| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
- Ik zou 't maar doen, vader. Neem onzen Pierre maar eens meê - sprak vrouw Farine tot haar' echtgenoot, die reeds met een' zak, waarin haver was, in de eene - en de zweep in de andere hand, in het ruime vertrek kwam van een huis in het vlek Marans, dat alle kenteekenen droeg van eene groote boerenwoning, en waarin eenige lage houten stoelen, een paar banken en een groote, stevige, doch kunstelooze tafel het voornaamste ameublement uitmaakten, terwijl wij nog eene eikenkist, die voor den breeden dam tusschen de twee betrekkelijk kleine ramen staat, op den inventaris hebben te brengen. Evenwel zoudt gij gewaarschuwd worden om die soberheid in uiterlijke weelde aan armoede toe te schrijven, niet enkel door het helderbrandend vuur aan den reusachtigen haard onder den wijden schoorsteen, maar ook door die boerentrofée van saucijzen, hammen, zijden spek en ribstukken, in het boerenoog en van menige zijde in 't onze,
| |
| |
als bewijs van huishoudelijkheid, welvaart en wat nut en degelijkheid betreft, ruimschoots de belangstelling verdienende boven menig zegeteeken om het slagten van menschen opgerigt.
- Toe, doe het maar - ging zij voort, terwijl de vrouw, eene stevige boerin van omtrent veertig jaar, gekleed met een' rok van gestreepte sergie, een jak van dezelfde stof in 't zwart, en eene muts op het hoofd, die, met het wijde vierkant van achteren, haar hoofd een voorkomen gaf, als of het oorkussen, wel opgemaakt, van achteren daaraan vast was blijven zitten, een' stok met eene soort van dubbele haak aan het einde uit den hoek kreeg. - Dan zal ik u een van onze dikke saucijzen medegeven, waaraan gij en de jongen voor heden genoeg hebt.
- Het zal zoo druk wezen op de markt, Madelon. En dan heeft men toch halsbrekenswerk om klaar te komen. Daarenboven zou Pierre de school verzuimen.
- Hij heeft zijn geheelen psalm al geleerd, in de hoop om met u mede te gaan. En de meester zegt immers, dat hij van u haast meer leert dan van hem. Toe, mijn vieux - ging zij voort - haren echtgenoot naderend en hem de eene hand op den schouder leggende, terwijl zij in de andere den haak hield, op deze wijze, als een welgeoefend onderhandelaar, het uitzigt op de saucijs hem stilzwijgend voorspiegelend, maar hem ook voorspiegelend, hoe deze hem, in geval van weigering ligtelijk kon ontgaan.
Pierre, een jongen van bijna twaalf jaren, maar voor dien leeftijd kloek, die met het krullend wat ligt blond haar, doch dat beloofde donker te worden als dat van zijn
| |
| |
vader, met zijn open voorhoofd, schrander en een weinig schalksch van uitzigt, den neus ligt gekromd en den welgevormden mond, den vader zooals men 't noemt uit het gezigt gesneden was, had al dien tijd gezwegen, hetzij dan uit eerbied voor het ouderlijk gezag, of omdat hij berekende, dat zijn pleitbezorgster zijne zaak ruim zoo goed als hij-zelf tot het gewenschte einde zou kunnen brengen. Nu hij evenwel den blik zijns vaders op zich gerigt zag, met eene uitdrukking van twijfel, maar die toch meer naar de zijde der toestemming begon over te hellen, meende hij, dat zijn tijd van spreken wel gekomen kon wezen, al waagde hij ook geene regtstreeksche ondersteuning van het voorstel door de moeder ten zijnen gevalle gedaan.
- Ik ken den psalm geheel, zonder haperen, vader. Overhoor mij gerust. - De guit wist, waar zijns vaders zwak was, en hoe hij zijne zaak het best bepleitte.
- Nu dan! - klonk ook weldra het toestemmend antwoord, dat Pierre een juichtoou deed slaken, en dat zijne moeder bewoog om voor de beloofde saucijs de grootste te nemen, welke haar oog kon uitmonsteren en die nu door haar, als zijnde het papier en vooral het misdruk en scheurpapier in die dagen nog niet in zoo ruime mate voorhanden, in een schoon linnen zakje werd gedaan, waarin zij tevens nog eenige peren borg, verkwikking voor de beide reizigers. Het nog knappe wijfje drukte haar gade alvorens, met blijkbaar welgevallen en mogelijk wat trots, een kus op den mond.
En zij had er eenige reden toe. Jean Farine's uiterlijk was gunstig. Hij behoorde tot de in die dagen in Frankrijk nog wat zeldzamer welgezeten landlieden, waarin
| |
| |
Hendrik IV en zijn Sully de kern en kracht zagen der natie. Zijne vormen waren forsch, maar zonder zweem van logheid. Het gelaat van den misschien veertigjarige teekende levendigheid en vernuft, maar schier nog meer bonhommie. Hij was een van die rustige mannen, wier voorkomen schijnt te zeggen: - ‘Vertrouw hem, speel met hem een weinig, doch waag het niet met hem te spotten’ - een welberaden man. - Was hij nochthans op één punt welberaden, vurig mogelijk maar uit overtuiging; het was op het punt dat de meeste belangstelling, warmte en ijver verdient, maar dan ook de liefde en de matiging dubbel noodig maakt - zijne godsdienst. Hij was met hart en ziel protestant, en dit genoeg om Hendrik IV zijn ‘Paris vaut bien une messe (Parijs is wel een misse waard)’ euvel te duiden, om Maria de Medicis en vooral den kardinaal de Richelieu wegens de bedoelingen om het protestantismus te onderdrukken, welke men hun toeschreef, veel wantrouwen en misschien eenigen haat toe te dragen. Had men zich te Marans bij de verschillende pogingen van de hertogen de Rohan en de Soubise om het protestantismus meerdere onafhankelijkheid en zekerheid te waarborgen, meer stil gehouden; Jean Farine was met even veel ergernis en naauwelijks minder maar zeker eerlijker verontwaardiging dan die beide vorsten, getuige geweest van wat hij openlijk laauwheid, van wat hij meer in het vertrouwen lamheid en verraad aan de heilige zaak noemde. Hij begreep, half door hetgeen hij hier en daar vernam en uit zijne beschouwing van de teekenen des tijds, half uit instinct, immers hij vreesde meer dan dit uit zijn karakter voortkwam en waarvoor grond scheen te bestaan, dat er verderf broeide voor de
| |
| |
regten en misschien voor het bestaan der hervormde kerk in Frankrijk. En even zoo was het half instinct, half welbewuste trouw aan zijn geloof, dat hij reeds sedert eenigen tijd zwanger ging van het plan, om zich van zijn eigendom te Marans te ontdoen en zich digter bij la Rochelle op een klein erfgoed, doch dat hij door aankoop kon vergrooten, neder te zetten. Het was hem als wilde hij zich digter aan eene moeder dringen, die beschermen wilde en bescherming vroeg. En dit alles was in geenen deele bij hem verminderd en verzwakt, sedert men vernam, dat de koninklijke garnizoenen in Tours en Poitiers ongemerkt werden versterkt en men zich hier en daar inbreuken veroorloofde op sommige vrijheden en voorregten den protestanten aldaar weleer gegund.
- En gij blijft er dan zoo over denken, Madelon, zoodat gij er niet tegen op ziet, om van woning te veranderen.
- Volstrekt niet; wij hebben immers daarover reeds dikwijls gepraat en eens ons besluit genomen. - Zij zag hierbij het vertrek rond en wierp een blik door het venster, alsof zij toch ontwaarde, dat het scheiden van zoo veel, waaraan zij door een verblijf van eenige jaren gehecht was, haar wel iets zou kosten. - Ik heb immers toch mijne meeste betrekkingen in de stad, en het is het goed mijner ouders.
- Dan denk ik den koop, of liever beide koopen te sluiten. Het bevalt mij hier toch minder en minder. En God kan ons daar immers ook zegenen. - Doch zet nu maar het een en ander gereed - voegde hij er bij, ziende dat zijne vrouw de laatste hand had gelegd aan Pierre's hoogst eenvoudig boerentoilet, waarbij het wasschen van
| |
| |
aangezigt en handen wel het voornaamste had mogen heeten, terwijl zij eene soort van muts, eene weelde aan welke de gezonde, stevige knaap anders zelden deed, voor de hand had gelegd.
De toebereidselen voor het eenvoudig maal waren spoedig gereed, het brood met de vruchten ras georberd, waarna Farine een wijd buis met schapenvacht gevoerd aantrok, en nu op de met graan beladen kar plaats nam, waar Pierre, vermaand en gekust door zijne moeder, zich weldra nevens hem zette.
In den aanvang van den togt was de vader weinig spraakzaam. Hij had het hoofd te vol plannen, berekeningen en zaken, om zich met Pierre bezig te houden, wien hij evenwel - en hoe kon hij den jongen grooter genoegen verschaffen! nu en dan de leidsels in handen gaf, altijd wakend of er ook het een of ander te vermijden, voor het een of ander te wijken of uit te halen was.
- En als wij nu den hoek omgeslagen zijn, krijgen wij la Rochelle te zien, vader. Dat weet ik nog van laatst. Is het niet maar eene kleine stad, vader?
- Wel neen, mijn jongen! - Zij is wel niet zoo oud als andere steden, als Parijs en Tours bij voorbeeld, zij is ook zoo groot niet als die steden; maar toch leven er een vijfentwintig- of dertigduizend menschen. En wat meer zegt - voegde hij er na een poosje zwijgens bij - zij leven grootendeels, ja bijna allen, van hunnen handel en nijverheid, hetgeen men van die hoofd- en bisschoppelijke steden niet kan zeggen. Althans velen van die heeren moet het worden gebragt, en ik verzeker het u, wat veel ook. Daardoor nu schijnen die steden meer; la Rochelle is meer.
| |
| |
- Maar daar in Parijs en in Orleans en Tours zijn toch mooije paleizen, prachtige kerken, fraaije gebouwen, zoo als meester ons vertelt, die er eens is geweest - liet Pierre zich hooren, zijnen vader althans genoeg begrijpend om te weten, dat zijne woorden met de gewone wijze van zien niet overeenstemden.
- Nu ja, mijn jongen; ik wilde u immers ook zeggen, dat die steden voornamer waren, terwijl la Rochelle degelijker is. - Met twee steden als Parijs bezweek Frankrijk en ging het te gronde; tien steden als Orleans of Tours, met bisschoppen en wat al, vraten het op. Tien steden als la Rochelle, ik had haast gezegd ónze stad, maakten Frankrijk groot. - Maar het meest nuttige wordt niet altijd het meest geacht, Pierre. Dit gaat met dingen en menschen zoo. - Doch God dank! dat la Rochelle voorregten en vrijheden heeft, en vooral ook, dat het in staat is deze te handhaven. Voor ons, jongen, voor u en mij en vele anderen, is het de eerste stad in Frankrijk.
- Ik weet waarom, vader. Dat heeft de meester ons geleerd. Het is met Nimes, Montauban, Castres en andere steden en streken in het Zuiden, in Languedoc en de Cevennes, de zetel van het hervormd geloof in Frankrijk - sprak de knaap op eene wijze, die verried, dat hij wel dikwerf gehoorde woorden opzeide.
- Maar onder deze is la Rochelle, zoowel omdat het eene goed versterkte stad is in de onmiddelijke nabijheid van de zee, als om zijne trouwe en moedige bevolking, met zijne vrijheden en privilegiën, als het bolwerk en de voormuur van ons geloof te beschouwen. - Wij gaan straks de poort van Coignes in; dáár heeft Lodewijk XI,
| |
| |
zooals men wil, toen de Rochellers na den dood van den hertog de Guyenne de zijde des konings kozen, aan den maire Gobert Cadiot bij eede beloofd, dat hij de vrijheden, handvesten, regten en voorregten van la Rochelle zou ontzien, waartegen zij beloofden geen' anderen heer te zullen erkennen dan den koning van Frankrijk tegen allen en een iegelijk, waarna de maire een groen zijden lint dat voor de poort was gespannen doorsneed, en de koning nu met zijn gevolg de stad inreed. Hoe het zij, het is zeker, dat de burgers der stad groot deel hebben aan de keuze van hunne eigene overheid en zij belangrijke voorregten genieten. - En die hebben de Rochellers gehandhaafd, ook tegen François I, die hun geen goed hart toedroeg, omdat het meerendeel der bevolking de gereformeerde religie had omhelsd.
- Maar François was toch anders een goed koning, geloof ik, vader. Daarvan heb ik wel gelezen.
- De protestanten hebben hem waarlijk niet te bedanken. - Door den handel en het verkeer met vreemden waren hier reeds vroeg de kiemen voor het protestantismus gelegd. Ramasseur en na hem Charles de Clermont, onthoud die namen, mijn Pierre, verkondigden hier het eerst de door Calvijn gezuiverde leere, en die moest wel bij een helderdenkend, wakker volk ingang vinden. Het hielp dan ook niet, dat men vóór de kerk de Nôtre Dame twee ketters verbrandde en er een werd gegeeseld en gebannen. Het hielp niet, dat de baron d'Estissac tegen de burgers woedde; vooral toen later Richer het werk der hervorming opvatte. Men kreeg spoedig een geordend predikant en er werden ouderlingen en diakens aangesteld, al vergaderde men ook nog in kelders en verborgen plaat- | |
| |
sen. Het hielp niet, dat een afvallige Jarnac kwam en na dezen een Richelieu, een kerel even gierig als wreed. - Later gaf het edikt van st. Germain en Laye den protestanten meerdere vrijheid, althans in de vier plaatsen daarvoor aangewezen, waarheen ook de voornaamste protestanten weken....
- Rochelle, la Charité, Sancerre, Cognac - sprak Pierre, die daarmede bewees, dat de hoofdzaken uit de geschiedenis dier tijden hem welbekend waren.
- ... Maar waaruit men Coligny en anderen, die daarheen de wijk hadden genomen, door beloften en paaijen wist te lokken, om hen in dien gevloekten Bartholomeusnacht verraderlijk den dood te doen vinden - ging de vader met verontwaardiging voort. - Toen bleek het, dat de Rochellers niet zonder grond wantrouwen gevoed en zich van wat tot tegenweer kon dienen niet te zeer ontbloot hadden. En toch hadden zij een harden strijd uit te staan tegen Anjou. - Gelukkig, dat deze nog bij tijds naar Polen werd geroepen, waarmede la Rochelle en de protestantsche zaak in Frankrijk nog behouden bleef.
- O ja! Toen is moeder's grootvader ook gesneuveld. Maar zou zoo iets nog wel kunnen gebeuren, vader?
- God weet het, mijn jongen. Wij beleven weder een' vreemden tijd. Doch ge zijt nog jong genoeg, te jong, om die dingen met u te bespreken. Intusschen hoop ik, dat gij Pierre, wat er in uw leven ook moge gebeuren, niet ontrouw moogt worden aan uw God, en aan de zaak die ons bovenal dierbaar moet wezen. - Er sprak in het bedaarde woord zoo veel overtuiging en vastheid, de toon was zoo teeder, had zoo veel van een gebed tot Hooger' en schier van eene smeeking aan zijn' zoon, dat
| |
| |
het juist door zijn' eenvoud den knaap dieper trof, dan eene meer pathetische toespraak hadde vermogt. De vader had eene gedachte, hij had gevoelens geuit, de zoon had gedachten vernomen, die uitgedacht en als uitgevoeld willen zijn, zoodat beiden eene poos zwegen. - Pierre hernam:
- Als men zoo de stad en het omliggende land beschouwt, vooral zoo stil als het zich in den winter thans voordoet, zou men haast niet kunnen denken, dat er eens zoo veel te doen is geweest op dezelfde plek.
- Dat zou men ook niet, jongen. En men wenscht onwillekeurig, dat althans zulke omkeering en strijd hier nooit weder zulke woeling mogen brengen. Evenwel bespeurt men reeds dat men de stad nadert, en het wordt al vrij wat levendiger op weg. - Zie eens, Pierre, mogelijk, en zelfs denkelijk, zullen wij voortaan op die hoeve gaan wonen, die gij daar ginds wat ter linkerhand ziet. - Als wij straks in de stad en vooral aan den havenkant komen, zult gij niet over stilte klagen. Wees maar voorzigtig en houd u digt bij mij daar. Anders hebt gij uw' mond bij u en kunt gij naar de vergulde Beker in de Rue de la Cloche vragen, of nog beter naar neef la Forêt.
- Die woont in de Rue Chef de Ville, vader. Ik heb het nog onthouden.
Onze beide reizigers waren nu weldra in de stad. - Mogt het nu in de straten, waardoor zij reden, reeds tamelijk levendig wezen; de bedrijvigheid en levendigheid vermeerderde, naarmate men dieper in de stad kwam. Het was niet de drukte van den lediggang, waarbij men onwillekeurig vraagt: ‘wat de menschen daar doen?’ en waarbij
| |
| |
men de ijdelheid van het leven der meesten, dat één aanhoudend much ado about nothing (veel drukte om niets) is, onwillekeurig opmerkt; men zag aan schier allen, dat zij ‘hunne zaken’ deden. En die drukte werd gewoel en bijna gedrang, als men kwam aan de haven der stad, die eenen, vooral voor dien tijd en voor Frankrijk, aanmerkelijken handel dreef, niet slechts naar Madera, de Canarische eilanden en bij aanvang althans op de West-Indiën, maar die de hoofdplaats was der visscherij op Newfoundland, waarheen menige uitrusting geschiedde. En wat welligt meer dan alles bijbragt om la Rochelle neringrijk te maken, was de uitgebreide handel in zout, waardoor jaarlijks tal van schepen, vooral Hollandsche, ja vloten, derwaarts werden geroepen, die zich aan het eiland Ré, of te la Rochelle zelf voorzagen van het onmisbaar voortbreugsel. Dit alles, met hetgeen daaraan noodzakelijk vast is, maakte van de haven een regt woelig tooneel, woelig ook op dezen tijd van het jaar, waarin wel de zeevaart plagt stil te staan en de meeste vreemde schepen te huis waren opgelegd, maar men toch reeds aan het uitrusten van die in la Rochelle te huis behoorden begon te denken.
Vader en zoon waren weldra aan de vergulde Beker afgestapt, waar al het gewoel heerschte, dat in zulke herbergen waar de handelaars elkander ontmoeten en koopwaar voor geld, nieuws voor nieuws wordt geruild, kan plaats vinden, en dit alles gemultipliceerd met de Fransche woeligheid en bewegelijkheid - een gewoel, dat voor den vreemde bijna iets verontrustends heeft. - Voerlieden, makelaars, koopers en verkoopers van allerlei slag woelden en dwarrelden door elkander in digt gedrang, zoodat men het aan het goed geluk, indien niet aan de behendigheid
| |
| |
en tevens rustige bedaardheid van Farine mogt toeschrijven, dat hij in betrekkelijk korten tijd zijne zaken gedaan, zijn koren afgeleverd had. Pierre had zich in dien tijd reeds geinsinueerd in de goede gunst van de herbergierster, die den kloeken, levendigen jongen met dat helder oog reeds lief had gekregen, waarbij hij niet slecht was gevaren, zoodat hij zich gesterkt voelde tot den togt door de stad, naar den notaris en waarheen zaken en lust den vader en den zoon verder zouden voeren.
- Allons, mijn jongen, aan de wandeling - heette het nu, waartoe Pierre zich volvaardig schikte, terwijl de vrouw des huizes hem nog, indien al niet met moederlijke teederheid, dan toch met moederlijke bedrijvigheid, den wollen doek weder om den hals knoopte, het haar uit de oogen streek, waarna vader en zoon zich op weg begaven. Eene losse sneeuwbui, die opkwam, schrikte hen niet af.
- Het is zoo waar, vader, alsof de huizen hier voor zulk weder zijn gemaakt, met die galerijen waarboven de eerste verdieping zoo veel verder is uitgebouwd - sprak Pierre, toen zij de Rue du College doorgingen en langs de Rue dés Puits doux zich naar de Place d' Armes begaven, een uitgestrekt plein dat toen met eene fontein prijkte, aan welks einde men het gezigt kreeg op de Cathedrale, toenmaals het kerkgebouw der hervormden, dat nog met zijn' eenvoud en betrekkelijke soberheid, een' meer protestantschen stempel draagt.
- Wat is dat? - vroeg hij, toen zij de Rue Juiverie (Jodenstraat) doorliepen, welks naam nog herinnert, hoe de handel ook hier tot meer verdraagzaamheid noopte en de elders vervolgde natie hier eene veilige wijkplaats mogt vinden. - Welk een groot gebouw!
| |
| |
- En een eervol gedenkteeken van zijn' stichter, - hervatte de vader. Het is het Hospice d'Auffredy (Auffredy's gasthuis). Onthoud dien naam, Pierre, die nog gezegend wordt en prijkt, terwijl zoovele andere met bloed geschrevene worden gevloekt en gebrandmerkt zijn.
- d'Auffredy! Wat was die man?
- Koopman hier in la Rochelle, die groote zaken deed Hij had eenige schepen uitgerust, die echter uitbleven, zonder dat hij daarvan taal of teeken kreeg. Hij onderging elders verliezen, en de vroeger rijke man werd arm en van zijne vrienden verlaten. Hij betaalde zooveel hij kon en werd sjouwerman. Dat leven had hij eenigen tijd voortgezet, en hij was door de meesten vergeten of gemeden, toen er een en later meerdere dier schepen met rijke ladingen en winsten terugkeerden. d'Auffredy werd rijker dan te voren, maar kende nu ook het wisselvallige van den rijkdom en de wispelturigheid en eigenbaat der meesten meer dan ooit. Dit en dankbare vroomheid bewoog den man, om die waarlijk grootsche inrigting te stichten, waarin hij zelf nog eenige jaren lang de kranken verzorgde. Wij kunnen niet allen dingen doen als d'Auffredy, Pierre; maar goeds doen waar en zooveel wij vermogen, dat kan ieder en moet ieder. Nu verder, manneke.
- Al weêr een groot gebouw, daar ginds, vader! - En de levendige knaap werd blijkbaar opgewonden door al het nieuwe en in zijn oog grootsche wat hij aanschouwde.
- 't Is de woning voor mevrouw de prinses de Rohan bestemd. Ik weet niet, of zij die alreede heeft betrokken. Als wij nu gindschen hoek omslaan en een paar straten doorloopen, zijn wij aan de haven. Maar in 't voorbijgaan
| |
| |
loopen wij nog even bij neef la Forêt aan. Hier is het - sprak hij weldra, toen hij, een' hoek omslaande, in de Rue Chef de Ville was gekomen.
Een regelmatig herhaald geluid, wat schuiverig, zouden wij zeggen, om het een slag te noemen, verkondigde den buitenstaande reeds, welke arbeid daar werd verrigt, en dat men aan het werk was. Het was eene maar burgerlijke woning, die evenwel zekere mate van welvaart aanduidde. Op de geribde van stevig eikenhout gemaakte deur, die evenwel niet versierd en gestevigd was met de ijzeren spijkers met groote koppen, niet voorzien met snijwerk of regelmatige vakken van lijstwerk in allerlei figuren, zooals men die vond aan aanzienlijker woningen, hing een zware klopper. Farine scheen het evenwel niet noodig te achten, zich daarvan te bedienen, ten einde alvorens zijn bezoek aan te kondigen; maar ligtte terstond den massieven ring van de deurklink op, trad door Pierre gevolgd binnen, en met een paar stappen door een klein voorhuis, waar bakken stonden met ledige en volle spoelen, andermaal teekenen van het hier uitgeoefend bedrijf, en bevonden zich aan de deur van een vertrek, waarin de slagen nu zeldzamer werden. Het kwam doordien de meester van zijn getouw was opgestaan, op het vernemen van menschen in het voorhuis.
Doch reeds heeft Farine de deur geopend, en met een opgeruimd en hartelijk: - Ha, cousin! - terwijl hij la Forêt de hand toesteekt, staat hij voor zijn' neef.
- Ik kom u niet ophouden, maar wilde toch even zien, hoe het u gaat. Mijne vrouw laat u groeten. Ik kan haar nu zeggen, dat ik u gezien heb en altijd even vlijtig, vlijtig genoeg om een' boer te beschamen, die naar
| |
| |
stad gaat om wat te lanterfanten, en die dat kunstje meteen zijn' jongen leert.
- Ieder zijn beurt, neef. Als 't nog wat aanzomert, maakt gij mij beschaamd. En lanterfanten zal Pierre van u niet leeren. Maar, waarachtig, die jongen groeit immers als een snijboon, alleen wat steviger. De menschen wassen bij u wat beter uit de kluiten dan uwe kruiperige wijnstokken. Geef mij de hand, jongen. Maar een beetje tijd kan ik er wel van nemen, en bijzonder voor u. 't Is toch straks elf uur en daarmeê schofttijd.
- Dat onze jongens zoo groeijen, komt daarvandaan, dat zij met wijnstokken en boonen en koren in de vrije lucht zijn. Verbruid, ik zou het op den duur niet in uwe stad en in zulk een muffe werkplaats kunnen houden en bij dat eeuwige zitten. - Ik denk, dat ik er uitdroogde, inkromp en dood ging.
- Nu, dat is gelukkig bij ons het geval nog al niet. -
En inderdaad, de wever mogt zoo spreken. Hij mogt niet zoo stevig gebouwd, de mannelijke vormen mogten niet zoo forsch ontwikkeld wezen als dit bij Farine het geval was; beide neven waren, als men hen bij elkander zag, waardige exemplaren van dat krachtige menschenslag, dat in die streken van Frankrijk nog het oog trekt. En zijn geest scheen onder den invloed der meer zittende levenswijs nog minder te hebben geleden, althans wanneer men kon afgaan op dat open gelaat vol levenslust, op dat oog waarin koenheid en zelfvertrouwen sprak, waarin vernuft en vuur blonk, en dat schitterde, zoodra er woorden werden gesproken, of er gebeurde, wat zijne belangstelling, zijne ligt opgewekte geestdrift gaande maakte.
- En hoe gaat het uwe Marie?
| |
| |
- Wél. Ik was eergister avond nog bij haar. Hare moeder bevond zich niet zoo geheel goed. Ons voornemen is om, wanneer niets zich daartegen kant, in het begin van het volgend jaar, en misschien nog in het loopende, te trouwen. Zij ziet dat de zaken redelijk goed gaan. Ook heeft onze predikant Salbert, die er nu en dan komt, naar ik kan bespeuren, veel goeds van mij gezegd.
- Bravo! En ook ik kan u mededeelen wat u eenig genoegen zal doen, naar ik denk. Wij verkoopen onze plaats te Marans, en komen op de boerderij van Madelon's ouders wonen, hier digt bij de stad, waarbij ik eenigen grond kan aankoopen. Gij komt des zomers zondagsmiddags naar buiten, en in den winter komen wij in de stad. Zoo leven wij één dag in de week als de groote heeren, en hebben het daarbij beter dan wanneer wij het alle dagen konden doen. Madelon en Marie mogen in leeftijd wat verschillen, zij zullen het wel vinden zamen. Gij krijgt werkelijk een puikje. Ik was nog onlangs aan het huis van jufvrouw de weduwe de Prosni, waar zij nog al verkeert; doch gij hadt moeten hooren, wat lof men haar daar toezwaaide.
- Marie zegt mij ook altijd, dat zij daar bij de oude dame schier als een kind en bij juffer Jeanne als bij eene oudere vriendin is. Zij is er dikwijls verlegen over, dat zulke menschen haar met zoo veel gemeenzaamheid en zoo veel vertrouwen bejegenen. Ik heb reeds door beider begunstiging veel en daaronder fijn werk gekregen. Nu nog ben ik voor eene van hare vriendinnen bezig aan een stuk gebloemd damast voor een behangsel. Het is voor een onzer grootste kooplieden. Men moet toch zeggen, dat die heeren hier te la Rochelle goede zakeu doen.
| |
| |
- En dat de weelde toeneemt - sprak Farine, die een punt hoorde aanroeren, waarop der buitenlieden oog ligt valt, en dat zij niet altijd met goedkeuring, dikwerf niet met billijkheid beschouwen.
- Maar wat wildet gij dan, neef? Dat zij het geld opstapelden was ook niet zoo onbepaald te wenschen. Leven en laten leven, verdienen en laten verdienen. Het geld is rond, het moet wandelen; dan eerst doet het goed. Zonder zulke weelde kon ik droog brood eten, en dit nog naauwelijks.
- Doch men doet zoo spoedig te veel, gaat zoo ligt te ver.
- Te... te... te... Daardoor wordt het beste bedorven. Maar drink intusschen een' beker wijn; evenwel ook niet te.... te.... te....
- Maar gij hebt mij laatst nog gesproken van eene poging, welke de burgers zouden doen, om weder meer aandeel te krijgen aan het bestuur, althans aan de verkiezing der overheden. Is dit al uitgemaakt?
- Nog niet. Eigenlijk komt het ons toe; dat erkennen zelfs verscheidene schepens en raden. Desniettemin heeft men besloten, het volk niet langer onmiddelijken invloed te gunnen op de zamenstelling der stedelijke regering, en dat onze tachtig gedeputeerden daarin niet meer zouden worden toegelaten. Er is vrij wat om te doen geweest. Evenwel acht ik het nu geen tijd, om daarop aan te dringen. - De koning, of liever de kardinaal, onze doodvijand, brouwt zeker weder het een en ander. Daarom ben ik er zeer voor, dat men de zaak laat rusten. Om sterk te wezen, moeten wij in de eerste plaats eendragtig zijn. En de zaken gaan er immers goed bij. - Men is hier veelal wat ligt van hoofd en warm van zinnen
| |
| |
geweest. En daardoor hebben de Rochellers zich wel eens laten mengen in zaken, die hun naauwelijks in de verte, soms niet aangingen.
- Ik reken evenwel, dat het ons degelijk aangaat, als er in het huis onzer buren brand is. En dat er weder wat broeit, is zeker. 't Is dan trouwens ook een vreemde vrede, als men onder de hand voortgaat met te versterken wat meer tot aanval dan tot verdediging moet dienen. En wat heeft men anders gedaan op Ré en aan het fort Louis? Eerst heette het, dat Arnaud het deed op zijn eigen houtje. Hij is dood; maar ondertusschen gaan de dingen er geen zier anders om. Men leutert er zoo wat meê; en dan weet ik liever voor goed, hoe de zaken staan. Om u de waarheid te zeggen, die stand van zaken heeft mij lang wantrouwen ingeboezemd en meer dan iets anders tot verhuizing doen besluiten. Ik wenschte dat al de hervormden zoo op één punt, in ééne streek zich konden vereenigen.
- En ik wenschte, dat de Soubise zich stil hield of dat de protestanten hem zijn tuil lieten tuilen. Ik vertrouw het nooit, wanneer de groote heeren den mond zoo vol hebben van religie; er zit gewoonlijk nog wat anders achter. En daarvan zijn wij eenvoudige, geringe lieden de dupe. Intusschen hoop ik, dat het niet zoo ver mag komen, dat uwe treurige vermoedens bewaarheid mogen worden. Overigens wensch ik mij geluk, dat gij in onze nabijheid komt. Wanneer zal uwe verhuizing plaats hebben?
- Met den eersten. Wij verschillen nog een beetje in den prijs; doch dat is te weinigbeteekenend om den koop niet te sluiten. En dan moet ik van zelf spoedig over. De tijd voor het werk staat voor de deur.
| |
| |
- En gij zult uw' vader haast helpen, Pierre, niet waar?
- Vader heeft mij beloofd en gezegd, dat ik eerst nog wat moet leeren.
- Juist, mijn jongen. Ik ben van zins, neef, om hem hier nog wat school te laten gaan. Bij ons kon hij er haast af, daar kon hij minder vorderen; doch hier zijn de scholen zoo, dat hij nog veel kan profitéren. En nu de vin de l'étrier! - zeide hij, den kroes ledigend, zoodat er voor Pierre nog iets in bleef, dat hij zijn' zoon reikte.
La Forêt wilde Pierre nog een weinig inschenken, hetgeen de vader evenwel niet gedoogde.
- Hij krijgt dat alleen bij feestelijke gelegenheden, cousin; en hij heeft nu reeds genoeg om zich te herinneren, dat hij bij u is geweest. Ge zult, hoop ik, later den bengel nog genoeg bij u hebben; en mogen wij hem eens groot zien, dat hij als man met ons kan drinken, en ons een eerlijk verdienden dronk reiken kan ook!
Vreemd zag Pierre op, toen hij aan de haven kwam, waar schepen lagen van allerlei vorm en grootte, waar hij werkzaamheden zag, waarvan de knaap niets of bijna niets begreep, waar hij eene hem nog bijna geheel onbekende soort van menschen ontmoette. Het was eene nieuwe wereld, die den knaap omgaf. Hij had tallooze vragen te doen, de ongeziene voorwerpen maakten eenen verbijsterenden indruk op zijne ziel, welke hij niet kon ordenen, maar waarvan hij toch, blijkens de opmerkingen, welke hij daarover nog na dag en week aan zijn' vader mededeelde, de heugenis bewaarde; hij had stof gevonden welke zijn geest, geschiedde het ook op zijn eigen manier, bearbeidde.
| |
| |
Moeder Farine had van dezen dag althans teregt het woord van den meester aangehaald - ‘dat Pierre dikwerf ruim zoo veel van zijn' vader dan van hem kon leeren.’ De laatste sloot den koop en zette zich in de nabijheid van la Rochelle met der woon neder. Wij zullen hem ten zijnen tijde nu en dan in ons verhaal ontmoeten.
|
|