreigend werd; doch de officier scheen aan zijn last te hebben voldaan. Weder liet het fluitje zich vernemen, weder plasten de riemen in het water; en nadat de matrozen nog een' laatsten monsterenden blik op de torens en vestingwerken der stad hadden geworpen, zoo ver deze zich van daar lieten zien, hoorde men dezelfde regelmatige slagen en kliefde de sloep de golven met dezelfde snelheid. - Weldra kwam nu, na geëindigde godsdienstoefening, eene menigte van menschen van allerlei stand naar de havenzijde. Hoorende wat daar was voorgevallen lieten velen hunne af- anderen hunne goedkeuring luid worden van de orders door den magistraat uitgevaardigd en door den bevelhebber van den toren gevolgd.
- De bengel van 't stadhuis luidt, als ik het wel heb. Maar met den noordwestenwind hoort men het hier slecht, en ook met dat rumoer.
| |
| |
Dat woord bragt onder een troepje menschen eenige stilte te weeg, waardoor men zich spoedig overtuigde, dat de man zich niet had bedrogen.
- De raad is vergaderd, vast om te besluiten wat men zal doen.
- Was 't maar om te besluiten wat men niet zal doen; doch ik vrees, dat het zal wezen om niet te besluiten wat men doen zal. Die lamheid zal ons nog ten val brengen. Men had er lang achter heen moeten zitten, en den kardinaal in de engte drijven, door hem te bedreigen, dat men de Engelschen in de stad zou laten, als hij niet afliet van zijne plagerijën en hij nog meer troepen in het land van Saintonge en d'Aulnis liet bijeentrekken - sprak de jonge Thevenin, die met een paar zijner vrienden ook derwaarts was gekomen. - Mijn vader heeft dat gewild; en als sieur Guiton maire was geworden, zou het ook wel dien weg op zijn gegaan, zooals ik vertrouw.
- Dat blijft nog maar altijd jammer, dat de laauwen het dien dag hebben gewonnen.
- Er komt ginds weder eene sloep aan - riep nu een uit het volk, die de vorige, bij haar vertrek, zoolang had nageoogd als hij vermogt.
En velen zagen nu ook het aangewezen vaartuigje, dat zich, hoog getild als het op dit oogenblik werd door eene baar, scherp tegen de heldere lucht teekende. Eene witte vlag, blinkend in het zonlicht, wapperde van den steven. Als dansend schoot de sloep met snelheid voort en kliefde het water, dat tegen den boeg klotste en daarvoor krulde.
- Het verwondert mij toch, dat de maarschalk de Thoiras hen zoo ongemoeid voorbij zijn' neus laat gaan. Hij heeft dien anders spoedig genoeg in de zaken.
| |
| |
- Ik geloof, waarachtig, dat zij wenschen, met ons aan den gang te raken, om ons eens voor goed te snuiken. De kardinaal heeft magt van troepen laten aanrukken. Men spreekt reeds van veertien- tot zestien duizend man, die tot dertig duizend zullen worden gebragt. De hertog van Angoulême zal weldra in het leger komen. En wat zullen wij tegen zulke magt, Thevenin?
- Wat zal zulke magt tegen la Rochelle, vraag ik, dat de zee te baat heeft? Maar toch zou ik er, waarachtig, toe kunnen komen, om met de Engelschen nog glad weg gemeene zaak te maken. Zóó blijven wij tusschen twee vuren zitten, en worden, als er wat te doen komt en de zaak beslist is, door den overwinnaar ingepakt.
Welhaast zag men nu de sloep, eene van de grootste soort, eenvoudig doch fraai beschilderd, en naar men maar gedeeltelijk kon opmerken, van achteren rijk met beeldhouw- en snijwerk voorzien, de haven inkomen. De roeijers waren beter, als matrozen zelfs rijk gekleed, en met veel meer eenheid. Achterin zat iemand, wiens fijne aan ééne zijde opgetoomde hoed met gouden koord en kwasten, fluweelen mantel en geheele houding den man van aanzien verried. Toen zij nader bij den Tour de la Chaine waren gekomen, vernam men andermaal een geroep, dat gebood om niet digter te naderen; doch nu klonk het Engelsche:
- Stop!
De heer Becker, secretaris des konings van Groot-Brittanje, rigtte zich op en wenkte met de hand, terwijl de roeijers op een teeken van een' officier, die zich mede achter in de sloep bevond, slechts wat langzamer en minder forsche slagen deden met de riemen.
| |
| |
- Terug, heer, ik heb mijne orders! - hoorde men nu van den toren.
- Dat is Jacques Riffault! - sprak de jonge Thevenin, die zich met zijne vrienden te gelijk met een groot deel der menigte meer naar de zijde van den toren had begeven. - Sieur Godefroi heeft wel geweten, aan wien hij de bewaring van den toren heeft toevertrouwd.
- Stop, heeren! Of ik laat de ketting ophalen, en op uwe sloep schieten. En op uw hoofd de gevolgen! Ik heb reeds kennis gegeven van uwe komst en verwacht straks de bevelen van den heer maire en schepenen.
De koninklijke secretaris sprak een paar woorden met den officier, en met blijkbaren weerzin slechts voldeed hij aan het ontvangen bevel. De matrozen plasten met de riemen slechts zooveel in het water, als noodig was, om met de ebbe, die nu met kracht doorkwam, niet af te drijven. - Na eene poos zag men twee heeren, Jean Prou den schepen en den ouden Thevenin door den Tour de l'Horloge zich naar den toren aan de haven begeven, waar zij een kort mondgesprek hielden met den heer Becker. - Toen de jonge Thevenin van den anderen kant der haven zijnen vader had gezien, begaf hij zich naar de overzijde. De ontevredenheid van den secretaris en den officier had zich inmiddels medegedeeld aan het volk in de sloep, dat van diplomatie en hare zwarigheden en kronkelgangen tamelijk vreemd, zich zooveel minder in zulk uitstel en vertraging kon voegen, en dat nu zijner verbittering lucht gaf. Een hunner, die vrij vlug Fransch sprak, deed de dienst van tolk, en bragt over wat zijne kameraden hem toeriepen, waarbij hij zich evenwel wat minder mag hebben bekreund om de letterlijke
| |
| |
trouw dan om de levendigheid en kracht der vertaling.
- Zeg eens, Fransche schraalhansen - riep hij - hoe vindt ge het, dat iemand ‘help, help!’ roept, en dat hij den ander' die hem komt helpen de deur voor den neus digt smijt?
- Hoe vindt ge 't - riep een Franschman hem toe - dat iemand in eens anders muts wil kruipen en t' huis komt met de kous op den kop? Het nest is nog bezet, vogel!
- Kom even hier, dan zal ik u een' riem op den kop zetten.
De matroos deed, dit zeggende, onwillekeurig een slag met zijn' riem, waardoor de voorsteven der sloep wat nader aan den wal kwam.
- Kom maar hier, ik tracteer op blaauwe boonen - riep nu de burger tergend, terwijl hij zijn musket liet zien.
- Bleekgele erwt! Ge kunt er roode jeu bij krijgen uit uw eigen kop.
- Van wal houden en den mond houden! - riep nu de officier in de sloep, waardoor meerdere stilte werd te weeg gebragt. Toen men toch van de zijde der Engelschen zich stil hield, werden de Franschen het ook weldra moede. - Het onderhoud duurde niet lang. De afgevaardigden uit den raad verschoonden zich en hunne medeleden, dat zij den Engelschen parlementair niet op dien dag ten gehoore konden ontvangen, uit hoofde het een vastendag was. De secretaris des konings was daarover maar weinig gesticht en liet dit niet onduidelijk doorstralen in zijne houding, die door de oplettendheden en beleefdheid der beide afgevaardigden uit den raad maar weinig werd verzacht. Bij zijn vertrek wilde men eene soort van staat- | |
| |
sietrap uitbrengen; doch hij maakte daarvan geen gebruik, terwijl hij alleen den officier in de sloep wenkte, die hem onder het afspringen de hand reikte en zoo den val genoeg brak, om Becker zacht te doen nederkomen, waarop deze schier onmerkbaar tegen de heeren boog. Een wenk van den officier - en die sloep vertrok als de vorige.
Thevenin had die zending inderdaad tegen zijn' wil op zich genomen, niet omdat hij zou hebben gewenscht dat men den Engelschen te wille was, maar dewijl de last der afgezondenen medebragt, dat zij den heer Becker te kennen moesten geven, ‘dat het der regering der stad aangenaam zou wezen, bijaldien men van de zijde der Engelschen de zaak liet rusten en men verder niemand van hunne zijde met dergelijk oogmerk zag komen, omdat men van de goedheid en billijkheid van Lodewijk XIII een' beteren uitslag hoopte, dan eenige tusschenkomst der Engelschen kon te weeg brengen’.
- Dat heeft niet veel uitgewerkt naar 't schijnt, vader; althans de Engelsche gezant scheen weinig tevreden, en gij komt mij ook weinig gesticht voor - sprak de jonge Thevenin, den vader gemeenzaam maar toch eerbiedig de hand drukkend.
- En hij heeft gelijk. Men neemt hier eene houding aan, alsof men ik weet niet wat al wil, en nu 't er op aankomt een dralen... Wij zijn niet eensgezind. De meesten weten niet regt wat zij willen. Daardoor zullen wij onze vrienden van ons afkeerig maken, die onze bondgenooten wilden zijn van ons verwijderen, en eindelijk van onze vijanden de prooi worden. Wij doen te veel of te weinig, Paul. - Ga nu maar naar huis! Ik kom, zoodra wij in den raad gedaan hebben.
| |
| |
De partij die voor het behoud van den vrede en daarom voor Frankrijk was, hetzij dan uit naauwgezetheid, hetzij uit vreeze, had getriumfeerd, en de meesten verwachtten nu, dat de Engelsche vloot die wateren zou verlaten. Dat zou ook welligt zijn gebeurd, zonder den ijver en de ergernis van den hertog de Soubise en een Fransch edelman, die zich mede op de vloot bevond, sieur Blancard. Deze was een dier vurige karakters, die wat zij willen met kracht willen, voor wie halfheid en weifeling kwaal en gruwel is, die, wanneer zij het zwaard trekken, de schede wegwerpen. Hij meende zich grootelijks te beklagen te hebben over den koning en over den kardinaal. Hij had uit dien hoofde zijne goederen verkocht, Frankrijk verlaten en zich zelven beloofd, dat hij zou leven ten koste zijner vijanden. Stout en ondernemend, wist hij anderen tot moed en geestdrift aan te vuren. Het waren deze beide mannen, die den Engelschen vlootvoogd den grootadmiraal, hertog van Buckingham, wisten te bewegen tot het plan om met den eersten het eiland Oleron aan te tasten, van waar uit men gemakkelijk de Thoiras op het eiland Ré kon belagen en van allen toevoer berooven. Op la Rochelles regering en burgerij zou de hertog zelf den volgenden dag eene proef nemen, ten einde te zien, wat hij daarbij kon uitwerken.
De morgen van den 22sten Julij kwam, en reeds te tien ure in den morgen zag men aan de poort van st. Nicolas den hertog de Soubise verschijnen, vergezeld door Becker en een twaalftal zijner lieden. Hij begeert te worden ingelaten; doch Riffault verschoont zich met de hem gegeven orders. Toch neemt hij een' brief aan, bestemd voor de regering. Inmiddels komt er eene bui op, zoodat Riffault den hertog en de zijnen noodigt om in het wachthuis
| |
| |
te komen. Terstond verspreidt zich het gerucht zijner komst als een loopend vuur door de stad, zoodat de maire bij zijne komst aan de poort om een mondgesprek met den hertog te houden, daar reeds tal van burgers vergaderd vindt. Hij hoort nog den hertog aan Riffault vragen, of zoodanige behandeling eener zaak, waarbij la Rochelle in de eerste plaats belang had, zoowel verstandig als waardig mogt heeten.
- Wij hebben vernomen van uwe komst, mijnheer de hertog, en meenden u het antwoord op uwen brief persoonlijk te moeten brengen, ons nederig de eer gunnend u te begroeten.
- Daarvan bespeur ik weinig, sieur Godefroi, als die mij maar noode geopend zag, wat te naauwernood een verblijf mag heeten.
- Moogt gij zulks verschoonen, mijnheer de hertog, met den drang der noodzakelijkheid waarin wij verkeeren. Leed als het ons doet, dat wij u, een der aanzienlijkste zonen van Frankrijk en met het koninklijk huis vermaagschapt, niet mógen ontvangen, als onze eerbied ons zulks zou ingeven, kunnen wij zulks niet.
- En waarom dat niet? Het is mijne liefde voor Frankrijk die mij herwaarts voert. Onze vermaagschapping aan koning Lodewijk mag daarvoor een waarborg wezen. Doch wij hebben ook nog andere pligten, waar de koning, verkeerdelijk ingelicht en verleid door...
- Ik bid u, mijnheer de hertog, mij niet te willen zeggen, wat ik niet hooren moet, niet hooren mag. Kon het ongelukkig misverstand worden opgeheven, ik zou de eerste zijn om u alhier welkom te heeten. Doch ik bid u in aanmerking te nemen, welke de gevolgen zouden zijn
| |
| |
voor de stad, voor de regering, bijaldien wij gedoogden, dat gij daarbinnen kwaamt. Om uwer en onzer veiligheid wille moet ik u smeeken, dat gij hoe eer te beter keert naar de vloot.
- Wat? - vroeg Soubise, opspringende van den stoel waarop hij zich had gezet, trillend van verontwaardiging, terwijl zijn bovenlip zich krulde en zijn oog vlammen schoot. - Doch eensklaps verzachten zich zijne trekken, het is alsof hij den maire niet meer bespeurt. Hij vliegt dezen voorbij en snelt eene dame te gemoet, wier houding vervoering, blijdschap, doch ook daaronder waardigheid teekent, die zich zelve niet vergeet. Het is eene reeds hoog bejaarde vrouw, maar nog krachtig. Moge haar toilet niet in de uiterste orde zijn, hare kleeding tuigt van aanzienlijken stand. En nog meer getuigt daarvan de menigte, die achter haar, doch dat op betamelijken afstand staat. Het is mevrouw de prinses de Rohan, die begeerd heeft naar buiten tot haren zoon te gaan, en aan wie de wachthebbende burgers dit niet durfden weigeren.
- Mevrouw, moeder! - hooren wij van de Soubise, die in de eerste verrukking haar omhelst, maar daarop hare hand kust.
- Waarom kwaamt gij niet tot mij? - Doch ik begrijp het - ging zij voort, den maire ziende, die met zijne houding wel een weinig verlegen was geworden. - Ben ik in uwe stad eene gevangene, sieur Godefroi, buiten accès gesteld? Zult gij een' zoon weren zijne grijze moeder te zien.
- Mevrouw....
Doch reeds is het gefluister van die met haar naar buiten waren gekomen gemurmel, en het gemurmel is ge- | |
| |
juich geworden, gelijk dit thans hier en daar in dreigementen overgaat.
- En mijne zuster? - vraagt de Soubise zijne moeder.
- Kom, mijn zoon! - roept zij nu met eenige heftigheid, die hare waardigheid evenwel slechts verhoogt, omdat zij zich beheerscht en haar zelfvertrouwen daardoor wordt gestevigd - volg mij, vrees niets! Wie zich daartegen mogen kanten, al de vrienden onzes vaderlands, al de onzen wachten met verlangen op uwe komst; in de eerste plaats uwe zuster, die krank is. - Met deze woorden reikte zij den hertog de Soubise de hand, met eene kalmte alsof hier louter sprake was van een gewoon bezoek.
Was het haar oogmerk geweest om den maire te overvleugelen, dan was haar dit ten volle gelukt. Godefroi had welligt nog met woorden een krachteloos protest kunnen inleggen; hij begreep echter hoe nutteloos dit zou zijn. - Ik heb gedaan wat ik kon! - sprak hij, en zocht daarin zijn grond van verantwoording en troost.
Voorgegaan door mevrouw de prinses de Rohan en den hertog, dien Becker en de overigen volgden, begaf de menigte zich nu door de poort, hetgeen de wacht haar niet durfde beletten. Na een kort gesprek met Riffault volgde hen ook de maire, die bij zijne tehuiskomst bereids een verzoek van de Soubise ontving, om vergadering te beleggen van den raad in den namiddag, waaraan Godefroi niet verkoos te voldoen, en dat nu door de Soubise op eigen gezag geschiedde. Toch verscheen Godefroi; hoewel de leden van het geregtshof daaraan geen gehoor gaven.
Wij zullen onze lezers ontslaan van de moeite des lezens van de wat langwijlige rede welke de secretaris Becker in den raad hield, alsmede van het manifest door Bucking- | |
| |
ham uitgevaardigd, waarin, gelijk in alle manifesten, de gronden werden aangevoerd die koning Karel van Engeland hadden genoopt, bewogen en gedrongen, om zijne toevlugt te nemen tot maatregelen van bedwang en geweld, en waarin hoog werd opgegeven van zijn' ijver voor het regt en van zijne liefde jegens de verongelijkte, bedreigde Rochellers, en waarin, gelijk in de meeste redevoeringen en staatsstukken van dien aard, waar en onwaar, regt en onregt op vreemde wijze werden gedacht of vergeten, gemengd en geknoeid. - Och, dat het een artikel wierd in het algemeen volkenregt, dat in geval van krijg de ministers van buitenlandsche zaken, van oorlog, en misschien van nog eenige departementen, als enfants perdus het spits moesten afbijten!
Maar nu bleek het, waarom Godefroi was gekomen in eene vergadering, die, hare wijze van belegging in aanmerking genomen, zeer onwettig mogt heeten. Hij gaf te kennen, dat de raad de voorstellen had vernomen, doch dat het hoofdargument daarin aangevoerd van dien aard was, dat de zaak. hier niet ten volle kon worden uitgemaakt. Was toch zijne Britsche Majesteit bereid om voor regten en behoud der protestantsche partij op te treden; daartoe behoorden nog anderen dan zij. Dat maakte noodzakelijk, dat men berigt inwon van- en raadpleegde met die van Nîmes, Montauban, Uzès en den hertog de Rohan. Hij wist zijn gevoelen nog meer aandrang te geven, door de raadsleden er op te wijzen, dat de oogst weldra zou invallen, en dat men, door eene al te gereede toetreding, dezen zou prijs geven aan de vernieling door de troepen des konings, die in de nabijheid waren. Daarom stelde men de zaak in handen eener commissie. -
| |
| |
Nog hield de beraadslaging aan en poogden Defos en anderen een meer bepaald en gunstig antwoord te verwerven, toen men eensklaps in de verte losbranding vernam van het geschut. Met de hem gewone ligtzinnigheid en wispelturigheid had Buckingham besloten tot het doen van een' aanval, maar dezen in stede van op het eiland Oleron, gelijk hij had afgesproken met Soubise, op het eiland Ré en de versterkingen, waarin de Thoiras zich had geworpen, te rigten.
Alles vloog nu naar de haven, waar men weldra door de rigting, welke het vuur uit kanon en klein geweer nam, opmaakte, dat de Engelschen de landing werkelijk beproefden, en het meer en meer waarschijnlijk werd, dat deze ook was gelukt. En inderdaad moest de Thoiras, na een' dapperen tegenstand, waarbij hij zich gedrongen zag te wijken voor de overmagt, zich terug trekken in de sterkte van st. Martin, waar men meende dat men hem zou kunnen bedwingen en tot de overgave noodzaken, zoo door geweld van wapenen, als door gebrek aan allerlei krijgs- en mondbehoeften. - Eerst in den avond vernam men te la Rochelle den uitslag van het gevecht. Velen, die in hun hart bereids met den koning hadden gebroken, verheugden zich daarover, onverholen kwam het gemeen voor zijne vreugde deswegens uit. De andersdenkenden zwegen, of openbaarden alleen in vertrouwden kring hunne gevoelens.
- En gij blijft er zoo koel over, de la Goûte? - vroeg Defos dezen, toen hij hem, reeds wat laat in den avond, in de Rue Juiverie ontmoette, na een enkel woord over het nieuws.
- Defos, ik meen het goed met onze stad en onze
| |
| |
zaak; doch ik kan het niet helpen, maar levendiger dan ooit gevoel ik het valsche onzer positie. Althans ik kan mij niet verheugen, wannneer ik mijne landslieden zie zwichten voor de Engelsche overmagt. Ik wilde nog naar mijne zuster.
- Gij spreekt er over, als woei der vreemden vlag reeds van onzen toren. Ik wil hen ook op mijn woord hier niet hebben. Doch ik reken, dat de Thoiras ons het meest bedreigt en dubbel bedreigt, onze vrijheid en ons geloof beide. En daarom, verheug ik mij, dat de Engelschen voor 'toogenblik hebben getriumfeerd.
- De triumf is zoo groot niet. Misschien is hij wel eer een verlies.
- Hoe dat zoo? Ik rekende dat gij nu de zware muts wel wat zoudt hebben afgezet.
- Ik weet wat ik weet - sprak de la Goûte, die nu het huis zijner zuster had bereikt. - Maar men zal er nog wel meer van hooren.
- De vent is zoo gesloten als hij taai is - sprak de advokaat. - En ik geloof dat hij alleen daarom naar zijno zuster gaat, wijl hij mij wil laten slippen. Te tien ure brengt men toch buiten noodzaak geen bezoek.
Het was trouwens niet buiten noodzaak. De la Goûte had wel degelijk aanleiding om op het late uur nog naar zijne schoonzuster te gaan. - In het vallen van den avond was er een onbekend manspersoon aan de deur zijner woning gekomen en had daar een' brief afgegeven, zonder eenig adres. Hij had dezen geopend; doch het was niet meer dan een couvert geweest met de woorden ‘verzoek dezen spoedig en trouw te bezorgen.’ - Daarin gesloten was een brief blijkbaar in der haast geschreven, met het
| |
| |
opschrift ‘aan uwe nicht!’ - Het was niet dan na eenig kloppen en wat heen en weder te hebben hooren loopen in den gang, dat de la Goûte op dit late uur de woning zijner zuster voor zich geopend zag. Hij vond haar in de ons reeds bekende achterkamer alleen met hare Jeanne. De laatste maakte de zilveren krappen van den kwarto-bijbel digt en plaatste dezen nu op de lezenaar.
- Er is toch geen onraad, broeder?
- Ik breng tijding, denk ik, en hoop dat het gunstige mag wezen. Die brief, nichtje, zal waarschijnlijk wel voor u bestemd zijn. Hij werd mij dezen avond wat geheimzinnig aan huis gebragt.
- Die is van Barrière, maar hij heeft zijne hand veranderd - sprak Jeanne, door haar bloozen de verrassing, de nieuwsgierigheid, de onrust en zedige schaamte verradend, die in haar binnenste woelden. - Mag ik wel... ging zij voort; doch zij heeft den brief reeds geopend... u dien voorlezen? - vervorderde zij, nadat zij even het oog daarover had laten dwalen.
Haar oom schoof den kandelaar wat digter naar haar toe, een teeken van toestemming en waarschijnlijk des verlangens.
- Hij heeft geen naam genoemd en niet onderteekend. Er staat alleen de datum van heden onder en ‘'s namiddags drie uur.’ Hij schrijft:
‘Het was een heete dag, een dag van strijd en gevaar. Ik behoor onder die Gode dankbaar kunnen zijn, dat zij na zulk eene actie zich ongedeerd bevinden. - De heer de Barrière is door den maarschalk
| |
| |
de Thoiras tot bevelhebber van la Prée benoemd. God neme U en de uwen in zijne heilige hoede!’
Moeijelijk zou het wezen de gewaarwordingen te beschrijven, die het lezen dezer weinige regelen bij Jeanne veroorzaakte. Zij had dien geheelen dag in onbeschrijfelijken angst om Barrière verkeerd, menig stil gebed voor hem ontboezemd. Zij had nog eene heimelijke hoop gevoed, dat de protestanten uit 's konings leger zouden worden verwijderd, of dat Barrière zou hebben geweigerd in het beslissend oogenblik de wapenen te voeren in eenen strijd, die er elk oogenblik een kon worden tegen het bolwerk zijns geloofs, tegen hare vaderstad. Zij verheugde zich in zijn behoud, maar voelde zich toch te leur gesteld. Hij had zich dapper gekweten, maar daarvoor eene onderscheiding aangenomen die, dit gevoelde zij, de klove der scheiding verbreedde, die zich tusschen hen begon te vormen. En wie duidt het der maagd euvel, dat dit denkbeeld zich op den voorgrond stelde in hare ziel? Zij beheerschte niettemin haar gevoel, zoodat het haar ook nu niet overweldigde; maar toch drongen er een paar tranen haar in de oogen en onwillekeurig drukte zij de hand op het hart, alsof zij daar pijn voelde.
- Ik zou mij de zaak zoo hard niet aantrekken, nichtje. Wie weet, hoe alles nog te regt komt - sprak haar oom, wat saai een' troostgrond aanvoerend, die luttel kon afdoen.
Hare moeder sloeg den arm om haar heen en fluisterde haar vertrouwelijk en teeder toe:
- Beveel het aan God, lieve, die u en ons allen immers tot dusverre zoo wel heeft geleid.
| |
| |
En nog veel hadden moeder en dochter te zamen te spreken, toen de la Goûte zich had verwijderd. De laatste had niet zonder grond gezegd, dat die eerste overwinning met eene nederlaag kon worden gelijk gesteld. De Engelschen verloren daarbij niet alleen vijf honderd man; maar ook de sieur de Saint-Blancard, de man van beleid en moed, die de ziel en het oog der onderneming mogt heeten, was gevallen, nadat hij bij de landing slechts door één', van de Engelsche krijgers was voorgekomen.
|
|