| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
Pim komt op bezoek.
Om ongeveer half een kwam Lina zeggen, dat de koffietafel gereed stond, dus gingen Opa en Kim naar binnen. Kim vond het niets gezellig, dat Oma nog niet terug gekomen was, maar zij mocht vlak naast Opa zitten, en dat vergoedde weer heel veel. En Opa zorgde uitstekend voor haar. Zij kreeg een lekker klein eitje, dat een van de krielkippetjes, want die had Grootvader ook, expres voor Kim gelegd had, zooals hij zeide, en Kim was bijzonder dol op eitjes. En zij kreeg een heerlijk sneedje brood met boter van hem, en toen nog eentje met eigengemaakte jam van zwarte bessen en frambozen door elkaar, wat Kim ook een lekkernij vond, en tot slot nog een beschuitje met kaas en wat vruchten.
Kim had gesmuld, en toen de tafel afgeloopen was, keerde zij weer naar den tuin terug, om nog eens naar al de vogels te gaan kijken. Grootvader hield haar gezelschap, maar na een uurtje kwam Betje van tante Ans haar vriendje Pim brengen en meteen vragen, of Grootvader even bij Kimmy's Mama wilde komen.
Opa schrok er van, en maakte zich dadelijk gereed om te vertrekken. Hij droeg Lina op, goed toezicht te houden op de twee kinderen, en vertrok onmiddellijk.
Lina mopperde een beetje binnensmonds, want zij meende het erg druk te hebben, maar toch voegde zij zich bij Pim en Kim in den tuin om te doen, wat haar opgedragen was.
Wat was Kim blij, dat zij haar speelkameraadje weer bij zich had, want zij was niet gewoon alleen te zijn. Haar vriendje kon zij moeilijk meer missen, en Pim was al den heelen morgen slecht te spreken geweest,
| |
| |
zoo had hij zich verveeld. Eerst had hij gehoepeld, maar alleen vond hij daar niet veel aardigheid aan, toen had hij gehobbeld, maar ook dat had hem al spoedig verveeld, ten slotte had hij in den zandbak gespeeld, maar 't had ook maar heel kort geduurd, zoodat hij eindelijk in huis was gegaan, waar Mama niet te vinden was. Zij was bij tante Fré. Pim besloot daar dan ook maar naar toe te gaan, maar hij werd niet toegelaten. Mina zei, dat hij in zijn eigen huis moest blijven, wat hij al heel vreemd vond, want dat was hem nog nooit overkomen.
Eindelijk was toen Betje opgedragen, om Pim naar Grootvader te brengen en dezen meteen te vragen, of hij even wilde komen.
Kimmy vond het heerlijk, dat Pim er was, en samen gingen zij naar de kippen kijken, en naar de duiven, pauwen en kalkoenen, om ten slotte in het gras te gaan zitten bij het vlechtdraad van den eendenvijver. Zij vermaakten zich kostelijk met naar de snaterende en speelsche eenden te kijken, en Lina haalde voor hen wat stukjes brood, die zij in den vijver mochten werpen. O, wat was het een grappig gezicht, als al die witte vogels tegelijk op een stukje brood aanvlogen, dat in het water geworpen werd. En hoe verwoed konden zij elkander nazitten, om het van den toevalligen en tijdelijken bezitter af te kapen. Want geen enkel dier kon het lang als zijn eigendom beschouwen. Neen, zij gristen het net zoo lang elkander uit den snavel, tot het eindelijk den een of ander gelukte, het haastig naar binnen te schrokken. En het was een getater en gesnater en rumoer en geplas in den kleinen vijver, dat Pim en Kim hooren en zien bijna vergingen.
Maar zij vonden het meer dan grappig en vermaakten zich kostelijk. Lina vond, dat zij best naar de keuken kon terugkeeren en met haar werk voortgaan, want de kinderen zaten heel zoet in het gras, en liepen om zoo te zeggen niet het minste gevaar. Bovendien had Lina door het keukenraam het uitzicht op den tuin, en kon zij de kinderen dus voortdurend in het oog houden.
Eerst deed zij dat dan ook heel trouw, en zij zag met genoegen, hoe de kinderen zich bleven vermaken met het voeren van de eendjes, en een poosje later, hoe zij op het gazon zaten en madeliefjes plukten, die daar in groote hoeveelheid groeiden. Zij maakten er elk een mooien ruiker van.
Neen, alles ging goed. De kinderen waren heel zoet en speelden samen heel kalm en bedaard.
| |
| |
Ja, dat was zoo, en 't zou zoo wel gebleven zijn ook, als Lina in haar toezicht niet was verslapt. Maar er was gebeld en Lina had open gedaan. Aan de voordeur was een koopvrouwtje, dat mooie kantjes, linten, knoopen, haken en oogen, en nog tal van andere dingen meer verkocht, waar Lina juist groote behoefte aan had. Lina behoorde tot de vaste klanten van het koopvrouwtje, dat zich ongeveer eenmaal per maand aanmeldde. Zij had haar koffer al opengedaan, en haar koopwaren zoo verleidelijk mogelijk op de stoep voor de deur uitgestald.
Ha, dat vrouwtje kwam Lina goed van pas, en zij knielde dadelijk bij den koffer neer, om alles eens op haar gemak te bekijken. En zij was weldra zoozeer in de beschouwing van de mooie kantjes en linten verdiept, dat zij in het geheel niet meer aan de kinderen dacht, die aan haar hoede waren toevertrouwd. En zij hadden juist op dat oogenblik aan goed toezicht allerdringendst behoefte, want van het madeliefjes-plukken hadden zij genoeg gekregen, en samen waren zij den tuin verder ingewandeld, tot bij het kippenhok.
‘Pim laat de kippen loopen,’ zei Pim, en hij zette het deurtje van de ren open. Dat vonden de kippen een buitenkansje, want het verveelde hun al lang, om altijd opgesloten te zitten.
Zij maakten dan ook dadelijk van de gelegenheid gebruik en stapten, met den fieren haan voorop, den tuin in. Daar riep hij luidkeels ‘kukeleku’, sloeg met veel lawaai zijn vleugels uit, en vloog wel drie meter de hoogte in. Dat werkte aanstekelijk op zijn kippetjes, en onder luid gekakel verhieven zij zich hoog in de lucht, en toen zij op den grond terecht kwamen, renden zij heen en weer, en bleven soms met de koppen vlak bij elkaar doodstil staan, of zij standbeelden waren.
Pim en Kim vonden het prachtig om te zien, en zij renden van den weeromstuit ook door den tuin heen en weer, tot zij eindelijk bij het hok van de pauwen en kalkoenen tot staan kwamen.
‘Dat was mooi, Pim,’ zei Kim. ‘De kippen kunnen mooi vliegen, en de haan ook. Zij vinden het prettig, om los te loopen.’
‘Ja,’ zei Pim, terwijl hij den wervel van de groote volière omdraaide en de deur openzette. ‘De kallekoenen kunnen ook vliegen en de pauwen ook. Ik heeft het hok open gemaakt.’
Op 't zelfde oogenblik stapten de kalkoenen al kolderend naar buiten, en zij maakten zooveel lawaai, dat Kimmy er bang van werd, vooral
| |
| |
toen er twee regelrecht op haar afkwamen met gerekten hals en vuurroode lellen, net of zij haar bijten wilden.
Met een ijselijken gil sloeg zij op de vlucht, wat de zaak nog erger maakte, want nu vlogen de kolderende dieren haar met uitgespreide vleugels en gerekte halzen achterna. Kimmy slaakte kreet op kreet van angst en liep, wat zij loopen kon. En Pim greep de hark, die door Grootvaders overhaast vertrek nog niet opgeborgen was, en achtervolgde de booze kalkoenen, om Kimmy te hulp te komen. Toen hij dicht genoeg bij hen was, daalde de hark met kracht tusschen de kalkoenen neer, waardoor zij verschrikt op zij sprongen en Kimmy verder aan haar lot overlieten. Dat was gelukkig.
Maar Kim zag doodsbleek van den schrik, en zij bleef die kwade beesten zoo ver mogelijk uit de voeten. Zij vond kalkoenen heel mooie vogels, en wilde er later heel graag naar kijken, maar zij moesten terdege achter de tralies zitten; anders moest zij er niets meer van hebben.
't Werd intusschen een heele levendigheid in den tuin. De pauwen waren ook heel statig naar buiten gestapt, en de pauw-haan zette ter eere van zijn herkregen vrijheid zijn staart overeind, wat Kim en Pim prachtig vonden. En de kalkoenen waren nog lang niet gekalmeerd. Zij vonden het heerlijk om vrij te zijn, en vlogen heen en weer en kolderden van belang. De kippen krabbelden in de perken, en de haan kraaide zoo hard, als hij maar kon. Zelfs de duiven waren er druk van geworden, en zweefden klapwiekend in groote kringen over den tuin en het huis, soms hoog, heel hoog in de lucht, om een oogenblik later weer alle tegelijk op hun til neer te strijken, en dan was het een gebuig en gekoer van belang.
Pim en Kim stonden voor het draad van den eendenvijver. Toen opeens kreeg de haan een bevlieging. Hij sprong van den grond op, sloeg met kracht zijn vleugels uit en vloog omhoog, tot hij op een hoogen tak van een ouden kastanjeboom terecht kwam. Dat gebeurde onder zoo'n geweidig geschreeuw, dat de pauwen er door aangestoken werden. De twee hennen renden den tuin op en neer, en de pauw-haan sloeg zijn staart naar beneden, kwam met een sprongetje op het nachthok van de eenden terecht, en vloog vervolgens tot boven op het dak van het huis. Pim en Kim keken hem vol verbazing na, en de eenden vlogen verwonderd door hun vijver heen en weer. De duiven vlogen ook weer
| |
| |
klapwiekend van hun til op en beschreven groote kringen in de lucht, met hun hok als middelpunt.
Of het ook hoog tijd werd, dat Lina met haar inkoopen gereed kwam, maar zij dacht nog niet aan ophouden en was in een heel gezellig praatje met het koopvrouwtje verdiept, die niet ophield haar intusschen allerlei moois te laten zien in de hoop, dat zij het koopen zou.
‘De pauw is blij,’ zei Pim. ‘Hij zit boven op het dak.’
‘Ja, en de kippen ook, en de duiven,’ zei Kimmy, die met haar blik de duiven volgde in hun vlucht.
‘En de kallekoenen ook,’ zei Pim. ‘Nou ga ik zwemmen bij de eendjes.’
Hij draaide den wervel om en stapte de groote kooi binnen.
Kim keek hem eerst met groote oogen na, maar toen zij zag, dat hij op den grond ging zitten en eerst zijn schoentjes en daarna zijn kousen uittrok, vond zij het plan zoo verleidelijk, dat zij naast hem plaats nam, en zijn voorbeeld in alle deelen navolgde.
| |
| |
Pim was het eerst begonnen en dientengevolge ook het eerst klaar. Hij stond op en stapte het water in.
‘Lekker, - dat is lekker, Kim, - het is frisch!’ riep hij Kim toe.
Kim was jaloersch op hem, en repte zich wat zij kon, om bij hem te komen. En het duurde maar kort, of zij stapte ook den vijver in.
Ha, wat hadden zij een pret. Zij sprongen hand aan hand in het rond, tot grooten schrik van de eenden, die ijlings het natte element verlieten en door het openstaande deurtje den tuin instapten. Zij liepen regelrecht naar het groene gazon, en deden zich te goed aan het malsche gras, dat voor hen een lekkernij was.
‘Kwaak, kwaak, kwaak!’ riep Kim, en zij rende met zwaaiende armen, of het vleugels waren, den vijver op en neer. Het water spatte omhoog en maakte haar rokje drijfnat, maar dat vond zij wel grappig.
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riep ook Pim, en hij baadde achter zijn vriendinnetje aan. Het water droop hem uit zijn broekspijpen.
O, Kim en Pim hadden nog nooit zoo'n pleizier gehad, en zij werden bij de minuut natter en opgewondener. Zij draafden en plonsden hoe langer hoe harder door het water, Pim vlak achter Kim aan, tot opeens Kim viel, en Pim eerst bovenop en vervolgens naast haar terecht kwam. Toen werden zij nat tot aan hun hals toe, en hun hoofden gingen zelfs een oogenblik onder water, maar zij konden daar niet verdrinken, want daarvoor was de vijver te ondiep. Zij krabbelden lachend en tierend overeind, en keken met ongekende vreugde toe, toen het water bij stralen uit hun kleertjes liep.
‘Ik ben nat,’ zei Pim, ‘ik heeft in het water gelegen.’
‘Ik ook. Kijk eens, het water druipt van me af,’ riep Kim, die het allergrappigst vond.
Toen kreeg Pim, omdat hij nu toch nat was, een grappig idée. Hij kroop op handen en voeten door het water en riep:
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’
Natuurlijk ging Kim het toen ook doen.
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riepen zij om het hardst, en zij genoten, zooals zij nog nooit van hun leven gedaan hadden. Dat spelletje zou zeker nog heel lang geduurd hebben, als eindelijk Grootpa niet door de keukendeur in den tuin gekomen was. Pim en Kim hoorden hem al, voor zij hem nog zagen.
| |
| |
‘Schaam je je niet,’ hoorden zij hem zeggen, en zijn stem klonk heel boos, ‘schaam je je niet, om de kinderen aan hun lot over te laten en kletspraatjes aan de voordeur te houden? Je bent waard, dat ik je op staanden voet je ontslag geef....!’
‘'t Was maar een oogenblik, mijnheer,’ klonk de stem van Lina.
‘Een oogenblik? Schaam je je niet, om het te zeggen? Mijn pauw-haan kwam ik midden op straat tegen, wie weet is hij al niet verpletterd door den een of anderen auto, en kan jij me zeggen, wat er misschien nog meer gebeurd is?’
Grootvader stapte met groote schreden den tuin in, schoorvoetend gevolgd door Lina, wier geweten verre van zuiver was.
‘En kijk eens aan, al mijn kippen loopen los in den tuin, en de kalkoenen ook en de eenden ook. Groote hemel, wat zal er met de kinderen gebeurd zijn? - Kim! Pim! Kimmy! Waar ben je? Waar ben je?’
‘Hier, Opa,’ klonk Kimmy's stemmetje zoo lief mogelijk, want op dit oogenblik drong het plotseling tot haar door, dat zij en Pim eigenlijk heel stout waren geweest. ‘Hier, Opa, in den eendenvijver!’
‘Wel verschrikkelijk!’ riep Grootvader uit, en toen zag hij opeens Pim en Kim op handen en voeten door den vijver plassen. ‘Schepsel!’ riep hij de verschrikte Lina toe, die met open mond, groote oogen en de armen ten hemel geslagen het gedoe van de kinderen aanzag, ‘zie je nu, waartoe je nalatigheid geleid heeft? Druipnat zijn ze, druipnat, van hun haren tot hun voeten, en we moeten nog van geluk spreken, dat zij niet verdronken zijn! 't Is verschrikkelijk, 't is in één woord verschrikkelijk! - Kom hier, Kim, en jij ook, Pim, je moet dadelijk droge kleeren aantrekken, - onmiddellijk!’
Pim en Kim kropen het water uit, en stonden weldra druipnat voor den vertoornden Grootvader.
‘Ik heeft de hokken open gemaakt,’ zei Pim. ‘De kippen waren blij, en de kallekoenen....’
‘Ja, jullie bent stout geweest, erg, heel erg stout,’ zei Grootvader. Hij pakte Kim op, riep Lina toe, dat zij Pim voor haar rekening moest nemen, en ging het huis binnen.
In de keuken werden de natte kleeren uitgetrokken, en Grootvader gebood Lina, den koffer van Kim te halen en de kinderen te verkleeden.
| |
| |
‘Maar voor Pim zijn er geen droge kleertjes, mijnheer,’ zei Lina zacht en bedeesd. ‘Die van Kim zijn hem te klein.’
‘Hier, kleed Kim dan aan,’ zei Grootvader. Zonder verder een woord te spreken, pakte hij den spiernaakten Pim op, droeg hem de trap op naar de slaapkamer en legde hem in bed, diep onder de dekens.
‘Stil blijven liggen, hoor!’ gebood Grootvader kortaf, en Pim hoorde duidelijk aan zijn stem, dat hij nog erg boos was. ‘Lina zal droge kleeren voor je halen, en tot zoo lang moet je hier in bed blijven.’
Grootvader ging heen en trok de deur achter zich dicht. Zoodra Kim aangekleed was, zei Grootvader tot Lina:
‘En nu ga je dadelijk op de fiets naar Mevrouw van den Bosch, om droge kleeren voor Pim te halen; zoo hard rijden, als je kunt, hoor, want ik moet den pauw zien te redden, en ik kan om de kinderen de deur niet uit, voordat je terug bent.’
‘Ja, mijnheer,’ zei Lina.
‘Jawel, maar heb je mij goed begrepen? Geen buurpraatjes onderweg, hoor, en zoo hard rijden, als je kunt.’
‘Ja, mijnheer,’ zei Lina nogmaals. En een oogenblik later zag Grootvader haar wegrijden.
‘En jij gaat naar de serre, Kim, en je komt er niet vandaan, hoor je. Grootvader is boos.’
Kimmy's lipje begon zenuwachtig te trekken, en zij kreeg tranen in haar oogen.
‘Kimmy zal zoet zijn, Opa,’ zei ze. En opeens stak ze haar armpjes uit naar Grootvader, en zei met een smeekend stemmetje: ‘Mag Kimmy Opa een kusje geven? Kimmy vindt Opa lief.’
Dat was te veel voor Opa. De rimpels in zijn voorhoofd verdwenen en zijn oogen kregen een vriendelijker uitdrukking. Hij nam Kimmy in zijn armen, en Kim sloeg hem haar armpjes om zijn hals, en kuste hem, en legde vleiend haar hoofdje tegen zijn wang.
‘Is Opa niet meer boos?’ vroeg zij zacht.
‘Neen, kindje, neen, Opa is niet meer boos,’ zei Grootvader, en hij drukte haar teeder tegen zich aan. ‘Jullie bent ook nog niet wijzer, kindje, - neen, neen, jullie bent nog niet wijzer. Kom, ga nu maar met Opa meê naar den tuin, dan zullen we probeeren, de beesten weer in hun hokken te krijgen.’
| |
| |
Kim klaarde weer heelemaal op en trippelde achter Grootvader aan, die met een gevulden voederbak den tuin inliep. Eerst ging hij naar het kippenhok, en nauwelijks zagen de kippen hem, of zij liepen hem vlug achterna, begeerig naar het voer, dat zij gewoon waren van hem te krijgen. Zoodra zij alle in de loop waren, deed Grootvader het deurtje dicht en draaide den wervel om.
Ook de pauwen en kalkoenen waren weldra weer opgesloten, alleen de pauw-haan ontbrak; die wandelde nog hier of daar in het dorp rond, als hij al niet overreden was.
Maar de eendjes waren moeilijk in het hok te krijgen. Zij vonden het malsche gras van het gazon veel te lekker, om het in den steek te laten, en als Grootvader hen naar links wilde drijven, liepen zij naar rechts, en wilde hij ze naar rechts opjagen, dan gingen zij naar links. Maar eindelijk toch werd zijn moeite beloond en kon Grootvader het deurtje achter hen sluiten.
‘Zie zoo, nu de pauw-haan nog, en dan is alles weer in orde, en Kimmy, wil ik je nu eens wat nieuws vertellen, iets, wat je wel heel prettig zult vinden?’
Grootvader was op een tuinbank gaan zitten, om eens even uit te rusten, want hij was moê geworden van al het gejaag, en had Kimmy op zijn knie genomen.
‘Ja, - is het erg prettig, Opa?’ vroeg Kim.
‘Ja, heel, heel prettig,’ zei Grootvader. ‘Kimmy heeft vandaag een allerliefst broertje gekregen, - o, zoo lief.’
Kim keek Opa een poosje verwonderd aan, en toen zei ze:
‘Heeft Kimmy een lief broertje gekregen? Van wien?’
‘Van Onzen lieven Heer,’ zei Grootvader. ‘Is Kimmy niet blij?’
‘Ja, ja, ja, erg blij!’ zei Kim. ‘Is het zóó klein?’ En zij wees met haar handjes, hoe klein het was.
‘Neen, grooter,’ zei Opa.
‘Zóó klein dan?’ vroeg Kim.
‘Neen, nòg een beetje grooter. Kijk, zóó groot is het,’ zei Opa, en hij wees het haar met haar eigen handjes.
‘Mag Kimmy het zien?’
‘Neen, nu nog niet; over een paar daagjes, want Mama is een beetje ziek, en Oom Dok heeft gezegd, dat zij slapen moet. - Ha, daar komt
| |
| |
Lina terug, en daar is tante Ans ook. Nu zullen we Pim uit zijn bed halen en aankleeden.’
‘Wel, wel,’ riep tante Ans Grootvader toe, zoodra zij bij hem was, ‘hoe krijgen die kinderen zulke dingen in hun hoofd, hè?’
‘Och, daar zij het nog maar kleine kinderen voor,’ zei Grootvader. En met een gestrengen blik op Lina liet hij er op volgen: ‘Lina had beter toezicht moeten houden. Die kinderen zijn nog niet wijzer.’
‘Het zal niet weer gebeuren, mijnheer,’ zei Lina zacht. ‘Dat beloof ik u.’
‘Laten we dat hopen, en begin dan met op Kim te letten. Ik ga even met Mevrouw mede naar Pim.’
Toen zij op de slaapkamer kwamen, troffen zij Pim in de vredigste stemming van de wereld aan, want hij lag in een diepen slaap gedompeld en zag er heel tevreden en welgemoed uit. Tante Ans moest er om lachen.
‘Hij is niet erg onder den indruk van het gebeurde,’ zei ze. ‘Kom, ik zal hem wakker maken en aankleeden.’
Enkele minuten later kwam ze met den kleinen zondaar beneden, tot groote vreugde van Kim. Hij gaf Opa een hand en beloofde, dat hij het nooit weer zou doen. En Grootvader nam hem in zijn armen, gaf hem een kus, en zeide:
‘Je zult er ook geen kans meer van hebben, kleine baas, want straks doe ik op elk deurtje een hangslot.’
‘En hoe vindt Kimmy het wel, dat zij een broertje gekregen heeft?’ vroeg tante Ans aan Kim.
‘Leuk!’ zei Kim. ‘Heeft het mooie haartjes?’
‘Ja,’ zei Tante, ‘mooie, zwarte krulletjes.’
‘En beentjes?’
‘O, zulke lieve beentjes. Je zult eens zien, wat een schattig broertje het is, die kleine Tonny.’
‘Heet hij Tonny?’ vroeg Kim. ‘Wat een mooie naam.’
‘Ik wil ook een broertje hebben,’ zei Pim. ‘Ik heeft nog nooit een broertje gehad.’
‘Zou je niet liever een zusje hebben?’ vroeg zijn Moeder lachend.
‘Neen, ik heeft al een zusje,’ zei Pim. ‘Kim is mijn zusje. Ik heeft liever een broertje.’
‘Goed hoor,’ zei Mama. ‘Maar nu ga ik naar huis. Ik ben daar den
| |
| |
heelen dag bijna nog niet geweest. Dag Grootpa, dag Kim. Over een half uurtje zal ik Pim laten halen. Adieu!’
Tante Ans vertrok, en even later kwam Oma thuis. Zij zag er gelukkig en blij uit, zeker omdat zij zoo'n lief kleinzoontje had gekregen. Grootvader vertelde haar, wat er gebeurd was en verliet, gewapend met een langen hengelstok, het huis, om te trachten den pauw naar huis te drijven. Oma kon nu op de kinderen passen.
De pauw bleek gelukkig niet heel ver afgedwaald te zijn en had nog geen ongeluk gekregen. Hij liep tamelijk onrustig op een boerenerf heen en weer. Blijkbaar voelde hij zich niet bijster op zijn gemak, en verlangde hij om weer bij de hennen te komen. De boer stond naar hem te kijken, en toen Grootvader het erf opstapte, riep hij hem toe:
‘Komt u hem halen, mijnheer? 't Zal niet gemakkelijk gaan om hem te vangen. Hij is een beetje schuw geworden, zeker omdat een paar schooljongens hem opgejaagd hebben.’
‘Neen, vangen zal niet gaan,’ zei Grootvader. ‘Als u me helpen wil, kunnen wij hem misschien met een zacht lijntje naar huis drijven. Of heeft u geen tijd?’
‘O ja, tijd genoeg,’ zei de boer, ‘en ik wil u met alle genoegen even helpen. Wacht, wij zullen hem door de poort zien te jagen.’
‘Graag,’ zei Grootvader.
De beide mannen liepen op eenigen afstand van elkander achter den pauw, en naderden hem voetje voor voetje. Grootvader hield den langen stok zijwaarts, zoodat het pad naar achteren vrijwel afgezet was.
De pauw zag hen komen en verwijderde zich in de goede richting. Weldra bevond hij zich op de straat, en toen werd hij behoedzaam, om hem niet angstig te maken, want dan zou hij wegvliegen, in de richting van Grootvaders huis gedreven, 't Ging voetje voor voetje, en reeds waren zij dicht bij het huis gekomen, toen er vóór hen een auto naderde. Grootvader zag hem met zorg komen, want nu zou de pauw ongetwijfeld zoo erg schrikken, dat hij zou gaan vliegen, en wie weet, waar hij dan terecht zou komen.
Hij stak dus zijn beide armen in de hoogte, om den chauffeur te waarschuwen, dat hij stoppen moest. En toen deze den pauw zag, begreep hij dadelijk, wat er van hem verlangd werd. Hij reed zacht naar den kant van den weg en hield daar stil.
| |
| |
En daar bleef hij zoolang staan, tot de pauw en zijn beide vervolgers hem gepasseerd waren. Toen reed hij verder.
Opeens scheen de pauw te begrijpen, dat hij dicht bij huis was. Hij nam een kort aanloopje en verhief zich plotseling in de lucht, hoog boven de boomen uit, en daalde neer op de vorsten van Grootvaders woning. Daar liet hij een doordringend gekrijsch hooren, dat door de hennen beantwoord werd, en toen vloog hij achter het huis naar beneden.
‘Haha,’ lachte de boer. ‘Hij weet nu zelf den weg wel, en ik kan wel terugkeeren. - Dag mijnheer!’
‘Dag Van der Velde, hartelijk dank voor je hulp,’ zei Grootvader.
En toen deze in den achtertuin kwam, liep de haan al voor zijn hok heen en weer, blijkbaar verlangend om weer bij zijn hennen te worden toegelaten.
Grootvader deed de deur open, en de pauw was weldra weer opgesloten, en nog dienzelfden dag maakte Grootvader aan al zijn hokken kleine slootjes, die door kinderhandjes niet konden worden opengemaakt.
Pim was bij zijn thuiskomst reeds weer door Betje teruggehaald, en Kimmy zat bij Grootma in de serre heel lief met haar poppen te spelen. Toen Grootvader 's anderen daags de rozenperken weer netjes had aangeharkt, was er niets meer te zien van het groote voorval, dat zich in den tuin had afgespeeld.
|
|