| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Moeder en zoon.
Hun vriend, Rudi Werdal, was het oudste kind uit een groot gezin. Zijn ouders waren zeer vermogend, de heer Werdal ging zelfs voor millionnair door, wat hij dan ook inderdaad wel was. Hij was koopman en dreef een grooten handel op het buitenland. De goederen vervoerde hij meestal op zijn eigen schepen, die bijna alle groote havens van de wereld bezochten, doch zijn meeste waren betrok hij uit Indië. Zijn huis was zeer weelderig ingericht, en voor zijn genoegen hield hij een paar auto's en een prachtige motorboot, die de ‘Woelwater’ heette. Hij kon om zoo te zeggen financieel doen en laten, wat hij wilde, zonder zich ook maar in iets te moeten bekrimpen. Geldelijke zorgen kende hij niet.
Toch, ondanks al dien rijkdom en die weelde had er de laatste jaren altijd een donkere wolk boven zijn huis gezweefd, die zijn geluk en dat van zijn kinderen maar al te wreed dreigde te verstoren. Zijn lieve vrouw toch, die hij zoo innig lief had, was, zonder dat men kon zeggen, aan welke ziekte zij eigenlijk leed, gaan kwijnen en werd maand op maand zwakker. 't Was een zeer langzaam proces, maar toch kon het zijn zorgzaam oog niet ontgaan, dat de achteruitgang gestadig, en er van eenige verbetering nooit sprake was. Het behoeft niet te worden gezegd, dat de knapste professoren uit het land wer- | |
| |
den geraadpleegd, maar zij hadden hem weinig, of eigenlijk in het geheel geen hoop kunnen geven, dat zij ooit herstellen zou, en zij hadden haar de meest mogelijke rust voorgeschreven. De zorgen voor de huishouding en de kinderen moesten haar van de schouders worden genomen en zij mocht zich in geen enkel opzicht, noch lichamelijk, noch geestelijk, vermoeien.
Doch Mevrouw Werdal kon er niet toe besluiten, geheel aan den raad der Professoren te voldoen. Wel vond zij het goed, dat er een juffrouw in huis kwam, die voor de huishouding zou zorgen, ook verzette zij er zich niet tegen, dat de kinderen in een zijvleugel van het huis zouden eten en hun huiswerk maken en in den winter spelen, - maar zich geheel van hen afzonderen, neen, dat kon zij niet. Daarvoor had zij haar kinderen te lief en was zij een te goede moeder. Zij besloot, het oppertoezicht nooit ofte nimmer uit haar handen te geven en over hen een waakzaam oog te blijven houden. Tijdens de schooluren, ja, dan nam zij haar rust, dan lag zij op haar bed in de slaapkamer, of op een divan in het woonvertrek, of bij mooi weer in een daarvoor expres gebouwd huisje in een rustig hoekje van den tuin. Maar de overige uren van den dag was zij, indien haar toestand haar dat eenigszins veroorloofde, herhaaldelijk bij haar kinderen, zonder wie zij niet leven kon.
Het meeste verdriet had haar echter gedaan, dat zij van haar vroolijken, levenslustigen Rudi had moeten scheiden, haar oudsten jongen, die het heele huis kon vullen met zijn vroolijken zang en zijn helderen lach, die den grooten tuin deed weergalmen van zijn gejoel en gejuich, als hij daar met zijn vrienden Ben en Joop aan het spelen was. O, wat had
| |
| |
dat afscheid haar bittere tranen gekost, toen zijn vader hem weg ging brengen naar Nijmegen, waar hij liefderijk bij zijn tante werd opgenomen, om in die stad het gymnasium af te loopen, Ja, dat was een droevig afscheid geweest, en dagen lang had zij daarna in een sombere stemming verkeerd. Maar langzamerhand was dat beter geworden. Rudi schreef haar heel dikwijls, en zijn tante zond haar over hem de beste berichten. Ook op 't gymnasium hield hij zich goed. Hij kon uitstekend leeren en kreeg zeer goede rapporten, waarop zijn ouders niet weinig trotsch waren. En de vacanties waren voor de moeder ware oasen in de woestijn. Dan genoot zij volop van zijn tegenwoordigheid en omringde zij hem met de bewijzen harer groote liefde. Want zij had zoo'n diep medelijden met hem, nu het ouderlijk huis voor hem gedurende zoo vele maanden van het jaar gesloten moest blijven, en hij zoo weinig genieten kon van de liefde, die zij en zijn vader hem in zoo groote mate toedroegen. En was het in die vacanties al eens wat druk en vermoeiend voor haar, als hij met zijn vrienden in den tuin stoeide of het huis min of meer op stelten zette, - nooit zou zij zich daarover beklagen of zeggen, dat zij het niet verdragen kon. Neen, die weinige dagen waren voor haar feestdagen, en zij wilde, dat zij dat ook voor haar jongen zouden zijn.
O, hoe had zij geleden, toen haar enkele weken voor de Paaschvacantie het bericht bereikte, dat haar lieve jongen ernstig ziek geworden was. Hij had typhus, en wel in een hevigen graad. Eerst had men de droeve tijding voor haar willen verzwijgen, en dat had men ook gedaan, maar toen na enkele dagen het vreeselijke bericht kwam, dat de dokter weinig hoop
| |
| |
meer durfde geven op herstel, neen, toen had Rudi's vader het niet langer stil durven houden en had hij het haar voorzichtig medegedeeld. En nog dienzelfden dag was hij naar zijn jongen gegaan, om hem bij te staan in zijn laatste uur. Dag en nacht zat hij bij zijn ziekbed, tot hij eindelijk door den dokter gedwongen werd, zelf wat rust te nemen. Dagen lang zweefde Rudi tusschen leven en dood, tot eindelijk de crisis kwam en de beterschap intrad, wat bijna niemand meer had durven hopen. Toen het gevaar, althans het grootste, geweken was, keerde hij naar huis terug, de zorgen voor zijn zoon overlatende aan zijn zuster, Rudi's tante, en twee verpleegsters, die haar ter zijde stonden.
Wat schrok hij, toen hij zijn vrouw terug zag. O, hoe was het haar aan te zien, hoe vreeselijk zij geleden had. Zoo bleek en vermagerd had hij haar nog nooit gezien. Maar de blijde tijding, die hij medebracht, dat Rudi het gevaar te boven was en, als er niets bijzonders gebeurde, ongetwijfeld weer geheel herstellen zou, verrichtte wonderen bij haar. Zij kreeg weer nieuwen levenslust en het scheen wel, of er zelfs een algemeene beterschap bij haar intrad. Zij voelde zich na enkele dagen minder slap en zwak en veel opgewekter, dan sedert langen tijd. Zelfs de dokter kreeg weer hoop, dat alle kans op herstel, al was het dan ook een zeer langzaam, nog niet uitgesloten was. Zij sprak er zelfs van, dat zij Rudi thuis wilde hebben, om zelf voor hem te kunnen zorgen, maar dat wilde de dokter absoluut niet toestaan. Daarvoor was zij nog veel te zwak, en bovendien was de Geldersche lucht veel beter voor hem dan de Noord-Hollandsche. Zoo werd er dan besloten, dat hij te Nijmegen zou blijven, om weer geheel op
| |
| |
krachten te komen. Van schoolgaan kon in de eerste weken geen sprake zijn. Kort, nadat de beterschap bij Rudi ingetreden was, gaf zijn Mama haar wensch te kennen, om hem te gaan bezoeken, maar ook dat kon de dokter niet toestaan. Hij vond haar veel te zwak, om zoo'n groote reis te ondernemen. De arme Moeder schreide heete tranen van verdriet, tot zij plotseling zeide:
‘Ben ik te zwak, dokter? Welaan, dan wil ik sterk worden.’ En van dat oogenblik af begon zij zich sterk te voeden, ook al stond het voedsel haar tegen. Met de grootste wilskracht gebruikte zij eieren, melk en vleesch, en het was haar spoedig aan te zien, dat het haar goed deed. Zij begon er gezonder uit te zien en nam dagelijks in gewicht toe.
Wat gaf dat een vreugde in huis!
‘Vrouwtjelief, wat begin je er goed uit te zien,’ zei haar man dikwijls, als hij thuis kwam. ‘O, ik geloof, dat je op weg bent, om weer geheel beter te worden. Wat een geluk! Wat een geluk!’
‘Lieve man, ik wil beter worden, om naar mijn jongen te gaan. Hoe lang zou het nog duren, eer de dokter zijn toestemming geeft?’
Dat duurde heusch niet lang. Toen de dokter zag, met hoeveel wilskracht zij er naar streefde, om sterker te worden, begreep hij, dat het thans zeer goed mogelijk was, dat er ook in haar ziekte een gunstige wending gekomen was, en hoewel hij haar eigenlijk nog niet sterk genoeg vond, om de reis te ondernemen, gaf hij haar toch verlof, om te gaan, en stelde zich daar zelfs heel veel goeds van voor.
En zoo was zij dan naar Nijmegen vertrokken, onder geleide van haar man en van een verpleegster, die al sedert maanden bij haar was.
| |
| |
O, wat voelde zij zich gelukkig, en wat hunkerde zij naar het oogenblik, waarop zij haar lieven jongen aan haar hart zou drukken. De auto ging haar veel te langzaam en herhaaldelijk maande zij Frans, den chauffeur, tot meerderen spoed aan. Frans lachte dan maar eens, maar van harder rijden was geen sprake. Mijnheer Werdal had hem gezegd, wat zijn maximum snelheid moest zijn, en daar hield hij zich aan. Trouwens, deze had de reis tot in kleinigheden vooraf geregeld, want hij wilde alle vermoeienis voor zijn beminde vrouw zooveel mogelijk voorkomen. De reis werd dan ook allerminst in één stuk afgelegd. Herhaaldelijk werd gestopt en hield men een uurtje pauze, zoodat het al laat in den middag was, eer men het doel van de reis bereikte.
Dat was een teeder wederzien tusschen Moeder en kind. De tranen vloeiden beiden over de wangen, maar het waren tranen van geluk. Och, wat vond zij, dat Rudi er nog bleek en zwak uitzag. Hoe mager waren die wangen geworden en hoe hol stonden die oogen. O, haar besluit stond vast, zij zou voorloopig bij hem blijven, om hem te verzorgen en te vertroetelen, en met hem naar buiten te gaan naar de groene velden en de heerlijke bosschen. Dan moest Frans met den auto ook maar in Nijmegen blijven, om dagelijks met hen uit toeren te kunnen gaan. Dat zou heerlijk wezen. Zij wilde van geen naar-huis-gaan meer weten en was vast besloten, in deze haar eigen wil te volgen.
En mijnheer Werdal vond het, tot groot genoegen van de patiënten, heel goed. Zelfs verheugde hij er zich in, want nu ook zijn vrouw sedert korten tijd aan de beterende hand was, stelde hij zich van haar plannen niet alleen voor Rudi, maar ook voor haar- | |
| |
zelf niets anders dan goeds voor. En zoo kwam het, dat mijnheer Werdal na eenige dagen alleen per spoortrein de terugreis aanvaardde, en Mevrouw met de verpleegster en den chauffeur in Nijmegen achterbleef. Mevrouw en de zuster namen haar intrek bij Tante Sofie, die haar pleegzoon tijdens zijn ziekte zooveel liefde had bewezen en hem met de teederste zorgen had omringd, - en Frans, de chauffeur, vond een geschikte kamer in een eenvoudig hôtel, dicht in hun nabijheid, waar zij elk oogenblik van den dag over hem beschikken konden.
Het was gelukkig een bijzonder mooi voorjaar, zoodat zij dagelijks uit toeren konden gaan. Dan werd de lunch medegenomen, om die op een mooi plaatsje in het bosch, of hier of daar aan den oever van een klaterend beekje te nuttigen. En aan mooie plaatsjes ontbreekt het in den omtrek van Nijmegen niet. De gevolgen van die toertjes en van hun verblijf in de open lucht lieten zich weldra blijken. Rudi haalde bij den dag op en zijn eetlust werd dagelijks grooter. Lag hij in de eerste dagen maar 't liefst uren lang uitgestrekt op het zachte mos, weldra begon hij meer beweging te nemen en keerden zijn oude levenslust en vroegere veerkracht terug. Zijn wangen werden voller en de blauwe kringen onder zijn oogen verdwenen. En toen hij zich meer en meer ging bewegen, had zijn Mama allerminst lust, om in het gras of op het mos te blijven luieren, neen, nu zij eenmaal bij haar Rudi was, wilde zij zooveel mogelijk bij hem blijven en zich in zijn gezelschap verlustigen. Zij was dus wel genoodzaakt, spelletjes met hem te doen en wandelingetjes te maken, die eerst wel van korten duur waren, maar dagelijks ongemerkt grooter werden. En die wandelingen deden
| |
| |
haar goed. Er kwam weer gloed in haar oogen en er verschenen blosjes op haar wangen. Zij begon zich weer jong en sterk te voelen, en het vermoeide haar eindelijk al niet meer, zelfs al wandelde zij een uur met Rudi aan één stuk, of speelde zij een half uur raket. 't Was haar duidelijk aan te zien, dat zij beter werd, vroolijker en sterker, dat de bange en geheimzinnige ziekte van haar geweken was. Rudi merkte het zeer duidelijk op en het maakte hem in-gelukkig. Hij hoopte, dat zijn lieve Moeder nog lang bij hem zou blijven, want dan zou zij ongetwijfeld, o, dat wist hij wel bijna zeker, geheel herstellen.
Maar aan den anderen kant wilde Rudi, toen hij zich weer wat sterker begon te voelen, weer graag naar het gymnasium, om daar de lessen te volgen. Hij durfde die niet langer te verzuimen uit vrees, dat hij anders niet zou kunnen overgaan naar de derde klasse. Door zijn langdurige ziekte zou de kans daarop toch al zeer gering geworden zijn. Hij wist echter, dat hij heel goed leeren kon en dat hij tot de eersten van zijn klasse behoorde. O, wat zou het hem spijten, als hij moest blijven zitten. Hij stond dus voor een moeilijk geval, dat hem veel zorg begon te kosten. Ging hij weer naar school, ja, dan was het aan geen twijfel onderhevig, of zijn Mama zou naar huis terugkeeren, om bij haar andere kinderen te zijn, maar dan zou zij ook die heerlijke dagelijksche uitstapjes in de vrije natuur vaarwel moeten zeggen, wie weet, misschien wel ten koste van haar gezondheid. En dit wilde Rudi niet voor al het geld ter wereld. Dan moest hij in vredesnaam maar blijven zitten, hoeveel verdriet het hem ook berokkenen zou. Dat had hij met liefde voor haar over.
Eindelijk besloot hij er met zijn vader over te
| |
| |
spreken. Deze kwam elken Zaterdagavond naar Nijmegen, om er tot Maandagmorgen te blijven. En bij zijn eerstvolgende bezoek deed hij het ook.
‘Papa,’ zei hij, toen hij 's avonds een kleine wandeling met hem maakte in de stad, ‘ik zou zoo graag uw raad willen vragen.’
‘Wel, mijn jongen, daar ben ik het naaste aan toe, zou ik zeggen, hè? Heb je moeilijkheid met het een of ander?’
‘Ja Papa, groote moeilijkheid,’ zei Rudi. ‘Vind u niet, dat ik weer sterk genoeg ben, om naar het gymnasium te gaan? Ik zou het zoo graag willen.’
Zijn vader keek hem bezorgd aan.
‘Nu al?’ zei hij zacht. ‘Waarom al zoo gauw? Je bent nog mijn oude Rudi niet, en ik zou niet graag willen, dat je gezondheid er onder lijden moest. Waarom al zoo gauw, mijn jongen?’
‘Omdat het me zoo vreeselijk veel verdriet zou doen, als ik van den zomer niet overging, Papa,’ zei Rudi. ‘Ik zou de schade nog zoo graag zien in te halen......’
‘Ten koste van je gezondheid, - neen Rudi, daar zou ik eerst met den dokter over moeten spreken. Zou je het zóó erg vinden, als je bleef zitten?’
‘Ik zou het verschrikkelijk vinden, Papa, afschuwelijk! Met hard werken zou ik het misschien nog kunnen voorkomen.’
‘Ja ja, hard werken met een verzwakt lichaam. Neen jongen, ik stel me daar niets goeds van voor, en ik vrees, dat we het ons te laat zouden beklagen. - En bovendien, zou het nog wel mogelijk zijn? De tijd is nog maar zoo kort......’
‘Ach, ik vrees het ook,’ zei Rudi zoo droevig, dat zijn vader diep medelijden met hem kreeg. ‘Maar
| |
| |
ik kan goed leeren, Papa, en ik zou het zoo graag willen probeeren.’
‘Goed, - ik zal vanavond nog een bezoek brengen bij den dokter, en als hij het goed vindt, dan zal ik er mij niet tegen verzetten, onder één voorwaarde echter.’
‘Welke?’ vroeg Rudi.
‘Dat de Rector van het gymnasium je nog eenige kans geeft om te slagen. Anders in geen geval. Je gezondheid is bij mij numero één, m'n beste jongen, en veel liever zag ik, dat je dezen zomer in het geheel niet meer naar school ging, dan kon je weer kerngezond worden tegen den tijd, dat de nieuwe cursus begint......’
‘En blijven zitten,’ zei Rudi met een zucht.
‘Ja, dat vind ik wel jammer, maar niet onoverkomelijk. Enfin, zooals ik gezegd heb, zal ik vanavond het oordeel van den dokter vragen en morgen dat van den Rector.’
‘Graag, Papa,’ zei Rudi, terwijl hij stilstond en zijn hand op den arm van zijn vader legde. - ‘Maar ik heb nog andere zorg, Papa.’
‘Ja? Welke?’
‘U ziet zelf, hoe Mama dagelijks sterker en gezonder wordt, en hoe vroolijk en opgewekt zij is. Ik geloof stellig, dat dit een gevolg is van onze dagelijksche toertjes naar buiten, en van onze wandelingen en spelletjes. En nu vrees ik, dat Mama hier niet langer blijven zou, als ik weer naar school ging. Gelooft u ook niet, dat zij dan spoedig naar huis zou terugkeeren, en dat zij dan misschien weer zou achteruitgaan? - O Papa, dat zou ik zoo jammer vinden! Ik zou zoo graag willen, dat zij nog een maandje hier bleef. Papa, als het niet anders kon,
| |
| |
dan zou ik liever nog een jaar blijven zitten. - Ziet u, daar heb ik den laatsten tijd zooveel zorg over.’
‘Beste jongen, je ziet den zaak goed in. Als jij weer naar school gaat, zal Mama meenen, dat zij hier niet meer in de eerste plaats noodig is en, zooals je zegt, naar huis willen terugkeeren. Maar je hebt gelijk, dat mag niet gebeuren. 't Is inderdaad een moeilijk geval, waar ik eens op mijn gemak over moet nadenken. Willen we terugkeeren?’
Onderweg spraken zij verder niet veel meer. De heer Werdal was blijkbaar in zijn gedachten verdiept, en Rudi wilde hem daarin niet storen. En al spoedig na het diner stond de vader op, om een bezoek bij den dokter te brengen.
Gelukkig was deze thuis en kon hij hem dadelijk ontvangen. Zijn oordeel was tweeledig.
‘Kijk eens, mijnheer Werdal,’ zei hij, ‘je kunt de zaak van twee kanten bekijken. Als dokter ben ik verplicht, in de allereerste plaats over de gezondheid van uw zoon te waken, en dan zou ik zeggen, laat de school de school, en geef Rudi de frissche buitenlucht, waar de gezondheid hem bij lepels vol toegediend wordt. Maar aan den anderen kant zie ik duidelijk in, dat het voor hem een allerakeligst idée moet wezen, vlug als hij is, nog een jaar in de tweede klasse te moeten blijven zitten. Als ik zijn vader was, zou ik zeggen, laat hij het maar eens probeeren. Ik kan hem zorgvuldig in het oog houden en dadelijk een einde aan de studie maken, indien ik zie, dat het verkeerd gaat. 't Is zoowel voor u als voor mij een moeilijk probleem, mijnheer Werdal. Is hij niet over te halen, om zich maar bij het geval neer te leggen?’
‘'t Zou hem vreeselijk veel verdriet doen, dokter.’
‘En ook dàt moeten we vermijden,’ zei de dokter.
| |
| |
‘Maar daar krijg ik een idée. Is het een niet met het ander te combineeren? Zou hij 's morgens b.v. niet een paar lessen kunnen krijgen in de moeilijkste vakken, en dan toch 's middags van de buitenlucht genieten? U zegt, dat hij vlug is en dat geloof ik graag. Mij dunkt, u kon er in dien geest wel eens met den Rector over spreken.’
De heer Werdal was bij het hooren van dien raad verrast opgesprongen. Ha, als dàt eens kon! Dan waren èn Moeder èn zoon geholpen. Dan kon hij 's morgens studeeren, en 's middags toeren en wandelen en spelen, en dan was er voor Mama alle reden, om bij hem te blijven. Ha ja, hij zou haar vragen, om een waakzaam oog op Rudi te blijven houden, zoodat hij niet te hard aan de studie zou gaan, en dan kon zij voor de noodige afleiding zorgen. Ja ja, zoo zou het gaan. Als nu de Rector maar geen bezwaren had, maar dat zou hij hem dadelijk gaan vragen. 't Was nog vroeg genoeg, om een bezoek bij hem te brengen.
‘Dank u zeer voor uw gewaardeerd advies, dokter. Ik zal dadelijk naar den Rector gaan, om de zaak met hem te bespreken. En u belooft me een paar maal 's weeks mijn jongen te bezoeken, om een oogje in het zeil te houden?’
‘Met genoegen,’ zei de dokter.
De heer Werdal vond tot zijn groot genoegen den Rector thuis en bereid hem te ontvangen. Deze vroeg dadelijk, hoe het met Rudi ging.
‘'t Is een van mijn allerbeste leerlingen, mijnheer Werdal,’ zei hij, ‘en ik heb met de grootste belangstelling het beloop van zijn ziekte gevolgd. Het is een dubbeltje op zijn kant geweest, niet waar?’
‘Ja, hij is den dood nabij geweest, mijnheer, maar
| |
| |
nu begint hij al weer flink aan te sterken, en hij verlangt naar school. Hij is bang, dat hij anders niet zal overgaan......’
De Rector trok een bedenkelijk gezicht.
‘Mijns inziens heeft hij daar niet veel kans op, zelfs al kwam hij morgen weer op school, mijnheer Werdal. Hij is nu al langer dan twee maanden absent geweest......’
‘Bijna drie,’ viel Rudi's vader in.
‘Ja, juist, bijna drie. Ik vrees, dat het niet meer zal gaan. Ik weet wel, dat hij bijzonder gemakkelijk studeert en een kolossaal geheugen heeft, maar de tijd, die hem rest, is maar heel kort. En hij zal bovendien nog wel niet geheel op kracht gekomen zijn.’
‘Neen, zeker niet, mijnheer. Maar toch zou hij het zoo graag willen probeeren. Zouden de heeren leeraren misschien niet bereid zijn, hem in de morgenuren les te geven bij zijn tante aan huis? Ik bedoel alleen in de moeilijkste vakken? Dan zou hij nog niet naar school behoeven te gaan en kon hij 's middags nog van de buitenlucht blijven profiteeren. De heeren zijn toch niet alle uren bezet?’
‘Neen, dat zijn ze niet. Als zij willen, zou er op die manier wel een oplossing gevonden kunnen worden, maar ik zeg u vooruit, dat zijn kans om over te gaan uiterst gering blijft. Met het oog op zijn gezondheid zou ik het beter achten, dat hij zich maar bij het geval neerlegde.’
‘De dokter geeft zijn toestemming, mijnheer, en heeft mij beloofd, Rudi niet uit het oog te zullen verliezen. Laten wij het daarom, en ook omdat mijn jongen het zoo graag wil, maar eens probeeren. Gaat het niet, welaan, dan gaat het niet, en dan kunnen we de lessen dadelijk stopzetten. Zou u zoo goed
| |
| |
willen zijn, de leiding van een en ander op u te nemen? Dan weet ik, dat zij aan goede handen is toevertrouwd.’
‘Zeker, mijnheer Werdal, ik wil dat met genoegen doen, maar ik herhaal, dat u geen hooge verwachtingen mag gaan koesteren, en dat zal ik ook aan Rudi zeggen. Vraag hem, of hij Maandagmorgen om tien uur even bij mij wil komen, dan zal ik de zaak met hem bespreken.’
Onder hartelijke dankbetuiging nam de heer Werdal zijn afscheid, en een kwartiertje later vernam Rudi de blijde tijding, dat hij 's Maandags zijn studiën mocht hervatten op de wijze, zooals dat met den Rector geregeld was en onder toezicht van den dokter. Wat was Rudi blij! Reeds den volgenden dag bracht hij een bezoek bij een van zijn vlugste medeleerlingen, om hem te vragen, hoever zij thans in de verschillende vakken gevorderd waren, en hij besloot zijn uiterste kracht in te spannen, om den verloren tijd zooveel mogelijk in te halen.
Nadat hij 's Maandags zijn vader naar den trein had gebracht, die hem bij het afscheid nog eens met ernst op het hart drukte, nu niet te hard van stal te loopen en zich vooral aan de voorschriften van den dokter te houden, begaf hij zich naar het gymnasium, waar hij dadelijk bij den Rector werd toegelaten. Deze probeerde nog eens, Rudi van zijn plan, om de studie te hervatten, te doen afzien, en zeide hem, toen dit niet gelukte, hoe hij de lessen dacht te regelen. Reeds dadelijk kon hij zijn eerste les in het Latijn krijgen, daar de leeraar dat uur vrij had en in het gebouw aanwezig was.
Toen hij thuis kwam, vond hij daar den dokter, die hem verlof gaf in de morgenuren te studeeren,
| |
| |
onder beding echter, dat de dagelijksche toertjes naar buiten na de lunch niet mochten worden verzuimd. Hij drukte Mevrouw Werdal op het hart, daar stipt de hand aan te houden, wat deze trouwens ook reeds aan haar man had moeten beloven.
Zoo waren dus Rudi's zorgen hem van de schouders genomen, en kon zijn Mama bij hem blijven en over hem waken, zonder zelf te weten, hoe haar jongen eigenlijk over haar gewaakt had. Rudi voelde zich thans volmaakt gelukkig. Elken morgen stond hij heel vroeg op, maakte dan een frissche wandeling van een klein uurtje, en begaf zich daarna met zijn boeken naar het tuinhuisje, om daar te werken en zijn leeraars te ontvangen. En 's middags, na de koffie, kwam Frans met den auto voor, om hem en zijn Mama naar het bosch te brengen. Mama voelde zich dan verplicht, haar jongen flink lichaamsbeweging te laten nemen. Zij maakte groote wandelingen met hem, en als zij dan bij den auto teruggekomen waren en een poosje op het zachte mos hadden uitgerust, bedacht zij spelletjes, waaraan Frans soms, als zij zelf te moê was, moest deelnemen. Frans was nog heel jong, nog niet ouder dan vier en twintig jaar. Hij deed dienst als chauffeur op de lastauto's van de fabriek en tevens van de auto's, die voor familie-gebruik bestemd waren. Ook fungeerde hij als schipper op de motorboot. Hij was getrouwd met Hansje, een vroeger dienstmeisje van Mevrouw Werdal, en zij hadden samen een prettig en gelukkig leventje. Met het meeste genoegen nam hij aan de lichaamsoefeningen van Rudi deel, daarbij er zorgvuldig voor wakende, dat deze zich te veel inspande.
Mevrouw Werdal werd bij den dag gezonder, sterker en levenslustiger, en zij begon eindelijk een on- | |
| |
weerstaanbaar verlangen te koesteren naar haar huis, haar man en haar kinderen. Zij was thans weer vroolijk en gezond geworden en het leed geen twijfel, of de zoo zorgbarende ziekte en lustelooshid waren voor goed van haar geweken.
Toen zij na een paar weken zag, dat het met Rudi goed ging, wat zijn gezondheid betrof, en dat hij er, ondanks zijn studie, weer blozend en sterk begon uit te zien, besloot zij naar huis terug te keeren. Zij nam een hartelijk afscheid van haar jongen en van tante Sofie, en liet zich door Frans per auto naar huis brengen. Daar was iedereen er over opgetogen, zoo goed als zij er uitzag, en er heerschte groote vreugde in heel haar huis.
Rudi ging toen weer, met verlof van den dokter, geregeld naar het gymnasium, daar hij thans sterk genoeg was, om alle lessen te volgen. Of hij echter nog kans had om over te gaan?
Hij hoopte het zeer, maar vreesde er even hard voor.
|
|