| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
De zalen van het Louvre begonnen verlaten te worden. De koning gaf zijn verlangen te kennen om heen te gaan, en de een na den ander der grooten volgde, toen ook de beide koninginnen zich hadden verwijderd. De laatste glans was weldra verdwenen, de lichten werden uitgedoofd, en in de donkere, ledige reeks van zalen heerschten eene ledigheid, verlatenheid en stilte, zeer afstekende bij hetgeen men daar voor zoo kort had aanschouwd - beeld van allen aardschen luister, pracht en genieting, die zoo zeer in de oogen blinken, lokken en verlokken kunnen. De kardinaal was vertrokken bijna onmiddelijk nadat de vorst zich naar zijne apartementen begaf, tevreden dat hij diens oor had gehad en aan wien hij zulks wilde had gegund, gedurende genoegzaam al den tijd dat zij zich daar hadden bevonden, dat hij zoodoende vrienden en vijanden hoogen dunk van de gunst waarin hij bij zijne Majesteit Lodewijk XIII stond, en daarmede van zijnen veelvermogenden invloed, had ingeboezemd.
| |
| |
Wij zien hem zich in den draagstoel zetten, waarmede hij zich laat brengen naar het hôtel bij het paleis du Luxembourg, dat de koningin-moeder hem, tijdens hij hare gunst nog noodig had en meer genoot, onder zekere voorwaarden had afgestaan. En hoe het den man van zaken welkom mogt wezen, dat hij voor menig onbeduidend gebeuzel zijne eigene overdenkingen vond om zich daarmede bezig te houden, al had hij dien avond ook niet zonder vrucht voor zijne plannen zien verstrijken. Doch nu treedt hem ook de houding van Maria de Medicis en haar onderhoud met den hertog d'Epernon voor den geest; en wie hem had kunnen gadeslaan, hoe zijn blik donkerder en donkerder werd, en hoe hij met de hand eene beweging maakte als wreef hij iets fijn, en wie over dat gelaat thans onverholen die uitdrukking van wraakzucht en triumf zich had zien spreiden, en wie dien gesmoorden grijnzenden lach had gehoord; – hij zou, hadde zij zulks verdiend, hebben gesidderd voor Maria.
- Wat harder! - hooren wij de Richelieu, het gordijn der draagstoel ietwat opligtende, spreken tot de dragers, die zich beijveren om aan het ontvangen bevel te voldoen. Het hôtel is bereikt, de deuren vliegen open, en dienaars vertoonen zich in genoegzaam getal om reeds een' kleinen stoet te vormen, wachtend op woord en wenk van den man des gezags, met onrust opmerkend, hoe weiníg opgeruimdheid zich op zijn gelaat vertoont. In nadenkende houding, en toch niet langzaam, beklimt hij den trap die naar de eerste verdieping voert, waar een bediende de vleugeldeuren die den toegang verleenen naar een salon wijd voor hem opent, en nu een huishofmeester in blijkbaar wachtende houding verbeidt,
| |
| |
of de Richelieu dáár zal toeven, dan wel zich verder begeven.
- In mijn kabinet! - luidt nu het korte woord, bepaald genoeg en voor eene enkele aanwijzing zelfs wat norsch, zoodat het meer als een bevel klinkt, en den man wien het aangaat bar genoeg. Hij heeft het belendend kabinet bereids geopend, een vlugtigen, onrustigen blik daarin laten dwalen of alles in orde is, maar dan plaats gemaakt om den meester die hem bijna op den voet volgt, den ingang vrij te laten. De kamerdienaar is ter hand, die de Richelieu van het roode opperkleed ontdoet, hem een paar rijkgestikte muilen in plaats van het meer belemmerend schoeisel voorzet, waarna hij hem helpt een gemakkelijker huisgewaad aan te trekken, dat evenwel in vorm en snede nog altijd den geestelijke, den man van hoog kerkelijk gezag aankondigt, eene soort van soutane, in den winter van zwart fluweel. De dienaar houdt nu de hand aan een ebbenhouten fauteuil geslagen, op een' wenk wachtend, waar hij dien zal plaatsen, onopgemerkt naar 't schijnt door zijnen heer. Eene kleine beweging van het hoofd met een' vlugtigen blik wijst hem echter de tafel aan, waarop slechts een paar brieven liggen, als de plek, waar de laatstgenoemde zich wil nederzetten.
- De secretaris! - hooren wij nu van den kardinaal tamelijk stroef, hetgeen tevens eene aanwijzing is voor den kamerdienaar, dat deze zich wel kan verwijderen.
- Altijd dezelfde oude schier onverzettelijke hinderpalen - zegt nu de Richelieu, alsof hij slechts heeft gewacht om alleen en in rust te zijn, ten einde lucht te geven in het woord aan de gedachten die op zijne ziel hebben gedrukt, als eene zware, zoele zomerlucht. - Een koning
| |
| |
die geen koning is.... eene koningin-moeder die het te veel is... niet moeder (een lachje) maar koningin, of ja ook wél te veel moeder... Zij zou immers haar' zoon, den vorst, nog ruim zoo gehoorzaam, zoo onderworpen aan hare wenken willen zien als ooit vroeger... Immers als kind was hij minder handelbaar... En nevens hem eene Spaansche, eene Oostenrijksche in haar hart! Het is inderdaad gevaarlijk, 't mogt een gewaagd spel heeten; tenzij wij het ten goede konden doen keeren. Als zoodanig deelt Anna ten minste niet te zeer in 's konings vertrouwen, en is zij, even als hare moeder, een voorwerp van zijn argwaan. Ik geloof werkelijk, dat Spanje aanvangt te bespeuren en het met leede oogen aanziet, dat Frankrijk begint één en groot en vrij te worden... Mogt de Charnacé goed hebben gezien, dan was er hoop, dat den keizer werks genoeg werd verschaft en hielden wij de handen ruim... ruim ook tegen Engeland... Maar dat mag zich, zoo ik hoop, aan den Schotschen distel de handen openkrabben...
Wij hooren den kardinaal zijne wat afgebroken alleenspraak, die ons ten minste eenige blikken gunde op zijn politiek stelsel, op een getik aan de deur afbreken.
- Binnen!
- Doorluchtig heer - hooren wij den secretaris zeggen; doch hij wordt verhinderd voort te gaan in zijne begroeting door een:
- Is dit alles wat er is ingekomen? Is er niets uit Madrid? En heeft de Thoiras niet geschreven?
- Uw doorluchtig heerschap zal één' brief vinden van den heere de Thoiras. Uit Spanje kwam niets.
Onder een dun paketje doch wat groot gevouwen, lag
| |
| |
de missive van de Thoiras. De kardinaal opende deze:
- Ik kan dat gekrabbel niet lezen. Gelukkig, dat de man beter vechten dan schrijven heeft geleerd, en dat hij mogelijk daarom kort schrijft. Wat meldt hij?
De secretaris heeft den brief aangenomen en ras vlugtig doorgezien.
- De heer de Thoiras meldt, dat het fort te st. Martin, op eenige noodige herstellingen na, in voldoenden staat is om een' vijand af te wachten, en dat hij voor den proviand heeft gezorgd en verder zorgen zal...
- Heeft gezorgd en verder zorgen zal.... Eene onwaarheid of eene overtolligheid. Doch ik weet reeds, wat ik van dat ‘gezorgd hebben’ heb af te trekken.
- De aanwijzing voor de gelden had hij bekomen, en het geld zelf had hij reeds ontvangen.
- Dáár is hij gaauw genoeg bij. Meld hem, dat wij hebben goedgevonden, of dat de koning hem heeft verkozen om Arnaud op te volgen in het commandement van het fort Louis. - En wat is het andere? - Doch hoe laat is het?
- Bijna elf uur, doorluchtig heer.
- Is de pater, mijn biechtvader, dan nog niet gekomen? 't Is ongelukkig, dat de menschen zich niet gewennen aan stiptheid. Ik heb u straks ook moeten wachten, mijnheer.
Het scheen dat de verstoordheid des kardinaals, die als eene donderbui lang gehangen en zich gedurig verzwaard had, zich zou ontlasten en de secretaris den rol van afleider daarbij zou spelen, toen er andermaal aan de deur werd getikt.
| |
| |
- Ik vroeg naar het andere - was nu het wat haastiger woord.
- Een bezwaarschrift, doorluchtig heer, van den maire en magistraat te la Rochelle over het niet slopen, maar veeleer voortdurend versterken van het fort Louis.
- Zoo? Zij hebben het antwoord, dat zij niet zullen krijgen, met de aanstelling van de Thoiras - en hij gaf een' wenk met de hand aan den secretaris, dezen te kennen gevende dat hij kon vertrekken. - Aan den heere de Thoiras nog schrijven, dat wij er op rekenen, dat aan onze intentiën worde voldaan, en dit ten spoedigste, en dat wij van de ingezonden rekeningen inzage zullen nemen! - Nu riep de kardinaal wederom:
- Binnen!
De man die zich thans aan ons vertoont, is aan den kardinaal zoo ongelijk en toch weder zoo gelijk, hij is zoozeer een der stillen maar die in den loop der dingen van hunnen tijd toch zoo magtig ingrijpen, dat hij eene nadere beschrijving overwaardig is. - Zien wij hem met eene wat lange, spitse muts op het hoofd, den breeden baard, het graauwe kleed met den gordel, waaraan een touw met knoopen en barrevoets; wij kennen hem terstond als een monnik uit de orde der Capucijnen. Doch wie zou daarmede meenen alreede den man zelv' te kennen? - Hoe geheel verschillende menschen schaarden zich onder ééne orde, onderwierpen zich aan denzelfden regel - uitwendig en in leefwijze één, welk hemelsbreed onderscheid naar het inwendige! - Moeden van den strijd des levens, en zulken die daarin bleven grijpen met krachtige hand; menschen die de wereld verzaakten om voor het hoogere, voor God te leven naar hun begrip, zulken onder wier graauwe
| |
| |
pij, van vrijwillige armoede getuigend, een hart klopte tot groote offers in staat, anderen blakende van eerzucht; menschen vol eenvoud des geloofs, en die veruitziende plannen wisten te beramen, te volvoeren, gevulde mijnen, waarboven men argeloos voorttreedt, maar die te hunnen tijde losbarsten en vernieling brengen. - Wie zijt gíj? - Dat wij u híer ontmoeten, dat gij de biechtvader wordt des kardinaals, doet ons in u niet den moede van de wereld, bij u niet die wereldverzaking, niet dien eenvoud vermoeden. Wij doen zulks nog minder, als de statige pracht, de uitgezochte weelde van dat vertrek u niet verbaast; als gij dáár voor den man des gezags en der hoogheid staat, in de houding der gewilligheid ja, doch tegelijk uwer waarde bewust. Gij versmaadt luister, eere, aanzien bij menschen, onafhankelijker dan de kardinaal, al hadt en hebt gij die onder uw bereik. Gij zijt niet de man die - om met een' dichter van onzen tijd te spreken - ‘met voorgegeven engelenhand u toch verwaardigt, naar goud en titel en hoogheid te grijpen’, du Tremblay, onder den naam van ‘pater Joseph’ bij uwen tijd en in de geschiedenis bekende, doch noode gekende!
- Eerwaarde vader! - hoort hij zich begroeten door den minister, op een toon die ons wat vreemd mogt dunken, maar zeker gepast, wanneer men aan beider verhouding denkt - met iets en niets van het biechtkind daarin. - Doch weldra rijst en voelt de kardinaal zich meer. Hij is de man van zaken, en om zaken is 't dat de pater komt. - Zet u - gaat de kardinaal voort, hem een' stoel aanwijzend. - En hoe is de uitslag geweest?
- Deslandes is opgeligt, de secretaris van mevrouw de Rohan; doch er is niets bij hem gevonden dat grond
| |
| |
geeft tot bezwaar. Toch weet men, dat Soubise werkt aan 't Engelsch hof als de hertog de Rohan hier.
- Wat helpt het weten zonder bewijs? Dan is er verspeeld bij die gevangenneming.
- 't Zal altoos voorzigtiger maken en ligt een' heilzamen schrik inboezemen, doorluchtig heer.
- Er is bij verspeeld, zeg ik. Zij zullen voortarbeiden, alschoon behoedzamer.
- Ik geloof het niet; althans mevrouw de Rohan is naar la Rochelle geweken, of gaat derwaarts.
- Zie daar; en juist haar moesten wij hebben. Waarom dit niet belet?
- Wie kan het beletten en op wat grond? Integendeel, wij moeten ons verheugen, dat zij daar is.
- Wat, meent gij, zal zij daar dan onrust zaaijen en de hardnekkigheid nog harder maken en....
- En het vuur stoken, waarvan wij lang reeds wenschten dat het mogt branden. Geloof mij, kardinaal, ons prediken en ons schrijven vermag tegen die Hugenoten te weinig. Zij dragen roem op hun geest van opstand en verharding in de dwaling. Zij vormen eenen staat in den staat. Geen rust voor Frankrijk, alvorens zij zijn gefnuikt.
- Dat is ook mijn gevoelen en 't was het sedert jaren; doch ik acht het nog niet den tijd om hun het hoofd te bieden. Was Engeland met Schotland aan den gang en hadden wij met Spanje vrede, het mogt zoo zijn. Ook is st. Martin op Ré nog niet in zulken staat van defensie als ik het wensch.
- Daar had de maarschalk de Thoiras toch lang den tijd en de gelden toe....
| |
| |
- Die men beide nog niet leerde niet te verspillen bij onze grooten. Zij zijn allen vuisten zonder hoofd, slechts op het naaste ziende. Ik vrees wij zullen ten leste er nog zelven wel het meest aan moeten doen, om het eiland te bewaren.
- Eene nalatigheid die niet ongestraft....
- Ge weet dat ik niet te zeer voor de zachtheid ben, rekenende dat een heerscher streng moet zijn, om fouten te voorkomen, die door slappe straffeloosheid en hoop op genade slechts worden vermenigvuldigd. Doch de Thoiras is een wakker krijger en op wiens gehechtheid aan Frankrijk men zich verlaten mag. Wij zullen bij de grooten genoeg tegenstand vinden, zoodat wij er niet te velen tevens tot vijanden moeten maken. - Doch hebt ge Spada, den nuntius gesproken?
- Ik heb hem ontmoet, doorluchtig heer. Doch hij scheen mij toe zeer naar Spanje te neigen, of liever, hij kwam daarvoor vrij duidelijk uit.
- Dan neigt hij daarnaar wel niet.
- Hij was zeer verstoord en betuigde mij ook de ontevredenheid des H. Vaders, wegens onze ondersteuning aan die van het Waadtland tegen die van Graauwbunderland verstrekt, meenende, dat zulks eene katholieke mogendheid onwaardig was.
- Ik weet dat zulks wordt afgekeurd. Doch de tijd zal komen, waarin men mij te Rome, mag men mij nu daar schier als een ketter veroordeelen, voor heilig zal verklaren.....
Pater Joseph wierp bij de laatste woorden een' zijdelingschen blik waarin vrij wat bevreemding en ongeloof zich verried, op den kardinaal. Had hij ooit het gelaat
| |
| |
daartoe kunnen plooijen, hij zou een lachje hebben gehad.
– ..... Maar men kent te Rome zijne vrienden en vijanden niet, en toont zich althans wel zeer partijdig voor Oostenrijk, Frankrijk daarvoor achterzettende. Maar Oostenrijk moet gefnuikt worden, dreigende anders heel ons werelddeel naar de hand te zullen stellen. Dit moest men te Rome inzien en ons dus niet met wantrouwen bejegenen en tegenwerken.
De kardinaal geraakte in vuur en werd woordenrijk. Hij was, gelijk men 't noemt, op zijn stokpaardje. - Pater Joseph verlangde niet andermaal bewijzen te hooren aanvoeren, gronden te hooren ontwikkelen, uitkomsten te hooren becijferen, vooral daar hij de gelegenheid schoon zag op zich op zíjn hobbyhorse te zetten.
- En daarom - hervatte hij - acht ik het mede noodig, dat uw doorluchtig heerschap een éclatant bewijs van die intentiën voor onze religie geeft. Oostenrijks magt en invloed is, wij weten zulks, eene groote, wijde wonde waaraan Frankrijk bloedt. Zijn Karel heeft onzen François I overvleugeld; doch Frankrijks diepste, kwaadaardigste wonde zit elders. - Zie dan grooten, zamenspannende tegen de kroon, een Rohan, naar wien dezer dagen Buckingham nog den edelman de Vic heeft afgezonden, een Soubise en zoo velen die voor de leus trouwe veinzen buiten dezen, d'Epernon, die vroeger een leger tegen de ketters aanvoerde, en nu.....
– ..... d'Epernon! - riep of grijnsde de Richelieu, zich weder diens woorden herinnerend, met eene bitterheid die pater Joseph schier verschrikte en toch verheugde. - Stijg hooger! - ging hij voort. - Er zijn nog meer hoogverhevenen, die met die Oostenrijkers mede heulen. Gij
| |
| |
hebt gelijk; dat is eene diepe wonde. Doch het euvel schuilt nog veel dieper dan bij die gij tot dus verre noemdet, zittende in Frankrijks hart.
— En voor die allen is er één steunpunt, — ging de pater voort, nu de kardinaal uit blijkbare ergernis zweeg, — ééne zitplaats is er van den kanker, die knaagt aan Frankrijk. Die moet uitgesneden worden; en daarmede zal de H. Vader tevens overtuigd wezen, dat hij alhier de trouwste en waardigste zonen der Kerk vindt. Wij zullen dan eerst, als dat euvel is weggenomen, één en daarmede groot en magtig zijn. En dat is la Rochelle! Daarmede staan wij vast tegen Oostenrijk, berooven wij Engeland van een punt waarop hij ons gestadig bedreigt, stellen wij Spanje te leur, dat met de Rohan heult en hier gesteund wordt door de koninginnen; - en wat meer is, bevestigen en bevorderen wij het belang der Kerk en van ons allerheiligst geloof, uwe en mijne allereerste roeping.
- Doch hoe kunnen wij dusdanige zaak ter hand nemen in een' tijd, waarin alom bijna vredebreuk dreigt, waarin Engeland toebereidselen maakt om ons den oorlog aan te doen, de zaak met de Grisons ligt tot een' vredebreuk met Spanje en den keizer kan voeren?
- Laat dan den kanker zitten, en hij vreet voort, welhaast ten eenemale ongeneeselijk. Mij is het iets, waartoe het hart mij dringt als mijn verstand, en waarvoor beide mij ingeven dat alles moet worden opgezet. Krijgt gij soms oorlog en bemoeijelijkt men u dan van binnen, kans en loop en uitkomst konden dan ligtelijk ongunstiger worden.
- En wat kan men aanvoeren als grond voor zulke breuk?
| |
| |
- Het fort Louis in de nabijheid der stad is nog niet gesloopt en blijft een doorn in het oog der Rochellers. Men moet daaraan slechts met wat kracht laten werken. Er kan worden aangedrongen op de terugroeping van Blanchard hun' afgezant, die nog altijd in Engeland is, en die zich heeft laten verluiden, dat voor den koning van Engeland het verlies van Ierland een geringer nadeel zou wezen, dan wanneer hij gedoogde dat de protestantsche godsdienst in Frankrijk werd vernietigd. Dit kan bij een proces worden aangemerkt als hoogverraad. - De geesten zijn daar tamelijk opgewonden, en ik denk dat langs dien weg feitelijke opstand wel niet zal uitblijven.
- Mogt de keizer ons willen op het lijf vallen, dan heb ik voor dezen eene afleiding, die ons van veel baat kan zijn. Gisteren keerde de Charnacé uit Zweden terug met berigt, dat Gustaaf Adolf zich ten oorlog toerustte, en dat hij het verzet der protestanten in dit rijk tegen het koninklijk gezag grootelijks afkeurde. Het zal dus den keizer gelden waarschijnlijk, die tegenwoordig de Duitsche protestanten hard dringt. - Ik draag u het polsen van Gustaaf en het aanknoopen der onderhandelingen op, aanvankelijk meer op uw eigen naam. Spiegel hem de hoop op ondersteuning voor, wijzende op onze grieven tegen Ferdinand.
- Wij Gustaafs bondgenooten? - vroeg de pater, met ongehuichelden afschrik.
- Anders zie ik geen kans, ik acht het zelfs grootelijks vermetel, om la Rochelle aan te grijpen en te doen vallen. - Ik hoop, dat Frankrijk eens niet zal behoeven te schromen om allen het hoofd te bieden. Vooralsnog echter vermag het zulks niet. Het zou 's lands ongeluk en te
| |
| |
gelijk ons verderf wezen. En hoe er velen daarin zouden juichen! Neen, neen! wij moeten niet te veel wagen. En daarom la Rochelle niet aangetast, zonder dat wij met eenigen grond kunnen rekenen, indien al niet op bijstand van Spanje en dat Oostenrijk ons met vrede laat, dan toch daarop, dat de Duitsche keizer elders werk vindt, als hij ons mogt willen aanvallen.
- Uw heerschap schijnt daarop wel een stellig besluit te hebben genomen - liet de pater zich na eenige oogenblikken vernemen op een' toon, die maar slecht verborg, hoe weinig hij met die vervulling van zijnen anders vurigen wensch was ingenomen, en die mogelijk even veel weerzin verried, dat zijn verzet zoo weinig vermogt. - En hij zou de onderhandelingen leiden! De kardinaal moest wel van pater Joseph's volvaardige gewilligheid overtuigd wezen ... of hij moest weten, dat het lokaas, de verdelging van het Protestantismus in Frankrijk, tot allen en dus ook tot dezen prijs werd begeerd. - De pater tastte in den zak van zijne pij, kreeg daaruit een boekje, op welks omslag men ‘Agenda’ las, en noteerde daarin weinige woorden.
- Doch zou de koninginne-moeder ook het waarlijk met Spanje houden? - vroeg de pater na eene poos zwijgens, waarin beiden over het besprokene en de in hunne oogen waarschijnlijke gevolgen daarvan nadachten en welligt ook overdachten, wat de een tot den ander zou zeggen.
- Daaromtrent behoef ik geen twijfel te voeden.
- Uw doorluchtig heerschap schijnt in den laatsten tijd op ietwat minder goeden voet met hare Majesteit te zijn, anders....
| |
| |
De kardinaal kleurde, zijn oog begon weder te gloeijen als een paar uren te voren; de scène van een paar uren vroeger trad hem weder in volle levendigheid voor den geest. Het ‘fortuinzoeker, avanturier!’ brandde hem in zijn hart. Daarin kookte en bruischte het als in een krater. Die woorden door den hertog gesproken, door Maria de Medicis met blijkbaar welgevallen gehoord, werden daarin telkens opgewoeld en naar boven geworpen, als steenen in zulk een vulkaan, maar die, te zwaar om verre weg te worden geslingerd, daarin ook weder nederploffen. Hij kon niet verdragen, dat men de duistere plekken waarnam aan de zon zijner grootheid, die zoo verblindend schitterde, die tot elken prijs hooger en hooger moest rijzen. Hij zag dat het hem moeite zou kosten om nog menigen hinderpaal te overwinnen; de zwarigheden vermeerderden. Doch hoe vele was hij reeds te boven gekomen! En waar deinsde de Richelieu voor zwarigheden of hinderpalen terug?
Hij zweeg eenige oogenblikken en staarde den pater half in gedachten verzonken, half vragende aan. - Maar dan zal ik ze allen.... Hij scheen die woorden aan te vullen door eene beweging met de hand, alsof hij daarin iets vergruisde.
- Tot hoe ver strekte dat ‘allen’ zich uit? - was de vraag welke de Capucijner zich deed. Hij dacht, dat de kardinaal er toch toe kwam, om het ook tegen Oostenrijk des noods op te nemen, om voor geen magt ter wereld terug te deinzen. Hij werd in dit vermoeden bevestigd, toen hij zijn biechtkind hoorde zeggen:
- Al zit Spanje en Oostenrijk, en wat ook, daarachter; ik wil triumferen!
| |
| |
In hevige gemoedsbeweging was de Richelieu opgestaan. - Hadden velen, hadden grooten en hoogen den donderenden Jupiter, wiens magt bereids in den val van hoogen en aanzienlijken was gebleken, hem zoo aanschouwd; zij zouden hebben gesidderd. - Pater Joseph wachtte, of er nog iets meer volgen mogt. Toen hij zag dat zulks niet het geval was, kreeg hij andermaal het boekje voor den dag, waarin hij straks het een en ander had geschreven, bladerde daarin eenige oogenblikken en las nu: - ‘Krachtige geesten kunnen het gevaarlijkst worden voor zich zelven. Bijaldien zij niet de noodige zwaarte van het lood hebben, maar louter bewegelijk kwikzilver worden, deugen zij niets. Gevoelen van den heere kardinaal de Richelieu.’
- Ge hebt gelijk, mijn vader! Ik zou mij vergeten. Maar het moet ergeren. Even als eens eene vrouw de geheele wereld in het ongeluk heeft gestort, zoo is er nog niets noodlottiger voor een staat, dan dat vrouwen haar invloed daarin laten gelden, de dingen sturende naar haren wil en alzoo verkeerd. Zij gaan steeds te werk naar luim en hartstogt, die bij haar de plaats vervangen van beleid en gezond verstand, die toch het stuur moeten houden. Zij slaan in het beste weefsel vaak zoo ongeschikte handen.
Was nu ook du Tremblay beter op het spoor gebragt, hoe hij den uitval tegen Oostenrijk en Spanje had te verstaan, dit maakte hem niet minder verlegen om een gepast wederwoord te vinden. Hij zag zich daarbij te hulp gekomen, of liever daarvan ontslagen, doordien de kardinaal een:
- Treed binnen! - liet vernemen. De pater had het tikken niet gehoord.
| |
| |
Een kamerdienaar bragt op een zilveren blad een briefje, dat door zijn' vorm van de haast getuigde waarmede het was digtgemaakt en ook geschreven. Het was, gelijk de kardinaal terstond zag, van 's konings gunsteling, Saint-Simon, en in cijfers. Hij scheen deze zeer goed te kennen; want wij zien hem al ras verbleeken. Hij bijt zich op de lippen; maar geeft den kamerdienaar last om den brenger te zeggen: ‘morgen ochtend te elf ure!’ - ten einde deze zulks aan zijnen meester boodschappe.
- Er is toch niets kwaads, doorluchtig heer? - vraagt de pater, wien de teleurstelling, de blijkbare onrust van de Richelieu, zoo ongewoon bij dezen, ontstelde.
- Men zal mij sterk vinden! - hoort hij op een' toon, die getuigt, dat de krachtige man zijne krachten, hetzij dan tot handelen of dulden, zamenraapt. - Ik hoop sterk genoeg, om hun het hoofd te bieden. - Hij zag du Tremblay aan met een' doordringenden, schier doorborenden blik, dien deze doorstond. Had de kardinaal op 's paters gelaat eenige verandering bespeurd, het zou een trek zijn geweest van meewarigheid, liever van de deelneming des vriends, van onrust, dat dezen eenig onheil dreigde.
- De koninginne-moeder is, al scheen zij gereed te vertrekken, op het Louvre gebleven en heeft zich met Hunne Majesteiten vereenigd ten avondmaal. Dat schrijft mij Saint-Simon.
- Wat zou dit beteekenen?
- Dat er op mijn' ondergang wordt gedoeld, op mijn val gewerkt. Dat eene vrouw zal staan dáár, waar ik
| |
| |
mij voor Frankrijk en zijn' koning wilde handhaven.
- Eene reden te meer - sprak pater Joseph na eene poos - om arbeid te beginnen, waartoe vrouwehand blijkbaar onmagtig is. - La Rochelle, heer! Gij zult daarbij de ondersteuning vinden van de Marillac, Bassompierre.....
- Die mij bijna openlijk durft tarten, ongelikte beer als hij is, geen kracht kennende dan die van het zwaard. Hij zou nog wel het opperbevel kunnen krijgen. En dat moet verhoed worden, tot elken prijs verhoed. - Hij is mijn vijand, ik weet zulks.
Pater Joseph dacht na.
- Gevonden! - Althans hij zal dan niet alles, niet te veel gelden, en gij zult misschien iemand verpligten, wiens vriendschap niet te verachten is. Stel dan den hertog van Angoulême voor om aan het hoofd des legers te worden gesteld, en laat des noods de koning het opperbevel op zich nemen.
- Maar gij kent den staat niet onzer financiën, slecht beheerd als die zijn en door verkwisting uitgeput.
- Dan kunnen toezigt en zuinigheid veel herstellen. Een Sully heeft getoond wat Frankrijk kan. Erger ware het, als zulk een toestand onder goed bestuur geboren ware. Dán was het zwakte van den patient; nu eene ziekte die kan genezen.
- Doch om la Rochelle met vrucht aan te grijpen, wordt er veel vereischt.
- Ik sprak slechts van den arbeid te beginnen, heer. En daartoe kon wel strekken wat ik straks u opgaf, de rest overlatend aan den tijd en der Rochellers overmoed. Ook zal met zulke bui in 't gezigt de koning nog min- | |
| |
der dan anders 't wagen den man het roer van den staat te ontnemen, wiens vaste hand daaraan zoo zeer noodig is, zoodat gij uwe magt daardoor zult bevestigen, te hooger rijzen. En wat zegt het dan, of de Bassompierre eenig gezag zal voeren? Hij rijst duimen, terwijl uwe heerschap bij voeten stijgt.
De kardinaal liet den pater uitspreken in eene houding, die dezen onzeker liet, of en welken ingang zijne woorden vonden, dan of hij daarnaar te naauwernood hoorde. Hij bleef daaromtrent nog in 't onzekere, toen hij den kardinaal hoorde zeggen:
- Angoulême? ... Het maakt bij mij geen groot verschil, het is hetzelfde bijna, als men het beheer der geldmiddelen aan een' dief in handen geeft, dan of men het bevel over een leger toevertrouwt aan iemand, die geene dan middelmatige bewijzen heeft gegeven van zijnen moed. Ik acht moed, beleid en goed geluk drie eigenschappen in eenen bevelvoerder, die onmisbaar mogen heeten. En hoe moeijelijk het moge wezen, iemand te vinden die alle drie in genoegzamen graad bezit; waar een van deze ontbreekt, kan men noode een' gewenschten uitslag verwachten. - Doch wij zullen zien - eindigde de kardinaal zijne toe- of alleenspraak - en inmiddels den weg vervorderen, dien wij hebben ingeslagen, het fort Louis versterkende.
- Ik acht dit een zeer goed plan van uw doorluchtig heerschap - was het antwoord van pater Joseph, wien het genoeg was, wanneer hij slechts oogmerken verwezenlijkt, raad gevolgd zag, mogt of wilde men ook niet erkennen, hoe groot deel daarvan hem toekwam.
Het was bereids laat in den nacht geworden, althans
| |
| |
naar de toenmalige indeeling des tijds. De pater maakte zich gereed tot zijn vertrek en stond op om den kardinaal ten afscheid te groeten.
- Uw heerschap heeft voor dit oogenblik niets meer te gebieden?
De kardinaal stond mede op.
- Niets - sprak hij nadenkend en als zoekend, of niet misschien nog het een of ander aan zijn geheugen was ontsnapt. - Gij denkt aan Zweden? - sprak hij op een' stelligen toon, die, ware zulks noodig geweest, de laatste bedenking moest overwinnen bij den man die reeds menige onderhandeling geopend had en er nog zoo vele aanknoopen zou.
De pater legde de hand op de plaats waar hij het zakboekje had geborgen, als een stil teeken, dat hij den last had vernomen en dat de minister op gehoorzaamheid en ijver rekenen kon.
- Uw zegen, eerwaarde vader! - vroeg de Richelieu, zoo ootmoedig en bijna zich zelf' vergetend, dat men noode den man zou hebben herkend, straks zoo hoog, zoo bevelend, zoo hartstogtelijk.
Daarna verwijderde pater Joseph zich, om zich te begeven naar zijn klooster, welks strenge regelen hem nog riepen tot waken en gebed.
- Toch nog één vriend - sprak de kardinaal, nadat du Tremblay hem had verlaten. Althans, ik geloof het, hoop het. Hij scheen medelijden te hebben met mijn' toestand ... Medelijden? ... Ben ik dan een man voor 't medelijden? Maar hij heeft nu en dan iets, dat naar meerderheid, naar aanmatiging gelijkt. De menschen verbergen zich soms zoo achter het masker dat zij dragen,
| |
| |
dat het hoogst moeijelijk wordt om te onderscheiden, wat uit hun hoofd en wat uit hun hart voortkomt. En zijn hoofd is helder. Hij was toch ook op het denkbeeld gekomen, dat Oostenrijk te fnuiken is in la Rochelle.
|
|