‘Kom Phylax,’ zei Dik, ‘zeg den baas en de vrouw maar goeden dag, want je ziet ze nooit terug.’
Er klonk iets droevigs in zijn stem.
‘Dag Phylax!’ zei Moeder, en ze streelde hem zacht over den kop.
‘Dag Phylax!’ zei Vader, en deed desgelijks.
Toen ging Dik met hem de deur uit, om zich naar de groote zaal te begeven, waar de prijzen zouden worden uitgereikt.
Iedereen, die Dik tegenkwam op den weg, knikte hem lachend toe. 't Was duidelijk te zien, dat hij de held van den dag geworden was en ieders hart gestolen had.
En de jongens, die hij ontmoette, zeiden:
‘Wat zal Bruin een spijt hebben, Dik, dat hij den hond verkocht heeft.’
Tegen zevenen bereikten de jongens café De Zwaan en traden de groote zaal binnen, waar het zoo vol menschen was, dat er bijna niemand meer bij kon. 't Was een geroezemoes van stemmen, om er doof van te worden. Heel aan het andere einde van de zaal stond een groote tafel met een groen laken, waarachter de feestcommissie plaats genomen had. De burgemeester zat op den voorzittersstoel.
Nauwelijks merkten de menschen Dik op, die zich met den hond aan het koord en gevolgd door Piet een weg baande tot dicht bij de feestcommissie, of er ging een luidruchtig gejuich op, en men klapte zoo krachtig in de handen, dat hooren en zien hem bijna verging. Dik nam zich de pet van het hoofd en zwaaide er mee, om zijn dank te betuigen voor het hartelijk applaus. Wáárheen Dik zijn blik ook wendde, overal ontmoette hij lachende gezichten, die hem vriendelijk toeknikten. Dik werd er bijna verlegen onder.