Trom werd er niet sterker op, en meer en meer begon de winkel hem te zwaar te worden, vooral overdag, als Dik de klanten afreed en Moeder het huiswerk verrichtte. Want de winkel-schel liet hem bijna nooit met rust, van den morgen tot den avond.
‘Klingelingeling!’ ging het, als Trom zijn ontbijt gebruikte.
‘Klingelingeling!’ als hij 's middags aan tafel zat.
‘Klingelingeling!’ als hij zijn middagdutje wilde doen, waaraan zijn zwak lichaam zooveel behoefte had.
Den geheelen dag ging het onophoudelijk: ‘klingelingeling!’ en dat hield niet op, voordat 's avonds laat de winkeldeur op het nachtslot werd gedaan.
De oude man beefde soms over al zijn leden van vermoeidheid, als hij eindelijk in zijn bed gestapt was, en van overspanning kon hij dan dikwijls in geen uren den slaap nog vatten. Eindelijk begrepen Moeder Griet en Dik beiden, dat het zoo niet langer ging, - dat er verandering moest komen.
En die verandering kwam.
Het huisje naast den winkel kwam te huur. 't Was een allerliefst huisje, wel klein, maar keurig net. Juist een huisje voor een paar oude menschen, die rustig hun ouden dag wilden doorbrengen.
Zoodra Dik hoorde, dat het te huur was, zei hij op een avond, toen de winkel op het nachtslot was:
‘Hoor eens, Vader en Moeder, weet u, dat het huisje hiernaast te huur komt?’
‘Is 't waar?’ vroeg moeder Trom. ‘Neen, dat weet ik niet.’
Trom zei niets. Hij keek Dik aan en streek met zijn hand langs zijn dunne bakkebaardjes.