niet, dat ik enkel waarheid wil hooren. Leugens zouden je trouwens niet meer baten, want alles is ontdekt. Spreek op!’
Zweetdroppels parelden Klaas op het voorhoofd van angst.
Hij hief de samengevouwen handen op en zeide snikkend:
‘O burgemeester, vergeef u het me voor dezen keer astublief. O, ik heb er zoo'n spijt van.’
‘Waarvan?’ vroeg de burgemeester gestreng. ‘Spreek op, jongen, wààr heb je spijt van?’
‘Dat ik gestolen heb,’ zei Klaas zacht.
‘Die potten en ketels?’
‘Ja burgemeester.’
‘En al die dingen, die bij de verschillende menschen op het dorp worden vermist?’
‘Ja burgemeester.’
‘Heb je dat alles alleen gedaan?’
‘Neen, met Frans, burgemeester.’
‘Zoo, zoo. - 't Is wat fraais. En wie hebben dat net gelicht vanmorgen?’
‘Wij ook,’ zei Klaas.
‘En waar liet je al die gestolen voorwerpen?’ vroeg de burgemeester, terwijl hij Klaas opnieuw doordringend aanzag.
‘De pottenschipper kocht ze van ons.’
‘Maar ik wist niet, dat het gestolen goed was,’ viel de pottenschipper in, die voelde, dat hij den grond onder zijne voeten thans geheel verloor.
‘Dat wist iedereen op het dorp, tot den kleinsten jongen toe,’ gaf de burgemeester op gestrengen toon ten antwoord. ‘Doe maar geen moeite meer, om je baantje schoon te praten. 't Is een schande voor een man op uw leeftijd! Eene dubbele schande, omdat je ook nog twee jongens in je val meesleept.